Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Koszalinie (Polen) op 7 februari 2024 – G.M.K.-Z.B.M. / S.O.

(Zaak C-99/24, Chmieka1 )

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Koszalinie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G.M.K.-Z.B.M.

Verwerende partij: S.O.

Prejudiciële vragen

Moet artikel 66 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken1 aldus worden uitgelegd dat een rechtsvordering is „ingesteld” wanneer de verzoeker in het kader van de procedurele zaak een verzoekschrift heeft ingediend dan wel wanneer verweerder een verzoek tot heroverweging van de zaak heeft ingediend nadat de zaak definitief is afgedaan?

Naargelang van het antwoord op de voorgaande vraag:

Moeten de bepalingen van hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken1 , indien van toepassing de bepalingen van hoofdstuk II van verordening (EU) nr. 1215/2012, aldus worden uitgelegd dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen voor de gerechten van een andere lidstaat in een zaak betreffende de betaling van een vergoeding voor het niet-contractuele gebruik dat is gemaakt van een in die andere lidstaat gelegen onroerend goed?

____________

1 Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

1 PB 2012, L 351, blz. 1.

1 PB 2001, L 12, blz. 1.