Language of document : ECLI:EU:T:2005:71

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)
1 maart 2005 (1)

„Tijdelijk functionaris – Personeel van Europol – Niet-verlenging van arbeidsovereenkomst”

In zaak T-143/03,

Elisabeth Saskia Smit, voormalig functionaris van Europol, wonende te Scheveningen (Nederland), vertegenwoordigd door F. Baltussen, P. de Casparis en D. C. Coppens, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), gevestigd te Den Haag (Nederland), vertegenwoordigd door D. Heimans, K. Hennessy-Massaro, alsook ter terechtzitting door N. Urban, als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van Europol om verzoeksters arbeidsovereenkomst niet te verlengen en een beroep tot vergoeding van de schade die door haar zou zijn geleden,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),



samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en I. Pelikánová, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 december 2004,

het navolgende



Arrest




Feiten, rechtskader en procesverloop

1
Na verscheidene jaren als directiesecretaresse te hebben gewerkt in de eenheid „Drugs” van Europol (EDE), het orgaan dat de voorloper was van de Europese Politiedienst (hierna: „Europol” of „Dienst”), is verzoekster na de oprichting van Europol op 1 juli 1999 door de Dienst aangeworven om voor de duur van vier jaar te werken als administrateur belast met administratief-organisatorische taken in de eenheid „Algemene diensten”. Haar aanstelling betrof een functie waarin krachtens artikel 6 van het statuut voor de personeelsleden van Europol (PB 1999, C 26, blz. 23; hierna: „personeelsstatuut”) haar arbeidsovereenkomst voor vier jaar kon worden verlengd.

2
Artikel 6 van dit personeelsstatuut bepaalt namelijk dat „[e]lke Europolfunctionaris […] aanvankelijk voor een vaste periode van één tot vier jaar in dienst [wordt] genomen” en dat naargelang de omstandigheden „de eerste arbeidsovereenkomst kan [...] worden verlengd [...] met een periode van ten hoogste twee jaar […of] vier jaar”.

3
Vooruitlopend op 1 juli 2003, de datum waarop de arbeidsovereenkomsten van ongeveer zeventig functionarissen van Europol, waaronder verzoekster, zouden aflopen, keurde Europol op 28 en 29 mei 2002 twee documenten goed betreffende de verlenging van de arbeidsovereenkomsten. Die documenten, die bedoeld waren om de transparantie van de verlengingen te garanderen, zijn op 3 september 2002 openbaar gemaakt en toegezonden aan alle functionarissen wier overeenkomst op 1 juli 2003 afliep.

4
Het eerste document, met de titel Renewal of Contract – Principles and Policy (Verlenging van arbeidsovereenkomsten – Beginselen en beleid; hierna: „beginselen betreffende verlenging”), preciseert in punt 2, sub C, dat de behoefte aan continuïteit in het bijzonder wordt gevoeld met betrekking tot de functies voor administratieve ondersteuning en beklemtoont bij wijze van conclusie, dat de uitkomst van de verlengingsprocedure voor de betrokken functionarissen transparant dient te zijn. Met betrekking tot functies als die van verzoekster, wordt in dat document gesteld dat de arbeidsovereenkomsten voor administratieve ondersteuning die op 1 juli 2003 aflopen, voor het merendeel met één tot vier jaar zullen worden verlengd, mits het belang van de dienst zich niet daartegen verzet.

5
Het tweede document, met de titel Procedure to prepare the Director’s decision on prolongation of contracts (procedure ter voorbereiding van het besluit van de directeur tot verlenging van arbeidsovereenkomsten; hierna: „stappenplan”), voorziet in een procedure in drie stappen. In de eerste stap wordt nagegaan of de betrokken functionaris zijn contract verlengd wenst te zien. In een andere stap wordt onderzocht of Europol belang heeft bij een dergelijke verlenging.

6
Bij brief van 16 juli 2002 verzocht de directeur van Europol – die krachtens artikel 30, lid 2, van de Europol-Overeenkomst (PB 1995, C 316, blz. 2) de hiërarchisch meerdere van de functionarissen van Europol is – verzoekster, onder verwijzing naar de beginselen betreffende verlenging, om mee te delen of zij haar arbeidsovereenkomst wenste te verlengen.

