Language of document :

Beroep ingesteld op 19 april 2024 – Europese Commissie / Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-275/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux, I. Zaloguin, M. Wasmeier, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Hof:

Vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg door een onjuiste omzetting van:

artikel 5, leden 2 en 4, van richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB 2013, L 294, blz. 1),

en artikel 5, leden 2 en 4, van die richtlijn, juncto artikel 10, lid 3 ervan met betrekking tot de procedure inzake het Europees aanhoudingsbevel,

zijn verplichtingen krachtens die richtlijn niet is nagekomen;

Het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de onjuiste omzetting door Luxemburg van artikel 5, leden 2 en 4, afzonderlijk en in samenhang met artikel 10, lid 3, van richtlijn 2013/48. Die richtlijn bevat de minimumregels inzake het recht van verdachten en beklaagden in strafprocedures en van personen die het voorwerp zijn van een procedure ter uitvoering van kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel, om toegang te hebben tot een advocaat, een derde op de hoogte te laten brengen van de vrijheidsbeneming, en met derden en met consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming.

Na het onderzoek van de verenigbaarheid van de door Luxemburg aangemelde nationale uitvoeringsmaatregelen ter omzetting in de nationale rechtsorde van richtlijn 2013/48, was de Commissie van mening dat de tekst van de wet van 10 augustus 1992 met betrekking tot de jeugdbescherming die door Luxemburg werd aangemeld als omzetting van die richtlijn en die van toepassing is op maatregelen die in het kader van gerechtelijke procedures in Luxemburg ten aanzien van minderjarigen worden genomen, geen uitdrukking geven aan de in artikel 5, leden 2 en 4 van die richtlijn (juncto artikel 10, lid 3, van de richtlijn betreffende het Europese aanhoudingsbevel) neergelegde verplichtingen.

De Commissie heeft in november 2021 tegen Luxemburg de infractieprocedure ingeleid en in juni 2023 een met redenen omkleed advies uitgebracht. Aangezien de Commissie niet tevreden was met de door die lidstaat verschafte antwoorden, heeft zij het onderhavige beroep bij het Hof ingesteld.

____________