Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 20 februari 2024 door Michael Heßler tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 20 december 2023 in zaak T-369/22, Michael Heßler/Europese Commissie

(Zaak C-137/24 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Michael Heßler (vertegenwoordiger: I. Steuer-Lutz, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 20 december 2023 in zaak T-587/22 te vernietigen,

het op klacht genomen besluit van de Europese Commissie van 25 maart 2022 nietig te verklaren,

de Europese Commissie te gelasten de in artikel 3, lid 4, tweede alinea, van verordening (EEG, EURATOM, EGKS) nr. 260/681 bedoelde belastingvrijstelling, zoals die is vastgelegd in de conclusie nr. 222/04 van de hoofden van administratie2 , met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2021 te blijven verlenen zolang aan de voorwaarden ervan is voldaan,

de uitgebleven betalingen overeenkomstig het Financieel Reglement te vermeerderen met rente,

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant het hierna volgende aan.

Het Gerecht heeft het begrip „bezwarend besluit” van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie1 onjuist uitgelegd.

Het Gerecht heeft het recht van rekwirant op behoorlijk bestuur volgens artikel 41 van het Handvest van de grondrechten geschonden, aangezien het niet heeft vastgesteld dat de Europese Commissie haar verplichting om besluiten te motiveren niet is nagekomen noch dat de Europese Commissie het recht om te worden gehoord alvorens een bezwarend besluit vast te stellen heeft geschonden.

Het Gerecht heeft het recht van rekwirant op verkrijging van een vergoeding geschonden doordat het:

de aftrek voor kind ten laste ten onrechte afhankelijk heeft gesteld van het ontvangen van een kindertoelage,

het begrip „kind ten laste” dat is neergelegd in artikel 3, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 260/68 onjuist heeft uitgelegd door de status van „kind ten laste” te baseren op de leeftijd van het kind en niet op de behoeften van dat kind,

aan rekwirant niet de door hem gevorderde belastingaftrek heeft toegekend op basis van het gewoonterecht en het beginsel van het gewettigd vertrouwen,

de juridische aard van de gevorderde belastingaftrek onjuist heeft uitgelegd, en

niet heeft erkend dat conclusie 222/04 van de hoofden van administratie en de interne richtlijn van de Europese Commissie tot uitvoering van die conclusie bindend zijn voor de Europese Commissie.

____________

1 Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB 1968, L 56, blz. 8).

1 Conclusie nr. 222/04 (SEC[2004]411) van het hoofd van de administratie van 7 april 2004.

1 Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 1962, L 45, blz. 1385).