7
Bij brief van 13 augustus 2002 antwoordde verzoekster dat zij belangstelling had voor een verlenging van haar arbeidsovereenkomst voor vier jaar.

8
Bij brief van 30 september 2002 deelde de directeur van Europol verzoekster mee dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.

9
Op 3 oktober 2002 had verzoekster een gesprek met Van Kampen, adjunct-directeur van Europol, over de redenen waarom haar arbeidsovereenkomst niet werd verlengd. Op 15 oktober 2002 stuurde zij Van Kampen een e-mail waarin zij dit gesprek aldus samenvatte dat de niet-verlenging was ingegeven door „ruis” die binnen Europol om haar heen zou hangen. Bij e-mail van dezelfde dag antwoordde Van Kampen aan verzoekster, dat er „natuurlijk ook nog andere redenen [waren]”, maar dat die meer „algemeen” waren en niet specifiek haar geval betroffen. De ruis in kwestie bestond volgens verzoekster uit het feit dat Europol de bevoegde Nederlandse instantie in december 2001 had verzocht een veiligheidsonderzoek naar verzoekster in te stellen. In mei 2002 heeft deze instantie officieel meegedeeld dat het onderzoek voor haar niets ongunstigs had opgeleverd.

10
Bij brief van 18 december 2002 diende verzoekster krachtens artikel 92, lid 2, eerste alinea, van het personeelsstatuut een klacht in, waarin zij laakte dat de brief van 30 september niet was gemotiveerd, en waarin zij een aantal omstandigheden aanvoerde die voor een verlenging van haar arbeidsovereenkomst pleitten, zoals haar gevorderde leeftijd (zij is in 1951 geboren), haar slechte vooruitzichten om ander werk te vinden, haar financiële situatie en haar lovende beoordelingsrapporten.

11
In deze klacht stelde zij verder, dat zij de indruk had dat haar arbeidsovereenkomst niet was verlengd wegens de reeds genoemde ruis. Hoewel het onderzoek voor haar niets ongunstigs had opgeleverd, was het verzoekster ter ore gekomen dat de ruis volgens Europol toch niet was weggenomen.

12
Ten slotte beriep zij zich op het gelijkheidsbeginsel en stelde zij dat zij van de groep van 78 functionarissen die administratief ondersteunende functies uitoefenden, één van de weinigen was wier arbeidsovereenkomst ondanks hun wens om in dienst te blijven niet was verlengd.

13
Bij besluit van 25 februari 2003, genomen krachtens artikel 92, lid 2, tweede alinea, van het personeelsstatuut, wees de directeur van Europol de klacht af op grond dat Europol krachtens de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan het beginsel van personeelsrotatie diende toe te passen. De behoefte van Europol aan verzoeksters diensten was minder groot dan in andere vergelijkbare gevallen, zelfs indien verzoeksters persoonlijke situatie in aanmerking werd genomen. Over alle omstandigheden van de zaak was verder intens overleg gevoerd tussen verzoekster en Van Kampen. Ten slotte had het veiligheidsonderzoek dat naar verzoekster was ingesteld, bij dit besluit geen rol gespeeld.

14
In die omstandigheden heeft verzoekster bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 april 2003, het onderhavige beroep ingesteld.

15
Bij op dezelfde dag neergelegde akte heeft verzoekster een verzoek in kort geding ingediend (zaak T-143/03 R). Nadat verzoekster in die zaak afstand van instantie had gedaan, heeft de president van het Gerecht bij beschikking van 17 juli 2003 de doorhaling van zaak T-143/03 R in het register van het Gerecht gelast en de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

16
Europol heeft geen dupliek ingediend, zodat de schriftelijke behandeling van de zaak op 1 december 2003 is gesloten.

17
Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en Europol een aantal vragen te stellen, die binnen de gestelde termijn zijn beantwoord.

18
Partijen zijn ter terechtzitting van 7 december 2004 in hun pleidooien en antwoorden op de door het Gerecht gestelde vragen gehoord. Tijdens de terechtzitting heeft verzoekster afgezien van haar oorspronkelijke vordering dat Europol wordt veroordeeld tot verlenging van haar arbeidsovereenkomst, terwijl Europol heeft afgezien van het middel van niet-ontvankelijkheid, dat hij aanvankelijk tegen het beroep had opgeworpen. Hiervan is akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.


