Language of document : ECLI:EU:C:2021:334

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

29 april 2021 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 63 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Inkomstenbelasting – Inkomsten uit kapitaal – Inkomsten die worden uitgekeerd door een ingezeten instelling voor collectieve belegging (icbe) die bij overeenkomst geregeld is – Inkomsten die worden uitgekeerd door een icbe die in een andere lidstaat is gevestigd en bij statuten geregeld is – Verschil in behandeling – Artikel 65 VWEU – Objectief vergelijkbare situaties”

In zaak C‑480/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (hoogste bestuursrechter, Finland) bij beslissing van 19 juni 2019, ingekomen bij het Hof op 24 juni 2019, in de procedure ingeleid door

E

in tegenwoordigheid van:

Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, A. Kumin, T. von Danwitz, P. G. Xuereb (rapporteur) en I. Ziemele, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        E, vertegenwoordigd door A. Leppänen, varatuomari,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Roels en I. Koskinen als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 november 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 63 en 65 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure die door E is ingeleid met betrekking tot het besluit van 10 november 2017 van de keskusverolautakunta (centrale belastingcommissie, Finland), waarin die commissie heeft geoordeeld dat door een beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (hierna: „sicav”) naar Luxemburgs recht aan E uitgekeerde inkomsten in Finland moeten worden belast als beroepsinkomsten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Volgens overweging 4 van richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB 2009, L 302, blz. 32; hierna: „icbe-richtlijn”) heeft deze richtlijn tot doel voor de in de lidstaten gevestigde icbe’s te voorzien in gemeenschappelijke minimumregels met betrekking tot toelating, toezicht, inrichting, werkzaamheid en door hen te publiceren informatie.

4        Overweging 83 van de icbe-richtlijn luidt:

„Deze richtlijn mag geen invloed hebben op de nationale regelgeving inzake belastingheffing, met inbegrip van regelingen die de lidstaten kunnen opleggen om de naleving van deze regels op hun grondgebied te waarborgen.”

5        Artikel 1, leden 1 tot en met 3, van deze richtlijn bepaalt:

„1.      Deze richtlijn is van toepassing op [icbe’s] die op het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd.

2.      Voor de toepassing van deze richtlijn en behoudens artikel 3, wordt onder icbe verstaan een instelling:

a)      waarvan het uitsluitende doel is de collectieve belegging in effecten of in andere in artikel 50, lid 1, bedoelde liquide financiële activa van bij het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, en

b)      waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder handelen van een icbe om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.

De lidstaten kunnen toestaan dat een icbe uit meerdere beleggingscompartimenten bestaat.

3.      De in lid 2 bedoelde instellingen kunnen rechtens geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij), als trust (unit trust) dan wel bij statuten (beleggingsmaatschappij).

[...]”

6        Volgens artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB 2011, L 174, blz. 1) wordt onder „alternatieve beleggingsinstellingen” verstaan:

„instellingen voor collectieve belegging, met inbegrip van beleggingscompartimenten daarvan, die:

i)      bij een reeks beleggers kapitaal ophalen om dit overeenkomstig een bepaald beleggingsbeleid in het belang van deze beleggers te beleggen; en

ii)      niet vergunningsplichtig zijn uit hoofde van artikel 5 van de [icbe-]richtlijn [...]”.

 Fins recht

7        Hoofdstuk 1, § 2, lid 1, punten 1 en 2, van de sijoitusrahastolaki (48/1999) [wet op de beleggingsfondsen (48/1999)] van 29 januari 1999 luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

1)      ‚beleggingsactiviteit’, de verwerving van activa bij het publiek met het oog op een collectieve belegging en de investering van die activa in hoofdzakelijk financiële instrumenten, vastgoed, vastgoedtitels of andere beleggingen, alsmede het beheer van beleggingsfondsen, bijzondere beleggingsfondsen en de verhandeling van rechten van deelneming in fondsen [...];

2)      ‚beleggingsfondsen’, activa die zijn verworven in het kader van een collectieve beleggingsactiviteit en worden belegd overeenkomstig de in Finland geldende bepalingen en hoofdstuk 11, alsmede de daaruit voortvloeiende verplichtingen [...]”.

