Language of document : ECLI:EU:T:2021:539

Zaak T152/19

(gedeeltelijke publicatie)

Brunswick Bowling Products LLC

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 september 2021

„Bescherming van de gezondheid en veiligheid van consumenten en werknemers – Richtlijn 2006/42/EG – Vrijwaringsclausule – Nationale maatregel waarbij een kegelzetmachine en een aanvullende set daarbij uit de handel worden genomen en het in de handel brengen ervan wordt verboden – Essentiële gezondheids- en veiligheidseisen – Besluit van de Commissie waarbij de maatregel gerechtvaardigd wordt verklaard – Gelijke behandeling”

1.      Harmonisatie van wetgevingen – Machines – Richtlijn 2006/42 – In de handel brengen – Lidstaat die zich bij een risico voor de gezondheid of de veiligheid beroept op de vrijwaringsclausule – Onderzoek door de Commissie – Beoordelingsbevoegdheid – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Art. 36 en 114, § 10, VWEU; richtlijn 2006/42 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11)

(zie punten 41‑43)

2.      Harmonisatie van wetgevingen – Machines – Richtlijn 2006/42 – In de handel brengen – Lidstaat die zich bij een risico voor de gezondheid of de veiligheid beroept op de vrijwaringsclausule – Goedkeuring door de Commissie – Verplichting voor andere lidstaten om passende maatregelen te treffen voor het in de handel brengen of houden van de betrokken producten – Omvang – Verplichting voor de Commissie om de andere lidstaten instructies te geven voor de uitvoering van haar besluit tot goedkeuring van de vrijwaringsmaatregelen – Geen verplichting

(Richtlijn 2006/42 van het Europees Parlement en de Raad, art. 9, 14, lid 7, 11 en 19)

(zie punten 50‑55, 82‑86, 101‑103)

3.      Harmonisatie van wetgevingen – Machines – Richtlijn 2006/42 – In de handel brengen – Lidstaat die zich bij een risico voor de gezondheid of de veiligheid beroept op de vrijwaringsclausule – Onderzoek door de Commissie naar het gerechtvaardigd karakter ervan – In aanmerking te nemen elementen

(Art. 36 VWEU; richtlijn 2006/42 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, leden 1 en 2; besluit 2018/1960 van de Commissie)

(zie punten 66‑69)

4.      Harmonisatie van wetgevingen – Machines – Richtlijn 2006/42 – In de handel brengen – Lidstaat die zich bij een risico voor de gezondheid of de veiligheid beroept op de vrijwaringsclausule – Goedkeuring door de Commissie – Vrijwaringmaatregelen met betrekking tot het verbod op het in de handel brengen en tot het uit de handel nemen van de betrokken producten – Afweging van de ernst van de risico’s en de kosten van het uit de handel nemen van die producten – Financiële last voor de fabrikant – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen schending

(Richtlijn 2006/42 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11; besluit 2018/1960 van de Commissie)

(zie punten 72‑79, 81)

5.      Harmonisatie van wetgevingen – Machines – Richtlijn 2006/42 – In de handel brengen – Vermoeden van overeenstemming van machines die voorzien zijn van de CE-markering en gebouwd zijn overeenkomstig een geharmoniseerde norm – Onjuiste toepassing van de norm door de fabrikant – Gevolgen – Bevoegdheid van de lidstaten om een beroep te doen op de vrijwaringsclausule – Verplichting voor de fabrikant om de overeenstemming van de machines met andere middelen aan te tonen

(Richtlijn 2006/42 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 1 en art. 2, 7, leden 1 en 2, en 11, en bijlagen I en VII)

(zie punten 108, 109, 114, 116, 117)

6.      Harmonisatie van wetgevingen – Machines – Richtlijn 2006/42 – In de handel brengen – Lidstaat die zich bij een risico voor de gezondheid of de veiligheid beroept op de vrijwaringsclausule – Goedkeuring door de Commissie – Verplichting om een analyse te verstrekken van de toepassing van het beginsel van de stand van de techniek – Geen verplichting

(Richtlijn 2006/42 van het Europees Parlement en de Raad, bijlage I)

(zie punten 115, 119‑121)

Samenvatting

Verzoekster, Brunswick Bowling Products LLC, is een onderneming die op de markt actief is als exploitant van bowling- en recreatiecentra. Zij produceert onder meer kegelzetmachines en aanvullende sets met onderdelen, die in 26 lidstaten van de Europese Unie in de handel worden gebracht.

Op 30 augustus 2013 hebben de Zweedse autoriteiten een besluit vastgesteld waarbij krachtens richtlijn 2006/42(1) vrijwaringsmaatregelen zijn getroffen om het in de handel brengen van die producten te verbieden en om deze onder een aantal voorbehouden uit de handel te nemen. De redenen die voor de vrijwaringsmaatregelen werden aangevoerd, waren dat de producten niet voldeden aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen (hierna: „EVGE”)(2) en dat bepaalde geharmoniseerde normen onjuist waren toegepast. In uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1960(3) heeft de Europese Commissie zich op het standpunt gesteld dat de door het Koninkrijk Zweden getroffen maatregelen gerechtvaardigd waren.(4)

Het Gerecht verwerpt het beroep dat verzoekster tegen het bestreden besluit heeft ingesteld, en vult de bestaande rechtspraak over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel aan in de context van de in richtlijn 2006/42 bedoelde vrijwaringsmaatregelen. Voorts preciseert het de gevolgen van de keuze van de fabrikant om zich op de toepassing van een geharmoniseerde norm te beroepen.