Conclusies van partijen

19
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

Europol te bevelen een overzicht te verstrekken van de redenen die ten grondslag liggen aan alle verlengingen van overeenkomsten betreffende administratief ondersteunende functies per 1 juli 2003;

Eric Vermeulen, regiobestuurder bij de Nederlandse Politiebond, als getuige te horen met betrekking tot het feit dat Van Kampen, adjunct-directeur van Europol, hem heeft meegedeeld dat de „ruis” rond verzoekster de reden was waarom haar arbeidsovereenkomst niet is verlengd;

de afwijzing van de klacht tegen het besluit van 30 september 2002 en dat besluit zelf nietig te verklaren;

Europol te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, waaronder in ieder geval begrepen de kosten van het geding.

20
Europol concludeert dat het het Gerecht behage:

de verzoeken om maatregelen van instructie af te wijzen;

het beroep te verwerpen;

kosten rechtens.


In rechte

21
Tot staving van haar vordering tot nietigverklaring voert verzoekster vijf middelen aan: schending van de motiveringsplicht, een beoordelingsfout, schending van de zorgplicht, schending van het gelijkheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheid.

Het middel inzake schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

22
Verzoekster betoogt dat de brief van 30 september 2002 geen enkele motivering bevat en dat de brief van 25 februari 2003 slechts een standaardmotivering bevat die geen rekening houdt met haar specifieke situatie. De twee brieven zijn dan ook niet in overeenstemming met het stappenplan, volgens hetwelk de uitkomst van het besluitvormingsproces over de verlenging van de arbeidsovereenkomsten transparant dient te zijn voor de betrokken personeelsleden.

23
Volgens verzoekster klemt de schending van deze verplichting des te meer nu Europol zelf de behoefte aan continuïteit op administratief gebied benadrukt en vrijwel alle andere administratieve krachten wél de gevraagde verlenging van hun arbeidsovereenkomst hebben gekregen. Blijkens de briefwisseling tussen verzoekster en haar rechtstreekse hiërarchische meerdere Van Kampen was de niet-verlenging van haar arbeidsovereenkomst te wijten aan in haar persoon gelegen omstandigheden. Welke dit zijn, heeft evenwel niemand haar willen vertellen, ook Van Kampen niet.

24
Voorzover Europol met een beroep op het arrest van het Gerecht van 6 februari 2003, Pyres/Commissie (T-7/01, JurAmbt blz. I-A-37 en II-239), stelt dat de niet-verlenging van verzoeksters arbeidsovereenkomst niet behoefde te worden gemotiveerd, beklemtoont verzoekster dat de omstandigheden die aan dit arrest ten grondslag lagen, in zoverre van de onderhavige zaak verschillen, dat Europol specifiek beleid heeft ontwikkeld met het oog op de verlenging van de arbeidsovereenkomsten. Doel van dit beleid is dat de verlenging op een voor de betrokkenen transparante en begrijpelijke wijze plaatsvindt. De functionarissen moeten dus kunnen nagaan of het beleid op juiste wijze is toegepast.

25
Europol brengt daartegen in dat met betrekking tot de verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals de onderhavige overeenkomst, geen enkele motivering noodzakelijk is. Dit blijkt uit de tekst zelf van de overeenkomst, waarin wordt bepaald dat de duur ervan beperkt is, en uit artikel 94, punt 1, sub a, van het personeelsstatuut, dat bepaalt dat bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de dienst van een functionaris eindigt „op het tijdstip, in de arbeidsovereenkomst bepaald”. De duur van de arbeidsverhouding die met een dergelijke functionaris tot stand is gebracht, wordt dus uitsluitend en afdoende geregeld door de bewoordingen van de betrokken overeenkomst. Bovendien bestaat er geen enkele verplichting om tijdelijke overeenkomsten te verlengen, zelfs wanneer aan alle voor de verlenging noodzakelijke voorwaarden is voldaan. In dit verband verwijst Europol naar het arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald, waarvan de redenering volgens verweerder eveneens het onderhavige geval dekt.

