Language of document : ECLI:EU:T:2000:161

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer)

26 juni 2000 (1)

„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Europese Akte - Douane-expediteur - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”

In de gevoegde zaken T-12/98 en T-13/98,

Argon srl, gevestigd te Brescia (Italië), en de 21 verzoekers wier namen in de bijlage zijn vermeld,

Carlo Chiappe, woonachtig te Livorno (Italië), en de 11 anderen wiens namen in de bijlage zijn vermeld,

vertegenwoordigd door G. Leone, advocaat te Milaan, en M. Clough, solicitor advocate, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Route d'Esch 398,

verzoekers,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. C. Giorgi, G. Houttuin en P. Cossu, juridisch adviseurs, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Morbilli, directeur-generaal van de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

en

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. van Lier, juridisch adviseur, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerders,

betreffende vorderingen tot vergoeding van de schade die verzoekers zouden hebben geleden door de instelling, met ingang van 1 januari 1993, van de interne markt overeenkomstig de Europese Akte, waardoor de werkzaamheid van douane-expediteur in het intracommunautaire handelsverkeer die zij tot die datum uitoefenden, is verdwenen,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Azizi en M. Jaeger, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

De aan het geschil ten grondslag liggende feiten en het rechtskader

1.
    Bij artikel 13 van de Europese Akte, die te Luxemburg is ondertekend op 17 februari 1986 en te 's-Gravenhage op 28 februari 1986 en in werking is getreden op 1 juli 1987, is het EEG-Verdrag aangevuld met een artikel 8 A, dat ingevolge artikel G, punt 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 7 A EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 14 EG) is geworden en bepaalt:

„De Gemeenschap stelt de maatregelen vast die ertoe bestemd zijn de interne markt geleidelijk tot stand te brengen in de loop van een periode die eindigt op 31 december 1992, overeenkomstig de bepalingen van het onderhavige artikel (...)

De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van dit Verdrag.”

2.
    Waar de totstandbrenging van de interne markt inhield dat tussen de lidstaten van de EEG een „ruimte zonder binnengrenzen” zou worden gecreëerd, bracht dit mee dat na het verstrijken van de in voormelde bepaling gestelde termijn, dus vanaf 1 januari 1993, de fiscale grenzen en de douanecontroles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap dienden te verdwijnen.

3.
    Zulks had tot gevolg, dat de voortzetting in het gedrang kwam van de uitoefening van bepaalde economische activiteiten die rechtstreeks verband hielden met het bestaan van douane- en fiscale controles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap.

4.
    Dit had vooral gevolgen voor de douane-agentschappen en douane-expediteurs, die voor rekening van anderen, tegen vergoeding, de douaneformaliteiten vervullen die nodig zijn om de goederen over de grens te brengen. De douane-agentschappen vervullen deze activiteiten voor rekening en in naam van anderen. De douane-expediteurs vervullen deze formaliteiten voor rekening van anderen, doch in eigen naam.

5.
    Verzoekers stellen dat hun werkzaamheid als douane-expediteur in verband met de intracommunautaire handel is verdwenen ten gevolge van de totstandbrenging van de interne markt met ingang van 1 januari 1993.

Procesverloop

6.
    In die omstandigheden hebben verzoekers bij op 9 januari 1998 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift de onderhavige beroepen tot schadevergoeding ingesteld.

7.
    Bij beschikkingen van de president van de Vijfde kamer van het Gerecht van 29 juni 1998 is de behandeling van de zaken T-12/98 en T-13/98 geschorst tot de eindbeslissing van het Hof in de verwante procedure, ingeleid door de hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 29 januari 1998, Dubois et Fils/Raad en Commissie (T-113/96, Jurispr. blz. II-125). In dat arrest was een schadevordering afgewezen die krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EG-Verdrag (thans de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG) was ingesteld en strekte tot veroordeling van de Gemeenschap tot vergoeding van de schade die een Franse douane-expediteur stelde te hebben geleden wegens de instelling met ingang van 1 januari 1993 van de interne markt overeenkomstig de Europese Akte, waardoor de werkzaamheid van douane-expediteur in het intracommunautaire handelsverkeer verdween.

8.
    Bij beschikking van 8 juli 1999, Dubois et Fils/Raad en Commissie (C-95/98 P, Jurispr. blz. I-4835), heeft het Hof de hogere voorziening gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard.

9.
    Gelet op die beschikking, heeft het Gerecht partijen uitgenodigd hun opmerkingen over het verdere verloop van de procedure in te dienen.

