Language of document :

Beroep ingesteld op 30 maart 2007 - Commissie van de Europese Gemeenschappen / Italiaanse Republiek

(Zaak C-174/07)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en M. Afonso)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door bij artikel 2, lid 44, van wet nr. 350 van 24 december 2003 (begrotingswet 2004) de werking van de in de artikelen 8 en 9 van wet nr. 289 van 27 december 2002 (begrotingswet 2003) voorziene belastingkwijtschelding uit te breiden tot het jaar 2002 en door uitdrukkelijk en in algemene zin af te zien van onderzoek naar de in het belastingtijdvak 2002 verrichte belastbare handelingen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 2, lid 1, sub a, c, en d, en de artikelen 193 tot en met 273 van titel XI van richtlijn 2006/112/EG1 van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - waardoor de artikelen 2 en 22 van de Zesde richtlijn 77/388/EEG2 van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag) per 1 januari 2007 zijn ingetrokken en vervangen - juncto artikel 10 EG-Verdrag;

de Italiaanse Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

1. De Commissie wijst op de door de gemeenschapswetgever aan de lidstaten opgelegde dubbele plicht om niet alleen alle nationale wettelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de omzetting van de Zesde BTW-richtlijn, maar ook om alle bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn om te waarborgen dat de belastingplichtigen voor de btw hun verplichtingen uit deze richtlijn naleven, voorop de verplichting om de belasting over de in een bepaald tijdvak verrichte belastbare handelingen te betalen. De harmonisering van de belasting over de toegevoegde waarde door de gemeenschapswetgever zou van zin en praktische werking zijn ontbloot, wanneer de nationale belastingdiensten niet tot effectief onderzoek en toezicht zouden zijn verplicht teneinde, zoals in de veertiende overweging van de considerans van de Zesde richtlijn vermeld, de "gelijkheid van de belastingheffing in alle lidstaten" te waarborgen.

2. De met de artikelen 8 en 9 van de Italiaanse wet nr. 289/2002 ingevoerde bepalingen gaan de grenzen van de door de gemeenschapswetgever aan de lidstaten toegekende discretionaire bevoegdheid ver te boven. In plaats van deze bevoegdheid te gebruiken voor effectievere controles heeft de Italiaanse staat bij deze wet in algemene zin afgezien van inning van de belasting, zonder enig onderscheid te maken en met uitsluiting bij voorbaat van enig onderzoek en enige controle met betrekking tot belasting over de toegevoegde waarde. Daarmee heeft hij artikel 22 van de Zesde richtlijn en bijgevolg ook de algemene plicht op grond van artikel 2, alle belastbare handelingen aan de belasting over de toegevoegde waarde te onderwerpen, rechtstreeks geschonden. De Italiaanse wetgever heeft voor alle btw-belastingplichtigen die zijn onderworpen aan zijn fiscale soevereiniteit, de mogelijkheid geschapen om eventuele belastingcontroles voor meerdere belastingtijdvakken volledig uit te sluiten. Deze aanzienlijke begunstiging kan door de belastingplichtige worden verkregen door betaling van een forfaitair bedrag dat niets meer van doen heeft met de belasting over de toegevoegde waarde die over de prijs van de door de belastingplichtige in het betreffende belastingtijdvak verrichte leveringen of diensten verschuldigd zou zijn geweest.

3. Deze radicale "ontkoppeling" van de volgens de normale btw-voorschriften berekende schuld en het voor het verkrijgen van "definitieve kwijtschelding" te betalen bedrag blijkt met name duidelijk wanneer een belastingplichtige überhaupt geen belastingaangifte heeft gedaan. De belastingplichtige kan zijn situatie regulariseren door voor elk belastingjaar 1 500 EUR, als het een natuurlijke persoon betreft, of 3 000 EUR, als het een onderneming betreft, te betalen. Ook in het geval van indiening van een aanvullende aangifte ter verkrijging van "definitieve kwijtschelding" is geen sprake van enig verband met de belastinggrondslag van de verrichte (en niet-aangegeven) handelingen. Het bedrag dat de belastingplichtige verschuldigd is die van de regeling gebruik wil maken, wordt namelijk berekend als percentage (2 %) van de btw die over de in het betrokken belastingtijdvak verrichte leveringen of diensten verschuldigd zou zijn geweest (of van de ten onrechte in aftrek gebrachte btw over aankopen in hetzelfde belastingtijdvak).

4. Deze algemene afstand bij voorbaat van iedere controle kan het goede functioneren van het gemeenschappelijke btw-stelsel ernstig verstoren. Met name wordt daardoor afbreuk gedaan aan het beginsel van fiscale neutraliteit, dat verbiedt dat deelnemers aan het economisch verkeer die dezelfde handelingen verrichten, verschillend worden behandeld. Elke uitzondering op de regel dat de btw op effectieve wijze moet worden geheven en geïnd, zou namelijk leiden tot aanzienlijk nadeel voor zowel Italiaanse ondernemingen als ondernemingen uit andere lidstaten, waarvoor de normale btw-voorschriften gelden, en bovendien tot een ernstige aantasting van het beginsel van een "gezonde mededinging" binnen de gemeenschappelijke markt, dat in de vierde overweging van de considerans van de Zesde richtlijn wordt genoemd.

____________

1 - PB L 347, blz. 1.

2 - PB L 145, blz. 1.