Beoordeling door het Gerecht

26
In het arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald (punten 38‑40), heeft het Gerecht inderdaad geoordeeld dat de administratie haar beslissing om een voor bepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst op de einddatum niet te verlengen, niet behoeft te motiveren. Het Gerecht heeft als grond voor zijn beslissing aangevoerd dat tijdelijke functionarissen, anders dan ambtenaren wier betrekking vast is, onder een bijzondere regeling vallen waarvan hun arbeidsovereenkomst de basis vormt, zodat de duur van een overeenkomst van een voor een bepaalde tijd aangeworven functionaris in wezen uitsluitend wordt geregeld door de voorwaarden die daarin zijn vastgelegd.

27
Deze rechtspraak houdt er rekening mee dat elke partij bij de overeenkomst in de regel reeds bij de aanvang van de contractuele relatie ervan moet uitgaan dat de andere partij bij afloop van de overeenkomst gebruik zal maken van haar recht om zich op de oorspronkelijk overeengekomen voorwaarden te beroepen, in dier voege dat de overeenkomst op de voorziene datum zal eindigen. Wanneer er geen recht op verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd bestaat, lijkt het dus normaliter niet nodig dat de partij die de overeenkomst verlengd wenst te zien, kan nagaan om welke redenen de andere partij heeft vastgehouden aan de oorspronkelijk vastgestelde einddatum.

28
In casu heeft Europol daarentegen niet enkel artikel 94, lid 1, sub a, van het personeelsstatuut toegepast, volgens hetwelk de dienst van een functionaris met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt op de oorspronkelijk in de overeenkomst vastgestelde datum. De Dienst heeft in mei 2002 − vooruitlopend op 1 juli 2003, de datum waarop de arbeidsovereenkomsten van ongeveer zeventig functionarissen zouden aflopen − een bijzondere regeling uitgewerkt om de transparantie van de procedure voor de verlenging van de overeenkomsten te garanderen. Deze bijzondere regeling is openbaar gemaakt en individueel meegedeeld aan alle betrokken functionarissen.

29
Onder deze regeling werden de betrokken tijdelijke overeenkomsten in twee categorieën verdeeld: de overeenkomsten betreffende functies op het gebied van de administratieve ondersteuning (uitvoerende functies), zoals die van verzoekster, zouden „merendeels” volgens de door de regeling bepaalde criteria worden verlengd (zie de punten 3‑5 hierboven), terwijl slechts een aanzienlijk deel van de overeenkomsten betreffende functies op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten (leidinggevende functies) volgens dezelfde criteria zou worden verlengd.

30
Door de invoering van deze bijzondere regeling heeft Europol gepreciseerd welke criteria hij bij de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid inzake de verlenging of niet-verlenging van de betrokken overeenkomsten voornemens was toe te passen. Hieruit vloeit een zelfbeperking van deze bevoegdheid voort (arrest Gerecht van 30 april 1998, Vlaams Gewest/Commissie, T-214/95, Jurispr. blz. II‑717, punt 89), aangezien Europol zich diende te houden aan de door hemzelf vastgestelde richtsnoeren (zie, in deze zin, arrest Gerecht van 12 december 1996, AIUFFASS en AKT/Commissie, T-380/94, Jurispr. blz. 2169, punt 57).

31
Hoewel deze maatregel de betrokken functionarissen dus geen recht op verlenging van hun overeenkomst heeft toegekend, heeft hij niettemin de oorspronkelijke algemene regeling, die werd gekenmerkt door het onzekere karakter van de overeenkomsten voor bepaalde tijd, omgezet in een regeling die wordt gekenmerkt door het beginsel dat het merendeel van de arbeidsovereenkomsten op het gebied van de administratie wordt verlengd.

32
De betrokken functionarissen hadden dan ook recht op een zorgvuldig en objectief onderzoek door Europol, of elke individuele overeenkomst voldeed aan de gestelde voorwaarden, op grond waarvan deze tot de categorie behoorde waarvan het merendeel zou worden verlengd. Bij weigering van de verlenging van hun overeenkomst was het belang van deze functionarissen bij een motivering waaruit zij konden opmaken dat een zorgvuldig en objectief onderzoek had plaatsgevonden des te meer gerechtvaardigd, aangezien Europol zelf te kennen had gegeven dat, gelet op de gewenste continuïteit op administratief gebied, slechts een minderheid van de desbetreffende overeenkomsten niet zou worden verlengd.

