Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Craiova (Roemenië) op 14 juli 2021 – RS

(Zaak C-430/21)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curte de Apel Craiova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RS

Prejudiciële vragen

Staat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan een nationale bepaling als artikel 148, lid 2, van de grondwet van Roemenië, zoals uitgelegd door de Curte Constituțională (grondwettelijk hof, Roemenië) in zijn beslissing nr. 390/2021, volgens welke nationale rechters niet bevoegd zijn om te onderzoeken of een bij beslissing van de Curte Constituțională grondwettelijk verklaarde nationale bepaling verenigbaar is met het Unierecht?

Staat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan een nationale bepaling als artikel 99, onder ș), van de Roemeense wet nr. 303/2004 houdende het statuut van rechters en openbaar aanklagers, op grond waarvan een tuchtprocedure kan worden ingeleid tegen en tuchtrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd aan een rechter wegens niet-naleving van een arrest van de Curte Constituțională, wanneer die rechter dient te erkennen dat het Unierecht voorrang heeft boven de overwegingen van een beslissing van de Curte Constituțională, dus een nationale bepaling welke die rechter de mogelijkheid ontneemt om een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie toe te passen dat volgens hem voorrang heeft?

Staat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan een nationale rechtspraktijk die de rechter op straffe van tuchtrechtelijke gevolgen verbiedt om de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie toe te passen in strafprocedures zoals die betreffende de klacht over de redelijke duur van een strafprocedure, geregeld bij artikel 4881 van het Roemeense wetboek van strafvordering?

____________