Language of document :

Beroep ingesteld op 10 maart 2006 - Ider e.a. tegen Commissie

(Zaak F-25/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeksters: Béatrice Ider en anderen (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeksters

nietigverklaring van het besluit van het tot sluiten van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van 21 november 2005 houdende afwijzing van de klachten die verzoeksters op 26 juli 2005 hadden ingediend tegen de besluiten van de administratie waarbij voor elk van hen de indeling en de bezoldiging is vastgesteld, en waarin zij voorts artikel 8 hebben betwist van het besluit van het college van Commissieleden van 27 april 2005, dat de "algemene uitvoeringsbepalingen inzake overgangsmaatregelen voor personeelsleden die door het Office des Infrastructures de Bruxelles in crèches en kinderdagverblijven te Brussel worden tewerkgesteld" bevat, alsmede de bijlage I en II bij dat besluit;

voorzover nodig, nietigverklaring van de besluiten waartegen voormelde klachten waren gericht;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters, thans tijdelijke functionarissen die zijn tewerkgesteld in crèches en kinderdagverblijven te Brussel, oefenden vóór hun aanstelling reeds diezelfde functie uit op grond van arbeidsovereenkomsten naar Belgisch recht. Zij komen op tegen de indeling en bezoldiging die verweerster bij hun aanstelling als tijdelijk functionaris heeft vastgesteld.

Met hun eerste middel betogen verzoeksters dat zij krachtens het op 22 januari 2002 tot stand gekomen memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en de afvaardiging van het personeel van crèches en kinderdagverblijven met een contract naar Belgisch recht, gunstiger hadden moeten worden ingedeeld. Met hun indeling in functiegroep I, rang 1, heeft verweerster blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling en het non-discriminatiebeginsel geschonden, aangezien zij als beginnelingen zonder enige beroepservaring zijn beschouwd, terwijl zij over een aanzienlijk anciënniteit beschikten.

Met hun tweede middel beroepen zij zich op schending van artikel 2, lid 2, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (RAP), van het voormelde memorandum van overeenstemming, het non-discriminatiebeginsel en de algemene beginselen op het gebied van de sociale zekerheid. In het bijzonder had bij de berekening van hun bezoldiging geen rekening moeten worden gehouden met de gezinstoelagen.

____________