33
In de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, waarin Europol de voornoemde interne regeling heeft ingevoerd om de transparantie van de verlenging van de overeenkomsten te garanderen, kan de rechtspraak die door de Dienst is aangevoerd om zijn motiveringsplicht uit te sluiten, geen toepassing vinden. Overigens is ook in het arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald (punt 40), de vrijstelling van de motiveringsplicht afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat eventuele door de betrokken instelling vastgestelde interne bepalingen worden nageleefd.

34
Bijgevolg gold voor Europol het motiveringsvereiste van artikel 22, lid 2, en artikel 92, lid 2, tweede alinea, van het personeelsstatuut, toen hij besloot om verzoeksters arbeidsovereenkomst niet voor vier jaar te verlengen.

35
Vervolgens dient te worden nagegaan of de door verzoekster bestreden besluiten toereikend zijn gemotiveerd.

36
Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een bezwarend besluit tot doel om, enerzijds, de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit gegrond is en of het opportuun is beroep in rechte in te stellen om de rechtmatigheid ervan te betwisten en om, anderzijds, de rechter in staat te stellen zijn toezicht uit te oefenen (arresten Hof van 29 april 2004, IPK-München/Commissie, C-199/01 P en C-200/01 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 66, en 23 september 2004, Hectors/Parlement, C-150/03 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

37
Hieruit volgt dat de motivering de redenering van de administratie duidelijk en ondubbelzinnig moet doen uitkomen (arrest Hof van 7 april 1992, Compagnia italiana alcool/Commissie, C-358/90, Jurispr. blz. I-2457, punt 40), en dat de omvang ervan moet worden beoordeeld op basis van de concrete omstandigheden van het betrokken geval (arrest Hectors/Parlement, reeds aangehaald, punt 40, en arrest Hof van 13 december 1989, Prelle/Commissie, 169/88, Jurispr. blz. 4335, punt 9).

38
De administratie is dus verplicht om met inachtneming van deze omstandigheden de betrokkene informatie te verstrekken die specifiek betrekking heeft op zijn geval, en kan niet volstaan met algemene overwegingen of een motivering door eenvoudige verwijzing naar de regelmatigheid van de gevolgde procedure (zie, in deze zin, arrest Hectors/Parlement, reeds aangehaald, punten 46, 47 en 49). In elk geval voldoen loutere standaardclausules en abstracte verklaringen zonder direct verband met de bijzonderheden van de zaak niet aan de motiveringsvereisten (conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer bij arrest Hectors/Parlement, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 41, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

39
Aan deze beginselen dient de motivering van de besluiten van Europol waarbij verzoeksters arbeidsovereenkomst niet werd verlengd, te worden getoetst.

40
Aangaande het besluit van 30 september 2002 is het belangrijk om vast te stellen dat Europol tegenover verzoekster slechts heeft verklaard dat de afwijzing van haar verzoek om verlenging van haar overeenkomst was voorafgegaan door een diepgaand onderzoek, en dat deze afwijzing in overeenstemming was met de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan, beide hiervoor genoemd. Een dergelijke abstracte formulering, in combinatie met een loutere standaardfrase, kan echter vanzelfsprekend niet worden geacht aan de motiveringsvereisten te voldoen.

41
Dit gebrek aan motivering zou nochtans kunnen worden geregulariseerd door de motivering in het besluit van 25 februari 2003 (zie punt 13 hierboven), waarbij de tegen het besluit van 30 september 2002 ingediende klacht wordt verworpen, aangezien de motivering van het eerste besluit wordt geacht samen te vallen met die van het tweede besluit (zie, in deze zin, arrest Gerecht van 12 mei 1998, Wenk/Commissie, T-159/96, JurAmbt blz. I-A-193 en II-593, punt 114).

42
Bij het onderzoek of het besluit van 25 februari 2003 het gebrek aan motivering naar behoren heeft geregulariseerd, moet om te beginnen eraan worden herinnerd dat dit besluit werd genomen in antwoord op een klacht waarin verzoekster een aantal persoonlijke omstandigheden had aangevoerd die voor een verlenging van haar overeenkomst pleitten (zie punten 10‑12 hierboven). In deze omstandigheden diende Europol het besluit van 25 februari 2003 van een motivering te voorzien die aan verzoekster op zijn minst duidelijk maakte om welke specifieke en concrete, met haar persoon, dan wel met het belang van de dienst verband houdende reden haar overeenkomst niet was verlengd.