8        Volgens hoofdstuk 1, § 2, lid 1, punt 10, van deze wet wordt onder „instelling voor collectieve belegging” verstaan een instelling die collectieve beleggingsactiviteiten uitoefent en is toegelaten in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) dan de Republiek Finland en die, krachtens de wetgeving van de lidstaat van oorsprong, voldoet aan de voorwaarden van de icbe-richtlijn.

9        § 3, met als opschrift „Entiteiten”, van de tuloverolaki (1535/1992) [wet op de inkomstenbelasting (1535/1992); hierna: „wet op de inkomstenbelasting”] van 30 december 1992 luidt als volgt:

„In deze wet wordt onder ‚entiteiten’ verstaan:

[...]

4)      naamloze vennootschappen, coöperaties, spaarkassen, beleggingsfondsen, universiteiten, onderlinge verzekeringsmaatschappijen, gemeentelijke graanschuren, verenigingen zonder winstoogmerk of voor economische doeleinden, stichtingen en instellingen;

[...]”

10      § 20 van de wet op de inkomstenbelasting, met als opschrift „Van de inkomstenbelasting vrijgestelde entiteiten”, voorziet in de eerste alinea, punt 2, in een belastingvrijstelling van de inkomstenbelasting voor beleggingsfondsen.

11      § 32 van deze wet, met als opschrift „Inkomsten uit kapitaal”, bepaalt:

„Opbrengsten uit activa, winst uit de overdracht van activa en andere inkomsten waarvan kan worden aangenomen dat zij uit activa zijn verkregen, worden beschouwd als inkomsten uit kapitaal die overeenkomstig de onderstaande bepalingen worden belast. Inkomsten uit kapitaal zijn onder meer rente-inkomsten, dividendinkomsten overeenkomstig het bepaalde in §§ 33a tot en met 33d, huurinkomsten, deelnemingen in winst, opbrengsten uit levensverzekeringen, kapitaalinkomsten uit de bosbouw, inkomsten uit grondeigendom en overwaarden. Ook het deel van de opbrengst uit kapitaal met betrekking tot de uit te keren inkomsten van een vennootschap, tot de inkomsten van de aandeelhouder van een groep en tot inkomsten uit rendierhouderij vormt inkomsten uit kapitaal.”

12      § 33a van deze wet, met als opschrift „Door een beursgenoteerde vennootschap uitgekeerde dividenden”, bepaalt:

„De door een beursgenoteerde vennootschap uitgekeerde dividenden vormen voor 85 % inkomsten uit kapitaal en voor 15 % niet-belastbare inkomsten.

Dividenden van een beursgenoteerde vennootschap zijn dividenden die afkomstig zijn van een vennootschap waarvan de aandelen, op het tijdstip waarop deze vennootschap beslist om de dividenden uit te keren:

1)      worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van de laki kaupankäynnistä rahoitusvälineillä (748/2012) [(wet betreffende de handel in financiële instrumenten [748/2012])];

2)      worden verhandeld op een andere gereglementeerde markt die onder toezicht staat van een overheidsinstantie buiten de [EER], of

3)      worden verhandeld op een multilateraal handelsplatform in de zin van wet [(748/2012)], mits het aandeel wordt verhandeld op verzoek van of met goedkeuring van de vennootschap.

De uitkering door een beursgenoteerde vennootschap van activa in de zin van hoofdstuk 13, § 1, lid 1, van de osakeyhtiölaki (624/2006) [(wet op de naamloze vennootschappen [624/2006])] die afkomstig zijn uit een reserve van beschikbaar eigen vermogen, wordt beschouwd als dividend en is onderworpen aan het bepaalde in dit artikel.”

13      § 33b van de wet op de inkomstenbelasting, met als opschrift „Door een niet-beursgenoteerde vennootschap uitgekeerde dividenden”, bepaalt:

„De door een niet-beursgenoteerde vennootschap uitgekeerde dividenden vormen voor 25 % belastbare inkomsten uit kapitaal en voor 75 % niet-belastbare inkomsten tot een bedrag dat overeenkomt met een jaaropbrengst van 8 %, berekend op basis van de wiskundige waarde van het aandeel in het belastingjaar die is vastgesteld in de laki varojojen arvostamisesta verotuksessa annettu (1142/2005) [(wet op de waardering van activa voor belastingheffing [1142/2005])]. Voor zover het bedrag van de door de belastingplichtige ontvangen dividenden meer bedraagt dan 150 000 EUR, vormt 85 % van de dividenden inkomsten uit kapitaal en 15 % niet-belastbare inkomsten.

