Language of document :

Beroep ingesteld op 20 maart 2014 – Dieckerhoff Guss / Commissie

(Zaak T-174/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Dieckerhoff Guss GmbH (Gevelsberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Höfler, C. Kahle en V. Winkler, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de verwerende partij tot inleiding van de formele procedure overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU betreffende steunmaatregel SA.33995 (2013/C) – Duitsland, Steun voor hernieuwbare elektriciteit en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, dat is bekendgemaakt tezamen met de uitnodiging om opmerkingen te maken (PB 2014, C 37, blz. 73), nietig te verklaren;

verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in wezen het volgende aan.

Schending van wezenlijke vormvoorschriften

Verzoekster voert dienaangaande aan dat verweerster haar besluit tot inleiding van een formele procedure krachtens artikel 108, lid 2, VWEU ontoereikend heeft gemotiveerd in de zin van artikel 296, tweede alinea, VWEU. Het inleidingsbesluit bevat geen specifieke materiële, op feitelijke en juridische overwegingen steunende beoordeling van de vraag of is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU.

Schending van de Verdragen

Verzoekster betoogt in dat verband dat het inleidingsbesluit van de Commissie inbreuk maakt op artikel 107, lid 1, VWEU. Zij stelt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie reeds in zijn arrest PreussenElektra van 13 maart 2001 (C-379/98, Jurispr. blz. I-2099) heeft geoordeeld dat het Gesetz über den Vorrang erneuerbarer Energien (Duitse wet tot toekenning van prioriteit aan hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) geen steun verleent. Het EEG is in wezen niet gewijzigd. Met name de voor de beoordeling op staatssteungebied wezenlijke aspecten zijn onveranderd gebleven. Hetzelfde geldt voor verweersters besluit van 22 mei 2002 (PB C 164, blz. 5), waarbij verweerster heeft vastgesteld dat het EEG geen steun vormt.

Voorts voert verzoekster aan dat de verlaging van de EEG-heffing niet voldoet aan de in artikel 107, lid 1, VWEU vastgestelde voorwaarden om van staatssteun te kunnen spreken. Zij betoogt dienaangaande in het bijzonder dat de verlaging van de EEG-heffing geen voordeel is dat een onderneming onder normale marktomstandigheden niet had verkregen, aangezien zij geen selectief karakter heeft, er geen sprake is van staatssteun of van met staatsmiddelen bekostigde steun, en zij niet leidt tot vervalsing van de mededinging of tot mogelijke verstoring van het handelsverkeer tussen de lidstaten.

Verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt

Zou het Gerecht van oordeel zijn dat er sprake is van staatssteun, dan zou deze volgens verzoekster op grond van artikel 107, lid 3, sub b en c, VWEU verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.