43
Vervolgens moet eraan worden herinnerd dat in het besluit van 25 februari 2003 wordt verklaard dat Europol krachtens de eerder genoemde beginselen betreffende verlenging en het stappenplan, beide eerder genoemd, het beginsel van personeelsrotatie moest toepassen, terwijl de behoefte van Europol aan verzoeksters diensten minder groot was dan in andere vergelijkbare gevallen, zelfs indien verzoeksters persoonlijke situatie in aanmerking werd genomen (zie punt 13 hierboven).

44
Deze verklaring op zich volstaat echter niet, omdat verzoeksters contractuele situatie juist niets van doen heeft met het door Europol ingevoerde beginsel van personeelsrotatie. De bijzondere regeling die werd ingevoerd om de transparantie van de verlengingsprocedure van de overeenkomsten te garanderen, onderstreept immers de „duidelijke behoefte aan continuïteit” bij de functies voor administratieve ondersteuning, zoals die van verzoekster, op grond waarvan „de meerderheid” van de functionarissen met dergelijke overeenkomsten er vanuit mochten gaan dat deze in beginsel zouden worden verlengd (blz. 2, 3 en 6 van de beginselen betreffende verlenging).

45
In deze omstandigheden had Europol een concrete reden moeten vermelden waarom specifiek bij verzoekster de personeelsrotatie, waarop slechts in buitengewone omstandigheden een beroep werd gedaan, belangrijker was dan het continuïteitsbeginsel, zoals dat normaal van toepassing was op functies voor administratieve ondersteuning. De algemene verwijzing naar het beginsel van personeelsrotatie kan duidelijk niet als een dergelijke verklaring worden beschouwd.

46
Europol stelt evenwel dat het beginsel van de personeelsrotatie op verzoekster van toepassing was omdat zij reeds vier jaar voor de EDE, de voorloper van Europol (zie punt 1 hierboven), had gewerkt, en dat verzoekster hiervan op de hoogte was gebracht door punt 2.1 van het stappenplan inzake de vooruitzichten van functionarissen op verlenging van hun overeenkomst, volgens welk punt de geldigheidsduur van de verlengde overeenkomst binnen de in artikel 6 van het personeelsstatuut gestelde limieten zal blijven en „de functionarissen die reeds voor de EDE hebben gewerkt, bijzondere aandacht zullen genieten”.

47
Voorzover Europol hiermee wil zeggen dat dit punt 2.1 iedere verlenging van verzoeksters overeenkomst uitsluit, omdat zij al vier jaar voor de EDE had gewerkt, volstaat de vaststelling dat een dergelijke restrictieve redenering geen steun vindt in de aangevoerde tekst, in het bijzonder wat de functionarissen met een functie op het gebied van de administratieve ondersteuning betreft. Gelet op het continuïteitsbeginsel dat voor deze functies geldt (zie punten 44 en 45 hierboven), kon integendeel de bijzondere aandacht die de gewezen functionarissen van de EDE genoten, door verzoekster redelijkerwijs ten voordele van de verlenging van de overeenkomst van zulk een als bijzonder ervaren beschouwde functionaris worden uitgelegd.

48
Bovendien is de door Europol voorgestane uitlegging in ieder geval in strijd met recht van hogere rang. Artikel 6, voorlaatste alinea, van het personeelsstatuut biedt immers de functionarissen die functies voor administratieve ondersteuning hebben uitgeoefend en op basis van twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bevredigend hebben gewerkt, de mogelijkheid om voor onbepaalde tijd in dienst te worden genomen. In plaats van de restrictieve uitlegging van Europol ten nadele van gewezen functionarissen van de EDE te rechtvaardigen, wil deze bepaling integendeel de continuïteit van de functies voor administratieve ondersteuning verzekeren.

49
Hieruit volgt dat verzoekster noch uit de beginselen betreffende verlenging of het stappenplan, noch uit artikel 6 van het personeelsstatuut heeft kunnen opmaken dat verlenging van haar overeenkomst uitgesloten zou zijn.