Voor het gedeelte van de dividenden dat meer bedraagt dan de in de eerste alinea bedoelde jaaropbrengst, vormt 75 % van de dividenden beroepsinkomsten en 25 % niet-belastbare inkomsten.

Onverminderd de overige bepalingen inzake de belasting van dividenden waarin deze wet voorziet, vormt dividend een beroepsinkomen indien de uitkering ervan overeenkomstig een statutaire bepaling, een besluit van de algemene vergadering, een aandeelhoudersovereenkomst of enige andere overeenkomst de tegenprestatie vormt voor een arbeidsinspanning van de begunstigde van het dividend of van een persoon die tot zijn belangensfeer behoort. Het dividend vormt het inkomen van degene die de betrokken inbreng in arbeid heeft verricht.

[...]

De uitkering door een niet-beursgenoteerde vennootschap van activa in de zin van hoofdstuk 13, § 1, lid 1, van wet [(624/2006)] die afkomstig zijn uit een reserve van het beschikbare eigen vermogen, wordt als een dividend beschouwd en is onderworpen aan het bepaalde in dit artikel [...].”

14      § 33c van de wet op de inkomstenbelasting, met als opschrift „Door een buitenlandse entiteit uitgekeerde dividenden”, bepaalt:

„De door een buitenlandse entiteit uitgekeerde dividenden vormen belastbare inkomsten onder de voorwaarden van de §§ 33a en 33b van deze wet indien de entiteit een vennootschap is in de zin van artikel 2 van [richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB 2011, L 345, blz. 8), zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/86/EU van de Raad van 8 juli 2014 (PB 2014, L 219, blz. 40)]. [...]

Dividenden die zijn uitgekeerd door een buitenlandse entiteit die niet in de eerste alinea wordt bedoeld, vormen belastbare inkomsten onder de voorwaarden van de §§ 33a en 33b indien de betrokken entiteit zonder keuzemogelijkheden of vrijstelling gehouden is over de door haar gerealiseerde inkomsten waaruit de dividenden zijn uitgekeerd belasting te betalen tegen een minimumtarief van 10 % en:

1)      de entiteit volgens de belastingwetgeving van een tot de EER behorende lidstaat in deze staat is gevestigd en zij volgens een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting niet in een staat buiten de EER is gevestigd, of

2)      er tussen de staat van vestiging van de onderneming en de Republiek Finland in het belastingjaar een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van kracht is dat op de door de entiteit uitgekeerde dividenden van toepassing is.

Dividenden die zijn uitgekeerd door een buitenlandse entiteit die niet in de eerste of de tweede alinea van deze paragraaf wordt bedoeld, vormen volledig belastbare beroepsinkomsten.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15      E is een in Finland gevestigde natuurlijke persoon die heeft belegd in een compartiment van een sicav naar Luxemburgs recht, die een „bij statuten geregelde icbe (beleggingsmaatschappij)” vormt in de zin van artikel 1, lid 3, van de icbe-richtlijn. De investeringen van E hebben betrekking op zogenoemde deelnemingen in de winst, waarvoor de gerealiseerde opbrengst jaarlijks door deze sicav aan de investeerders wordt uitgekeerd.

16      Op 20 juni 2017 heeft E de centrale belastingcommissie verzocht om vooraf te beslissen over de fiscale behandeling van de opbrengst die hem door de betrokken sicav naar Luxemburgs recht zou worden uitgekeerd.

