Language of document : ECLI:EU:T:2008:268

Zaak T‑304/06

Paul Reber GmbH & Co. KG

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Nietigheidsprocedure – Gemeenschapswoordmerk Mozart – Voorwerp van geschil – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Motiveringsplicht – Gewettigd vertrouwen – Gelijke behandeling – Rechtmatigheidsbeginsel – Artikel 7, lid 1, sub c, artikel 51, lid 1, sub a, artikel 73, eerste volzin, en artikel 74, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 40/94”

Samenvatting van het arrest

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij gemeenschapsrechter

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 135, lid 4; verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 44, lid 1)

2.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Motivering van beslissingen

(Art. 253 EG; verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 73)

3.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub c, en 51, lid 1, sub a)

1.      Het is mogelijk de beslissing van een kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) voor het Gerecht enkel aan te vechten met betrekking tot bepaalde waren of diensten die zijn opgenomen in de opgave waarop de aanvraag tot inschrijving van het betrokken gemeenschapsmerk betrekking heeft. In een dergelijk geval wordt deze beslissing definitief voor de andere waren of diensten die in deze opgave zijn vermeld.

Gelet op deze mogelijkheid heeft het Gerecht een verklaring van de merkaanvrager voor hem, en dus na de beslissing van de kamer van beroep, waarbij de aanvrager zijn aanvraag introk voor bepaalde waren waarop de oorspronkelijke aanvraag betrekking had, geïnterpreteerd als een verklaring dat de bestreden beslissing enkel werd aangevochten voor zover zij de overige aangevraagde waren betrof, of als een gedeeltelijke afstand wanneer een dergelijke verklaring in een vergevorderd stadium van de procedure voor het Gerecht had plaatsgevonden.

Een beperking voor het Gerecht van de opgave van waren of diensten waarop een gemeenschapsmerkaanvraag betrekking heeft, kan slechts op een dergelijke wijze worden geïnterpreteerd wanneer de aanvrager zich ertoe beperkt, een of meerdere waren of diensten of een of meerdere categorieën van waren of diensten die als zodanig in die opgave waren opgenomen, uit deze opgave te halen. Het is immers duidelijk dat in een dergelijk geval het Gerecht in werkelijkheid wordt gevraagd, de rechtmatigheid van de beslissing van de kamer van beroep niet te controleren voor zover deze betrekking heeft op de waren of diensten die uit de opgave zijn gehaald, maar enkel voor zover zij betrekking heeft op de andere waren of diensten, die in deze opgave worden behouden.

Dit geval moet worden onderscheiden van dat waarin de in een gemeenschapsmerkaanvraag opgenomen opgave van waren of diensten voor het Gerecht wordt beperkt op een wijze waardoor de beschrijving van deze waren of diensten geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd. In dit laatste geval valt niet uit te sluiten dat deze wijziging invloed kan hebben op het onderzoek van het betrokken merk dat de instanties van het Bureau tijdens de administratieve procedure verrichten. In deze omstandigheden zou het aanvaarden van deze wijziging in het stadium van het beroep voor het Gerecht betekenen dat het voorwerp van het geschil in de loop van de procedure wordt gewijzigd, in strijd met artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering.

(cf. punten 26‑29)

2.      Volgens artikel 73, eerste volzin, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk moeten de beslissingen van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) met redenen worden omkleed. Deze motiveringsplicht heeft dezelfde draagwijdte als die welke is geformuleerd in artikel 253 EG, en heeft als doel, enerzijds de betrokkene in staat te stellen kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel teneinde zijn rechten te kunnen verdedigen, en anderzijds de gemeenschapsrechter in staat te stellen zijn toezicht op de rechtmatigheid van de beslissing uit te oefenen. Bij het antwoord op de vraag of de motivering van een beslissing aan deze vereisten voldoet, moet niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context waarin zij is gegeven, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

Met betrekking tot de rechtsregels die van toepassing zijn op gemeenschapsmerken moet de vraag of een teken als merk kan worden ingeschreven, alleen worden beoordeeld op basis van verordening nr. 40/94, zoals uitgelegd door de gemeenschapsrechter. De beslissingen van de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties alsmede de beslissingspraktijk van het Bureau zelf vormen enkel factoren die een rol kunnen spelen bij de beoordeling of een teken als gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven, zonder beslissend te zijn. Wanneer het Bureau de inschrijving van een teken als gemeenschapsmerk weigert, moet het dus als motivering van zijn beslissing de absolute of relatieve weigeringsgrond die zich verzet tegen die inschrijving, alsmede de bepaling waaraan deze grond is ontleend, vermelden, en tevens de feitelijke omstandigheden uiteenzetten die hij bewezen acht en die volgens hem de toepassing van de aangevoerde bepaling rechtvaardigen. Een dergelijke motivering is in beginsel toereikend om te voldoen aan bovengenoemde vereisten.

Het is juist dat de motiveringseisen in bepaalde omstandigheden kunnen worden verzwaard door de context waarbinnen de beslissing is genomen, met name wanneer deze context wordt gekenmerkt door de briefwisseling tussen de instantie die deze beslissing heeft genomen en de betrokken partij. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat in bepaalde gevallen de argumenten van één van de partijen in de procedure voor het Bureau, met inbegrip van de argumenten inzake het bestaan van een nationale beslissing of van een beslissing van het Bureau in een soortgelijke zaak, een specifiek antwoord vereisen, dat verder gaat dan die vereisten. Evenwel kan van de kamers van beroep niet worden verlangd dat zij een uiteenzetting geven die getrouw en één voor één alle argumenten van de partijen volgt. De motivering kan dus impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom de beslissing van de kamer van beroep werd vastgesteld en de bevoegde rechter over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen. Het Bureau is dus in de regel niet verplicht om in zijn beslissing een specifiek antwoord te geven op elk argument inzake het bestaan, in andere soortgelijke zaken, van beslissingen van zijn eigen instanties of van nationale instanties en rechters die in een bepaalde richting gaan, indien uit de motivering van de beslissing die het Bureau in een concrete en voor zijn instanties aanhangige zaak heeft vastgesteld, minstens impliciet maar duidelijk en ondubbelzinnig de redenen blijken waarom deze andere beslissingen niet relevant zijn of niet in aanmerking werden genomen bij zijn beoordeling.

(cf. punten 43‑46, 53-56)

3.      Het woordmerk Mozart had niet als gemeenschapsmerk mogen worden ingeschreven voor „banketbakkers‑ en suikerbakkerswaren, producten van chocolade en suikergoed” van klasse 30 in de zin van de Overeenkomst van Nice wegens het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. Minstens voor deze waren in de vorm van een bol van chocolade, te weten voor een deel van de waren behorend tot de categorieën die in de merkaanvraag zijn vermeld, kan dit merk immers in een deel van de Gemeenschap, met name in de Duitstalige landen (Duitsland en Oostenrijk), worden gebruikt om te beschrijven. Wanneer de gemiddelde consument in deze twee landen wordt geconfronteerd met een bol in een omhulsel van chocolade die wordt aangeduid door de term „Mozart”, zal hij immers in deze term een verwijzing naar het kenmerkende recept van Mozartkugeln zien in plaats van informatie met betrekking tot de commerciële herkomst van de betrokken waar. Het weglaten van de term „Kugel” doet niet af aan deze conclusie, aangezien deze term geen verwijzing naar het recept van de betrokken waar is, maar naar de vorm ervan, hetgeen duidelijk blijkt uit de uiterlijke vorm van de waar.

(cf. punt 99)