Beoordeling door het Gerecht

In de eerste plaats oordeelt het Gerecht dat de Commissie met de vaststelling dat de betrokken vrijwaringsmaatregelen gerechtvaardigd waren, niet het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.

Om te beginnen is het volgens het Gerecht de taak van de lidstaten om te zorgen voor de correcte toepassing van richtlijn 2006/42, zo nodig door het treffen van vrijwaringsmaatregelen. De Commissie is alleen bevoegd om na te gaan of die maatregelen gerechtvaardigd en evenredig zijn, en dus om te controleren of zij definitief kunnen worden gehandhaafd. Die controle is gebaseerd op de omstandigheden op het moment van vaststelling van het nationale besluit tot invoering van de vrijwaringsmaatregelen, en niet op latere omstandigheden, zoals verbeteringen van de betrokken producten.

Vervolgens beklemtoont het Gerecht dat het doel van bescherming van de gezondheid en het leven van personen bij uitstek behoren tot de door artikel 36 VWEU beschermde waarden en belangen. Aangezien de door de Commissie vastgestelde schending van de EVGE in casu een gevaar opleverde voor de gezondheid en de veiligheid van personen, mocht zij concluderen dat de vrijwaringsmaatregelen gerechtvaardigd waren. Tevens is, gelet op het evenredigheidsbeginsel, een afweging gemaakt tussen de ernst van de risico’s en de kosten van het uit de handel nemen. Zo is er onderscheid gemaakt tussen de later te verkopen producten en de reeds op de markt gebrachte litigieuze producten en er zijn meerdere alternatieven aangedragen voor het uit de handel nemen van laatstgenoemde producten.

Het Gerecht stelt ook vast dat de risico’s die de betrokken producten voor de gezondheid en de veiligheid van personen inhielden, de noodzaak rechtvaardigden om het in de handel brengen ervan te verbieden en de producten uit de handel te nemen, ondanks de kosten die dit voor verzoekster meebracht. De benadering van de Zweedse autoriteiten en de Commissie stond dus in verhouding tot de financiële last die de vrijwaringsmaatregelen voor verzoekster meebrachten.

Ten slotte geeft het Gerecht aan dat het bestreden besluit in al zijn onderdelen verbindend is voor alle lidstaten. Het impliceert dat zij passende maatregelen moeten nemen in verband met het op de markt brengen of houden van de betrokken producten, hetgeen een essentieel onderdeel van de procedure inzake de vrijwaringsclausule is. Bovendien was de Commissie verplicht om na de kennisgeving van de door de Zweedse autoriteiten getroffen vrijwaringsmaatregelen op te treden en een besluit te nemen over de vraag of die maatregelen al dan niet gerechtvaardigd waren.

In de tweede plaats oordeelt het Gerecht dat de Commissie niet de procedurevoorschriften van bijlage I bij richtlijn 2006/42 heeft geschonden.

Ten eerste herinnert het eraan dat in geval van naleving van een geharmoniseerde norm waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, op grond van die richtlijn mag worden aangenomen dat een machine voldoet aan de EVGE die in die norm besloten zijn. De fabrikanten behouden weliswaar de vrijheid om de methode te kiezen voor de beoordeling van de overeenstemming van hun producten met de EVGE, maar zij moeten waarborgen dat aan die eisen wordt voldaan en hiervan in het technisch dossier het bewijs te leveren.

Ten tweede beklemtoont het Gerecht dat richtlijn 2006/42 geen enkel procedurevoorschrift bevat op grond waarvan het verplicht is om in een besluit dat in het kader van de procedure inzake de vrijwaringsclausule wordt vastgesteld, een analyse te verstrekken over de toepassing van het beginsel van de stand van de techniek. Overigens levert het ontbreken van die analyse op zich geen schending van dat beginsel op.

Ten derde preciseert het Gerecht dat geharmoniseerde normen deel uitmaken van het Unierecht en dat zij weliswaar niet verplicht zijn, maar dat de keuze om ze toe te passen en zich er in de verklaring van overeenstemming op te beroepen, meebrengt dat zij juist moeten worden toegepast. Bij onjuiste toepassing ervan heeft de nationale bevoegde autoriteit het recht om vast te stellen dat de betrokken producten niet in overeenstemming zijn met de normen, en om maatregelen te treffen in het kader van de procedure inzake de vrijwaringsclausule. In casu heeft verzoekster er vrijelijk voor gekozen om een geharmoniseerde norm toe te passen, en diende zij deze dus volledig na te leven. Aangezien zij dit niet heeft gedaan, had zij een andere technische oplossing moeten bieden om hetzelfde veiligheidsniveau te verzekeren en had zij moeten aantonen dat de betrokken producten in overeenstemming waren met de respectieve EVGE.


1      Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van richtlijn 95/16/EG (herschikking) (PB 2006, L 157, blz. 24), artikel 11, lid 1. Deze bepaling legt de procedure vast die de lidstaten en de Commissie moeten volgen bij de toepassing van de vrijwaringsclausule


2      Genoemd in bijlage I bij richtlijn 2006/42.


3      Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1960 van de Commissie van 10 december 2018 betreffende een door Zweden op grond van richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen vrijwaringsmaatregel om het in de handel brengen van een door Brunswick Bowling & Billiards geproduceerd type kegelzetmachine en daarmee te gebruiken aanvullende set te verbieden en in voorkomend geval uit de handel te nemen (PB 2018, L 315, blz. 29) (hierna: „bestreden besluit”).


4      Op grond van artikel 11, lid 3, van richtlijn 2006/42.