17      In dit verzoek betoogde E dat een sicav naar Luxemburgs recht moest worden gelijkgesteld met een beleggingsfonds naar Fins recht, dat wil zeggen een icbe die geregeld is „bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij)” in de zin van artikel 1, lid 3, van de icbe-richtlijn. Volgens hem moest de door een dergelijke sicav uitgekeerde opbrengst dus op dezelfde wijze worden belast als de door beleggingsfondsen naar Fins recht uitgekeerde opbrengst, namelijk als inkomsten uit kapitaal krachtens § 32 van de wet op de inkomstenbelasting. In dit verband heeft E met name benadrukt dat de betrokken sicav naar Luxemburgs recht een activiteit uitoefende die vergelijkbaar was met die van beleggingsfondsen naar Fins recht en dat het beheer van deze sicav overeenkwam met dat van deze fondsen.

18      In haar definitieve voorafgaande besluit van 10 november 2017 heeft de centrale belastingcommissie vastgesteld dat, volgens de nationale rechtspraak, voor een uitspraak met betrekking tot de inkomstenbelasting in Finland over inkomsten van een in een andere staat gevestigde effectenhandelaar rekening moest worden gehouden met de functionele en juridische kenmerken van de effectenhandelaar ten opzichte van vergelijkbare Finse effectenhandelaren.

19      De centrale belastingcommissie was van mening dat een sicav wel de functionele kenmerken van een Fins beleggingsfonds bezit, maar dat vergelijkbare algemene functionele kenmerken kunnen worden waargenomen bij bijvoorbeeld een collectieve belegging in de vorm van aandelenvennootschappen. De centrale belastingcommissie was van oordeel dat de betreffende sicav naar Luxemburgs recht, meer bepaald wegens haar rechtsvorm, objectief kon worden gelijkgesteld met een Finse aandelenvennootschap die beleggingsactiviteiten verricht.

20      Volgens deze commissie moest de door deze sicav uitgekeerde opbrengst dus worden beschouwd als dividend en krachtens § 33c, derde alinea, van de wet op de inkomstenbelasting als beroepsinkomsten worden belast.

21      E heeft bij de Korkein hallinto-oikeus (hoogste bestuursrechter, Finland) beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de centrale belastingcommissie. Voor deze rechter voert E aan dat de belasting als beroepsinkomsten van de door de sicav naar Luxemburgs recht uitgekeerde opbrengst, overeenkomstig § 33c, derde alinea, van de wet op de inkomstenbelasting, zwaarder is dan de belasting als inkomsten uit kapitaal van de opbrengst die door een beleggingsfonds naar Fins recht wordt uitgekeerd en, bijgevolg, in strijd is met het in artikel 63 VWEU neergelegde vrije verkeer van kapitaal.

22      De verwijzende rechter zet uiteen dat de over beroepsinkomsten te betalen inkomstenbelasting meer dan 50 % kan bedragen, terwijl deze belasting over inkomsten uit kapitaal slechts 30 % bedraagt, of 34 % wanneer het te belasten bedrag hoger is dan 30 000 EUR. Hij voegt hieraan toe dat, ter bepaling van de aard van de inkomsten in de zin van de wet op de inkomstenbelasting, die worden gevormd door de betrokken opbrengst, moet worden beslist met welke Finse entiteit die sicav moet worden gelijkgesteld, door na te gaan of een uitlegging op basis van de rechtsvorm van de onderneming, zoals die van de centrale belastingcommissie, niet in strijd is met de artikelen 63 en 65 VWEU. Hij vraagt zich met name af of icbe’s met verschillende rechtsvormen die overeenkomstig de icbe-richtlijn zijn opgericht, onderling moeten worden gelijkgesteld voor de belastingheffing over de door de beleggers ontvangen opbrengsten.

23      Tegen deze achtergrond heeft de Korkein hallinto-oikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moeten de artikelen 63 en 65 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan van een uitlegging [van de nationale bepalingen] volgens welke inkomsten die een in Finland gevestigde natuurlijke persoon verkrijgt van een in een andere lidstaat gevestigde en bij statuten geregelde [icbe] in de zin van [de icbe-richtlijn] [...], voor de inkomstenbelasting niet worden gelijkgesteld aan inkomsten die zijn verkregen van een rechtens bij overeenkomst geregeld Fins beleggingsfonds in de zin van deze richtlijn [...], omdat de rechtsvorm van de in de andere lidstaat gevestigde [icbe] niet overeenstemt met de juridische structuur van het binnenlandse beleggingsfonds?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

24      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 63 en 65 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een belastingpraktijk van een lidstaat volgens welke, voor de inkomstenbelasting van een in die lidstaat gevestigde natuurlijke persoon, de inkomsten die zijn uitgekeerd door een in een andere lidstaat gevestigde icbe die bij statuten geregeld is niet worden gelijkgesteld met inkomsten die zijn uitgekeerd door in de eerste lidstaat gevestigde icbe’s, op grond dat deze laatste niet dezelfde rechtsvorm hebben.

