Language of document :

Beroep ingesteld op 4 maart 2013 - Deweerdt e.a. / Rekenkamer

(Zaak T-132/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Sonja Deweerdt (Rulles, België); Didier Lebrun (Luxemburg, Luxemburg); en Margot Lietz (Mensdorf, Luxembourg) (vertegenwoordigers: A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Rekenkamer van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

vast te stellen en voor recht te verklaren,

artikel 4 van het reglement van orde van de Rekenkamer is onwettig, voor zover het tot gevolg heeft dat een lid dat zich schuldig heeft gemaakt aan geweld ongestraft blijft;

het besluit van de Rekenkamer van 13 december 2012 om geen beroep in te stellen bij het Hof van Justitie met het verzoek om te onderzoeken of S., destijds lid van de Rekenkamer, niet meer voldeed aan de vereiste voorwaarden of aan de uit haar ambt voortvloeiende verplichtingen en, indien haar ambtstermijn reeds was afgelopen, te verklaren dat haar haar pensioenrecht werd ontnomen, wordt nietig verklaard;

de Rekenkamer wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan de onwettigheid van artikel 4 van het reglement van orde van de Rekenkamer, voor zover daardoor een lid dat zich schuldig zou hebben gemaakt aan geweld ongestraft blijft.

Tweede middel, ontleend aan onsamenhangendheid van het bestreden besluit, aangezien de Rekenkamer de gebreken van S. uitdrukkelijk heeft erkend, doch haar niet voor het Hof van Justitie heeft gebracht.

Derde middel, ontleend aan het volledig ontbreken van een relevante motivering op grond waarvan de verzoekende partijen de gegrondheid van het bestreden besluit kunnen beoordelen.

Vierde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen en misbruik van recht, aangezien de Rekenkamer pas één jaar en één dag na de indiening van het rapport van de externe onderzoeker de mogelijkheid heeft onderzocht om S. voor het Hof van Justitie te brengen.

____________