50
Europol betoogt voorts, dat de zin volgens welke zijn behoefte aan verzoeksters diensten minder groot was dan in andere gevallen, haar voldoende duidelijk had gemaakt dat kandidaten die aan hogere eisen voldeden op het gebied van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid, in de zin van artikel 24, lid 1, van het personeelsstatuut, de voorkeur hadden gekregen. De Dienst voegt daaraan nog toe dat zijn belang op grond van deze bepaling van het besluit om zich de medewerking te verzekeren van personeelsleden die aan de hoogste eisen voldoen, voorrang dient te hebben op verzoeksters belang om op grond van de louter interne beginselen betreffende verlenging een verlenging van haar arbeidsovereenkomst te verkrijgen.

51
Dienaangaande dient te worden vastgesteld dat de toepassing van artikel 24, lid 1, van het personeelsstatuut op generlei wijze in conflict komt met de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan. De vragenlijst op basis waarvan de „business case” van iedere functionaris moet worden opgemaakt (blz. 4/5 van de beginselen betreffende verlenging en blz. 2‑4 van het stappenplan), heeft het de Dienst immers mogelijk gemaakt om ten volle rekening te houden met zijn belang om zich van de medewerking te verzekeren van personeelsleden die aan de hoogste eisen voldoen.

52
De eenvoudige verwijzing door Europol naar zijn recht om functionarissen te kiezen die aan de hoogste eisen voldoen, kan in ieder geval niet als een uiteenzetting van concrete en specifieke redenen worden beschouwd waarom verzoekster deze kwaliteiten niet bezat. Verzoekster had echter recht op een dergelijke verklaring, aangezien zij op een lange administratieve ervaring kon bogen, haar beoordelingsrapporten louter lovende commentaren bevatten en er in haar persoonsdossier geen enkel feitelijk gegeven voorkomt waardoor zij van de groep van deze functionarissen diende te worden uitgesloten. Vastgesteld moet dus worden dat het besluit van 25 februari 2003 deze verklaring niet levert.

53
Voorzover in het besluit van 25 februari 2003 te kennen wordt gegeven dat het naar verzoekster ingestelde veiligheidsonderzoek (zie punt 9 hierboven) geen enkele rol heeft gespeeld bij de niet-verlenging van haar overeenkomst, volstaat de opmerking dat Europol aldus heeft verklaard dat deze gebeurtenis niet de reden voor de niet-verlenging was. In plaats van concrete en specifieke redenen in dit besluit op te nemen, heeft de Dienst er dus slechts een uitgesloten.

54
Het besluit van 25 februari 2003 verwijst ten slotte naar de gesprekken tussen verzoekster en Van Kampen, waarin alle omstandigheden van het onderhavige geval ter sprake zouden zijn gekomen. Volgens Europol was verzoekster dus van meet af aan op de hoogte van alle elementen die ten grondslag liggen aan de niet-verlenging van haar overeenkomst.

55
Inderdaad is het vaste rechtspraak dat bij de motivering van een bezwarend besluit niet alleen op dit besluit moet worden gelet, maar ook op de omstandigheden waarin dit werd genomen. Derhalve is er aan de motiveringsplicht voldaan wanneer uit de omstandigheden waaronder het besluit is vastgesteld en aan de betrokkene is meegedeeld, alsmede uit de begeleidende dienstnota’s en andere mededelingen hem de wezenlijke elementen bekend kunnen zijn, waardoor de administratie zich bij haar besluitvorming heeft laten leiden (arrest Prelle/Commissie, reeds aangehaald, punten 9 en 10), aangezien dit besluit is genomen in een context die de betrokkene bekend is (arrest Gerecht van 16 december 1993, Turner/Commissie, T-80/92, Jurispr. blz. II-1465, punt 62).

56
In casu moet evenwel worden vastgesteld dat uit het dossier niet blijkt dat verzoekster vóór de instelling van dit beroep werkelijk op de hoogte was van de wezenlijke elementen waardoor de administratie zich bij haar besluitvorming heeft laten leiden.