25      Volgens de rechtspraak van het Hof moeten de lidstaten hun bevoegdheid op het gebied van directe belastingen uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht en met name van de door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden (zie in die zin arrest van 18 juni 2019, Oostenrijk/Duitsland, C‑591/17, EU:C:2019:504, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Artikel 63, lid 1, VWEU verbiedt op algemene wijze beperkingen van het kapitaalverkeer tussen de lidstaten (arrest van 16 september 2020, Romenergo en Aris Capital, C‑339/19, EU:C:2020:709, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De maatregelen die ingevolge deze bepaling verboden zijn omdat zij het kapitaalverkeer beperken, omvatten maatregelen die niet-ingezetenen ervan doen afzien in een lidstaat investeringen te doen, of ingezetenen van deze lidstaat ontmoedigen in andere staten investeringen te doen (arrest van 30 april 2020, Société Générale, C‑565/18, EU:C:2020:318, punt 22).

27      In het bijzonder kan een verschil in behandeling, wanneer dit leidt tot een minder gunstige behandeling van de inkomsten van een ingezetene van een lidstaat die hun oorsprong hebben in een andere lidstaat, vergeleken met de behandeling van inkomsten uit de eerste lidstaat, een dergelijke ingezetene ervan doen afzien zijn kapitaal te beleggen in een andere lidstaat (zie in die zin arresten van 10 februari 2011, Haribo Lakritzen Hans Riegel en Österreichische Salinen, C‑436/08 en C‑437/08, EU:C:2011:61, punt 80; 24 november 2016, SECIL, C‑464/14, EU:C:2016:896, punt 50, en 20 september 2018, EV, C‑685/16, EU:C:2018:743, punt 63).

28      Krachtens artikel 65, lid 1, onder a), VWEU doet artikel 63 VWEU evenwel niets af aan het recht van de lidstaten om de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd.

29      Deze bepaling moet, als uitzondering op het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van kapitaal, strikt worden uitgelegd. Zij kan dan ook niet aldus worden uitgelegd dat elke belastingwetgeving die een onderscheid tussen belastingplichtigen maakt naargelang van hun vestigingsplaats of van de staat waarin zij hun kapitaal beleggen, automatisch verenigbaar is met het VWEU. De afwijking waarin artikel 65, lid 1, onder a), VWEU voorziet, wordt immers zelf beperkt door artikel 65, lid 3, VWEU, dat bepaalt dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde nationale bepalingen „geen middel tot willekeurige discriminatie [mogen] vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer en betalingsverkeer als omschreven in artikel 63 [VWEU]” (arrest van 21 juni 2018, Fidelity Funds e.a., C‑480/16, EU:C:2018:480, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat bijgevolg onderscheid moet worden gemaakt tussen de door artikel 65, lid 1, onder a), VWEU toegestane verschillen in behandeling en de door artikel 65, lid 3, VWEU verboden gevallen van discriminatie. Een nationale belastingregeling kan enkel verenigbaar met de Verdragsbepalingen betreffende het vrije kapitaalverkeer worden geacht indien het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn of wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang (arrest van 30 april 2020, Société Générale, C‑565/18, EU:C:2020:318, punt 24).

31      Om te beginnen moet dus worden onderzocht of er sprake is van een verschil in behandeling, vervolgens of de situaties mogelijk vergelijkbaar zijn en in voorkomend geval, ten slotte, of het verschil in behandeling kan worden gerechtvaardigd.

 Verschil in behandeling

32      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de prejudiciële vraag is gerezen in het kader van een geding betreffende de belasting van de inkomsten die aan E zijn uitgekeerd door een sicav naar Luxemburgs recht, namelijk een bij statuten geregelde icbe in de zin van de icbe-richtlijn. In Finland zijn de onder de icbe-richtlijn vallende icbe’s bij overeenkomst geregeld; zij kunnen niet bij statuten geregeld zijn.

