Language of document : ECLI:EU:T:2014:861

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

8 oktober 2014

Zaak T‑529/12 P

Moises Bermejo Garde

tegen

Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Kennisgeving van vacature – Aanstelling in een ambt van directeur – Intrekking van rekwirants sollicitatie – Aanstelling van een andere sollicitant – Verzoeken om nietigverklaring – Nietigverklaring in eerste aanleg van de betwiste kennisgeving van vacature wegens onbevoegdheid van degene die deze heeft opgesteld – Geen uitdrukkelijk antwoord op alle door partijen aangevoerde middelen en argumenten – Beginsel van behoorlijk bestuur – Niet-ontvankelijkheid van de vorderingen tot nietigverklaring van de besluiten die op basis van de betwiste kennisgeving van vacature zijn genomen – Artikel 91, lid 2, van het Statuut – Verzoek om schadevergoeding – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Motiveringsplicht van het Gerecht voor ambtenarenzaken – Zaak die in staat van wijzen is – Verwerping van het beroep”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 25 september 2012, Bermejo Garde/EESC (F‑51/10), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 25 september 2012, Bermejo Garde/EESC (F‑51/10), wordt vernietigd voor zover daarbij rekwirants verzoek om schadevergoeding zonder motivering is afgewezen. De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. Het door Bermejo Garde bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingediende verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Bermejo Garde draagt zijn eigen kosten van deze procedure. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) draagt zijn eigen kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en van deze procedure alsmede de kosten die Bermejo Garde in de procedure in eerste aanleg heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Omvang van de motiveringsplicht

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en bijlage I, art. 7, lid 1)

2.      Gerechtelijke procedure – Motivering van de arresten – Omvang – Verplichting om zich uit te spreken over alle door de partijen aangevoerde middelen en argumenten – Geen verplichting

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en bijlage I, art. 7, lid 1)

1.      Wanneer de belanghebbende uit een arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken niet de redenen kan opmaken waarom dat Gerecht de argumenten die tot staving van het verzoek om schadevergoeding zijn aangevoerd niet heeft aanvaard en het Gerecht niet over voldoende elementen beschikt om zijn rechterlijke controle uit te oefenen, moet worden vastgesteld dat er sprake is van een niet-nakoming van de motiveringsplicht voortvloeiende uit artikel 36 van het Statuut van het Hof, dat op grond van artikel 7, lid 1, van bijlage I bij dat Statuut van toepassing is op het Gerecht voor ambtenarenzaken.

(cf. punten 46 en 47)

2.      Met het oog op de proceseconomie en met eerbiediging van het beginsel van een goede rechtsbedeling kan de Unierechter uitspraak doen op een beroep, zonder dat hij zich noodzakelijkerwijs moet uitspreken over alle door de partijen aangevoerde middelen en argumenten.

Dit geldt temeer wanneer de Unierechter heeft vastgesteld dat degene die de bestreden handeling heeft verricht, onbevoegd was. De onbevoegdheid, die in artikel 263, tweede alinea, VWEU als eerste wordt genoemd, tast immers de grondslag en daarmee de reden voor het bestaan van de bestreden handeling aan. Aangezien een door een onbevoegde vastgesteld besluit geen plaats heeft in de rechtsorde van de Unie, is de inhoud ervan in beginsel onbelangrijk.

(cf. punten 54 en 55)

Referentie:

Hof: 26 februari 2002, Raad/Boehringer, C‑23/00 P, Jurispr. blz. I‑1873, punt 52