57
Weliswaar heeft verzoekster op 3 oktober 2002 een gesprek met Van Kampen gehad over de niet-verlenging van haar overeenkomst, doch in haar daaropvolgende klacht van 18 december 2002 heeft zij het gebrek aan motivering gelaakt (zie punten 9 en 10 hierboven), en voor het Gerecht heeft zij verklaard dat niemand − zelfs Van Kampen niet − haar had willen vertellen op grond van welke omstandigheden haar overeenkomst niet werd verlengd (punt 10 van de repliek). Ondanks deze bezwaren heeft Europol tijdens de precontentieuze procedure niet duidelijk gemaakt wat de inhoud van de gesprekken tussen Van Kampen en verzoekster was. Europol heeft hierover trouwens evenmin nadere gegevens verstrekt tijdens de schriftelijke behandeling voor het Gerecht.

58
Hieruit volgt dat niet ervan kan worden uitgegaan dat het gesprek tussen Van Kampen en verzoekster haar een geldige motivering voor de niet-verlenging van haar overeenkomst heeft verschaft. In de specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak had verzoekster dus naar behoren, dat wil zeggen in het besluit van 25 februari 2003 zelf, moeten worden ingelicht over de concrete en specifieke redenen op grond waarvan Europol haar overeenkomst niet heeft verlengd (zie, in deze zin, arrest Compagnia italiana alcool/Commissie, reeds aangehaald, punt 43, en conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro in de zaak Commissie/max.mobil, C-141/02 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 97, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

59
Aangezien verzoekster tijdens de precontentieuze procedure niet dergelijke concrete en specifieke informatie heeft gekregen, dient te worden vastgesteld dat de bestreden besluiten in het geheel niet zijn gemotiveerd.

60
Een volledig ontbreken van een motivering voordat een beroep wordt ingesteld, kan echter niet worden geregulariseerd door tijdens het geding voor de communautaire rechter verstrekte toelichtingen (arresten Hectors/Parlement, reeds aangehaald, punt 50, en IPK-München/Commissie, reeds aangehaald, punt 66, en arrest Gerecht van 12 februari 1992, Volger/Parlement, T-52/90, Jurispr. blz. II‑121, punt 40). Bijgevolg kan de door Europol na afloop van de schriftelijke behandeling overgelegde verklaring van Van Kampen, die gewag maakt van twee informaties betreffende verzoeksters gedrag in de dienst die hij haar tijdens hun gesprek zou hebben meegedeeld en die een grond zouden zijn geweest voor de niet-verlenging van haar overeenkomst, dit volledig ontbreken van een motivering van de bestreden besluiten niet regulariseren.

61
Zelfs indien een dergelijke regularisatie tijdens het geding bij wijze van uitzondering kan worden aanvaard, is dit in casu overigens geenszins het geval. De twee na afloop van de schriftelijke behandeling vermelde informaties hielden immers negatieve waardeoordelen over verzoekster in, die te laat zijn aangevoerd en dus krachtens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Het ontbreken van een motivering kan vanzelfsprekend niet geldig worden geregulariseerd door niet-ontvankelijke middelen.

62
Uit al het voorgaande volgt dat Europol in strijd met zijn motiveringsplicht heeft gehandeld.

63
Bijgevolg dienen de bestreden besluiten nietig te worden verklaard, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de andere door verzoekster aangevoerde middelen, of de door haar gevraagde maatregelen van instructie behoeven te worden gelast.

64
De vordering om Europol te veroordelen om haar een schadevergoeding te betalen, moet daarentegen worden verworpen, aangezien verzoekster geen enkel middel tot staving van deze vordering heeft aangevoerd, noch de materiële of morele schade heeft gepreciseerd die zij zou hebben geleden.


Kosten

65
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Ingevolge lid 3 van deze bepaling kan het Gerecht de proceskosten verdelen indien de partijen onderscheidenlijk op één of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Aangezien in casu verweerder op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, is het Gerecht van oordeel dat hij bij een juiste toepassing van deze beginselen dient te worden verwezen in de volledige kosten van het geding, met inbegrip van die van de procedure in kort geding.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),



rechtdoende, verstaat:

1)
Het besluit van 30 september 2002 waarbij Europol heeft geweigerd de arbeidsovereenkomst van verzoekster te verlengen, en het besluit van 25 februari 2003 waarbij de tegen dit besluit ingediende klacht wordt verworpen, worden nietig verklaard.

2)
Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)
Europol zal de proceskosten dragen, met inbegrip van die van de procedure in kort geding.

Pirrung

Meij

Pelikánová

Aldus uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg, op 1 maart 2005.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

J. Pirrung


1
Procestaal: Nederlands.