33      E is van mening dat de door een sicav uitgekeerde inkomsten moeten worden belast zoals de inkomsten van een bij overeenkomst geregelde icbe naar Fins recht. De centrale belastingcommissie is daarentegen van mening dat, aangezien een sicav – een bij statuten geregelde icbe – vergelijkbaar is met een in Finland gevestigde aandelenvennootschap, de door deze sicav uitgekeerde inkomsten moeten worden behandeld als dividenden die door dergelijke vennootschappen worden uitgekeerd.

34      In de eerste plaats moet dus worden nagegaan of het feit dat de inkomsten die zijn uitgekeerd door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sicav naar Luxemburgs recht anders worden behandeld dan inkomsten van een icbe naar Fins recht, betekent dat eerstgenoemde inkomsten fiscaal minder gunstig worden behandeld.

35      Krachtens § 32 van de wet op de inkomstenbelasting omvatten de inkomsten uit kapitaal opbrengsten uit activa, winst uit de overdracht van activa en andere inkomsten waarvan kan worden aangenomen dat zij uit activa zijn verkregen. Tot de door de Finse wetgever uitdrukkelijk in deze § 32 genoemde voorbeelden van inkomsten uit kapitaal behoren zowel deelnemingen in de winst die worden uitgekeerd door icbe’s als dividenden die worden uitgekeerd door aandelenvennootschappen. Volgens de aanwijzingen in het verzoek om een prejudiciële beslissing bedraagt het belastingtarief voor inkomsten uit kapitaal in beginsel 30 % voor het gedeelte van deze inkomsten dat minder bedraagt dan 30 000 EUR en 34 % voor het gedeelte van deze inkomsten dat dit bedrag overschrijdt.

36      Terwijl de door icbe’s naar Fins recht uitgekeerde deelnemingen in de winst worden belast op het niveau van de begunstigde, als inkomsten uit kapitaal, worden de door een sicav naar Luxemburgs recht uitgekeerde inkomsten behandeld als dividenden die worden uitgekeerd door een in een andere staat dan de Republiek Finland gevestigde entiteit in de zin van § 33c van de wet op de inkomstenbelasting en worden zij, krachtens de derde alinea ervan, belast als beroepsinkomsten, tegen een progressief tarief dat kan oplopen tot 50 %.

37      Een dergelijk verschil in behandeling kan ertoe leiden dat de door een sicav naar Luxemburgs recht uitgekeerde inkomsten minder gunstig worden behandeld dan de door icbe’s naar Fins recht uitgekeerde inkomsten.

38      In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde fiscale behandeling van de inkomsten die de sicav naar Luxemburgs recht aan E heeft uitgekeerd, evenmin vergelijkbaar is met de fiscale behandeling van de inkomsten die worden uitgekeerd door alternatieve beleggingsfondsen in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/61, die niet onder de icbe-richtlijn vallen en die de vorm hebben van een aandelenvennootschap. Zoals de Finse regering in haar schriftelijke antwoord op de gestelde vragen heeft gepreciseerd, kunnen dergelijke fondsen naar Fins recht worden opgericht.

39      Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat de inkomsten van de in Finland gevestigde aandelenvennootschappen dubbel worden belast, eenmaal op het niveau van de vennootschap, als vennootschapsinkomsten, en eenmaal op het niveau van de begunstigde, als inkomsten uit kapitaal. Teneinde de gevolgen van de dubbele belasting te matigen, regelen de in de §§ 33a en 33b van de wet op de inkomstenbelasting vastgestelde maatregelen de belastingheffing op het niveau van de begunstigde, met name door een deel van de inkomsten vrij te stellen van de belasting op inkomsten uit kapitaal.

40      In dit verband preciseert de Finse regering in haar antwoord op de vragen van het Hof dat, indien een aandelenvennootschap een soortgelijke investeringsactiviteit als de beleggingsfondsen uitoefende, zij niet zou zijn vrijgesteld van belasting, maar normaliter onderworpen zou zijn aan vennootschapsbelasting, en dat de door haar uitgekeerde opbrengst onderworpen zou zijn aan de regels inzake de belasting van dividenden, die op een gedeeltelijke dubbele belasting zijn gebaseerd.

41      Zoals naar voren komt uit de verwijzingsbeslissing, is dit niet het geval bij een sicav naar Luxemburgs recht. Uit deze beslissing blijkt immers dat een dergelijke sicav volgens de centrale belastingcommissie voor de toepassing van § 33c van de wet op de inkomstenbelasting een entiteit is die niet valt onder richtlijn 2011/96, zoals gewijzigd, die in een andere staat van de EER dan de Republiek Finland is gevestigd, die aan een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting is onderworpen en die geen belasting tegen een minimumtarief van 10 % hoeft te betalen op de door haar behaalde inkomsten. De nationale maatregelen ter matiging van dubbele belasting zijn dus niet van toepassing op de door haar uitgekeerde inkomsten.

42      In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde inkomsten die door de sicav naar Luxemburgs recht aan een in Finland ingezeten begunstigde zijn uitgekeerd, minder gunstig worden behandeld dan de inkomsten die zowel door aandelenvennootschappen als door bij overeenkomst geregelde icbe’s naar Fins recht worden uitgekeerd.

43      Dit verschil in behandeling kan Finse ingezetenen ervan doen afzien om investeringen te doen in andere lidstaten dan de Republiek Finland en aldus het vrije verkeer van kapitaal beperken.

 Bestaan van objectief vergelijkbare situaties

44      Zoals blijkt uit de in de punten 29 en 30 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, is een dergelijk verschil in behandeling slechts toegestaan indien het betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn.

45      Vastgesteld moet worden dat de sicav naar Luxemburgs recht die in het hoofdgeding aan de orde is en een icbe naar Fins recht twee soorten icbe’s in de zin van de icbe-richtlijn zijn.

46      Zoals blijkt uit artikel 1, lid 1, van de icbe-richtlijn, is hun uitsluitende doel de collectieve belegging in effecten of in andere liquide financiële activa van bij het publiek aangetrokken kapitaal, is de werking ervan onderworpen aan het beginsel van risicospreiding en worden hun rechten van deelneming, op verzoek van de houders, ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect ingekocht of terugbetaald.

47      Zoals de advocaat-generaal in punt 45 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is de juridische kwalificatie van bepaalde situaties ten behoeve van het handelsrecht echter niet noodzakelijkerwijs overdraagbaar naar het belastingrecht. Met de Finse regering moet dus worden opgemerkt dat het enkele feit dat ingezeten en niet-ingezeten icbe’s beide icbe’s zijn in de zin van de icbe-richtlijn, niet doorslaggevend is om vast te stellen of de betrokken situaties vergelijkbaar zijn.

48      Ten eerste heeft deze richtlijn namelijk niet de belastingheffing op icbe’s en de door hen uitgekeerde opbrengsten geharmoniseerd. Uit met name de overwegingen 4 en 83 van deze richtlijn volgt dat zij weliswaar gemeenschappelijke minimumregels vaststelt met betrekking tot de toelating, het toezicht, de structuur en de werkzaamheden van icbe’s en de informatie die deze moeten publiceren, maar dat zij geen afbreuk doet aan de nationale regels op fiscaal gebied.

49      Ten tweede volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de vergelijkbaarheid van een grensoverschrijdende situatie met een interne situatie moet worden onderzocht op basis van het doel dat wordt nagestreefd met de in het geding zijnde nationale bepalingen, alsook van het voorwerp en de inhoud van die bepalingen, en dat alleen de criteria die in de betreffende wettelijke regeling als relevante onderscheidingscriteria zijn vastgesteld, in aanmerking moeten worden genomen om te beoordelen of het uit een dergelijke regeling voortvloeiende verschil in behandeling een weerspiegeling van objectief verschillende situaties vormt (arrest van 21 juni 2018, Fidelity Funds e.a., C‑480/16, EU:C:2018:480, punten 50 en 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      In dat verband blijkt uit het schriftelijke antwoord van de Finse regering op de vragen van het Hof, en onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, dat de in de Finse belastingwetgeving bepaalde fiscale behandeling van de activiteiten van beleggingsfondsen kan worden geacht tot doel te hebben dat deze eenmalig worden belast op het niveau van de belegger. De bepalingen betreffende de fiscale behandeling van door natuurlijke personen ontvangen dividenden beogen dan weer dat de inkomsten van een vennootschap ook worden belast op het niveau van haar aandeelhouders, maar voorzien daarbij in een matiging van de dubbele belasting van deze inkomsten.

51      Gelet op deze doelstellingen lijkt de sicav naar Luxemburgs recht zich in een situatie te bevinden die objectief vergelijkbaar is met die van een icbe naar Fins recht. Zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt en behoudens verificatie door de verwijzende rechter zijn deze twee instellingen vrijgesteld van inkomstenbelasting en wordt de door hen uitgekeerde opbrengst uitsluitend op het niveau van de begunstigden belast.

52      Anders dan een icbe naar Fins recht is een sicav naar Luxemburgs recht inderdaad bij statuten geregeld en wordt zij uit dien hoofde gelijkgesteld met een aandelenvennootschap waarvan de uitgekeerde inkomsten worden belast overeenkomstig § 33c, derde alinea, van de wet op de inkomstenbelasting.

53      Evenwel moet ook worden opgemerkt dat, zoals in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, zowel de uitkering van deelnemingen in de winst door icbe’s als de uitkering van dividenden door aandelenvennootschappen in § 32 van de wet op de inkomstenbelasting worden genoemd als voorbeelden van kapitaalinkomsten. Bijgevolg lijkt de Finse wetgever het onderscheid tussen inkomsten uit kapitaal enerzijds en beroepsinkomsten anderzijds niet te hebben laten afhangen van de rechtsvorm van de uitkerende instelling, maar heeft hij juist geoordeeld dat zowel de opbrengsten die worden uitgekeerd door instellingen die bij overeenkomst zijn geregeld als die welke worden uitgekeerd door instellingen die bij statuten zijn geregeld, inkomsten uit kapitaal vormen.

54      Bijgevolg plaatst het feit dat een sicav naar Luxemburgs recht bij statuten geregeld is, deze instelling met betrekking tot de fiscale behandeling van de uitgekeerde opbrengst niet in een andere situatie dan een icbe naar Fins recht die bij overeenkomst geregeld is.

55      Hieruit volgt dat, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, het verschil in behandeling tussen de respectieve inkomsten die worden uitgekeerd door een sicav naar Luxemburgs recht en een icbe naar Fins recht betrekking heeft op objectief vergelijkbare situaties.

 Bestaan van een dwingende reden van algemeen belang

56      Er zij aan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak van het Hof, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal toelaatbaar is indien zij gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is [zie in die zin arresten van 26 februari 2019, X (Tussenvennootschappen die in een derde land zijn gevestigd), C‑135/17, EU:C:2019:136, punt 70, en 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, C‑156/17, EU:C:2020:51, punt 83 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

57      In casu volstaat het vast te stellen dat dergelijke redenen niet zijn aangevoerd door de Finse regering, en evenmin zijn genoemd door de verwijzende rechter.

58      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 63 en 65 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een belastingpraktijk van een lidstaat volgens welke, voor de inkomstenbelasting van een in die lidstaat gevestigde natuurlijke persoon, de inkomsten die zijn uitgekeerd door een in een andere lidstaat gevestigde icbe die bij statuten geregeld is niet worden gelijkgesteld met inkomsten die zijn uitgekeerd door in de eerste lidstaat gevestigde icbe’s, op grond dat deze laatste niet dezelfde rechtsvorm hebben.

 Kosten

59      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 63 en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een belastingpraktijk van een lidstaat volgens welke, voor de inkomstenbelasting van een in die lidstaat gevestigde natuurlijke persoon, de inkomsten die zijn uitgekeerd door een in een andere lidstaat gevestigde instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) die bij statuten geregeld is niet worden gelijkgesteld met inkomsten die zijn uitgekeerd door in de eerste lidstaat gevestigde icbe’s, op grond dat deze laatste niet dezelfde rechtsvorm hebben.

ondertekeningen


*      Procestaal: Fins.