10.
    Overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht besluit het Gerecht, de partijen gehoord, de zaken T-12/98 en T-13/98 voor de verdere behandeling te voegen.

Conclusies van partijen

11.
    Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behaagt:

-    de procedure niettegenstaande de beschikking Dubois et Fils/Raad en Commissie, reeds aangehaald, voort te zetten;

-    de Raad en de Commissie aansprakelijk te stellen in de zin van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag voor de schade veroorzaakt door het verdwijnen van hun werkzaamheden als douane-expediteur in het intracommunautaire handelsverkeer met ingang van 1 januari 1993;

-    de Commissie en de Raad hoofdelijk te veroordelen om hun de navolgende bedragen aan schadevergoeding te betalen;

    Argon Srl:

727 733 600 ITL

    Berca Srl:

4 375 250 000 ITL

    Bonaldi Snc Di Guidetti & C.:

2 853 499 860 ITL

    Camasped di Cassini Marco:

1 195 257 632 ITL

    Carioni Srl:

994 687 965 ITL

    Centro Servizi doganali Srl:

569 221 098 ITL

    Comimpex Srl:

1 133 332 000 ITL

    EIR Casa di Spedizioni Snc:

56 429 856 ITL

    Emmedue Sas in vereffening:

1 114 326 051 ITL

    Errek Sas:

8 802 643 748 ITL

    F.lli Colli Srl:

774 931 264 ITL

    F.lli Ramella Srl:

2 980 866 217 ITL

    Greco Umberto di Umberto Greco Snc:

428 684 000 ITL

    Lurasped G. & C. Sas:

745 781 322 ITL

    Monterisi Sas:

381 492 472 ITL

    Rossi Sergio Snc:

1 298 376 498 ITL

    Servizi doganali di Piras Giorgio & C.:

892 000 000 ITL

    Spedizioni STI Srl:

2 022 498 269 ITL

    Toccafondi Claudio Srl in vereffening:

545 007 529 ITL

    Tre Esse Snc di Torresani e Crescini:

147 045 676 ITL

    Unisped Srl:

1 033 895 712 ITL

    Vergani Spedizioni Srl in vereffening:

99 216 630 ITL

    Carlo Chiappe:

83 740 080 ITL

    Giulio Comoglio:

1 118 168 000 ITL

    Sergio De Bona:

1 243 760 000 ITL

    Piero Luciano Galbiati:

1 280 600 000 ITL

    Umberto Greco:

329 716 000 ITL

    Mario Malugani:

720 000 000 ITL

    Alessandro Michelucci:

493 247 882 ITL

    Luigi Pecetti:

346 083 629 ITL

    Nicola Maria Spadaccino:

1 054 008 000 ITL

    Giovanni Tria:

382 980 000 ITL

    Vito Stefano Tria:

172 456 000 ITL

    Nicola Utzeri:

364 014 016 ITL,

te vermeerderen met rente van 8 % per jaar met ingang van 1 januari 1993;

-    de Raad en de Commissie hoofdelijk te verwijzen in de kosten.

12.
    De Raad concludeert dat het het Gerecht behaagt:

-    te beslissen dat voortzetting van de procedure naar aanleiding van de beschikking Dubois et Fils/Raad en Commissie, reeds aangehaald, niet langer gerechtvaardigd is;

-    het beroep af te doen zonder beslissing;

-    verzoekers te verwijzen in de kosten.

13.
    De Commissie concludeert, dat het het Gerecht behaagt te beslissen dat voortzetting van de procedure naar aanleiding van de beschikking Dubois et Fils/Raad en Commissie, reeds aangehaald, niet langer gerechtvaardigd is.

In rechte

14.
    Volgens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking. In het onderhavige geval acht het Gerecht zich voldoende voorgelicht door de processtukken om zonder voortzetting van de behandeling te beslissen.

15.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak (zie, met name, arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, C-146/91, Jurispr. blz. I-4199, punt 19) voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag een aantal voorwaarden moeten zijn vervuld: onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade. Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden voor die aansprakelijkheid behoeven te worden onderzocht (arresten Hof KYDEP/Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 81 en van 14 oktober 1999, Atlanta/Raad en Commissie, C-104/97 P, Jurispr. blz. I-6983, punt 65).

16.
    Verzoekers stellen, dat de schade waarvan zij vergoeding vorderen, bestaat in het verdwijnen met ingang van 1 januari 1993 van hun werkzaamheid als douane-expediteur in verband met de intracommunautaire handel. Zij menen, dat die schade enerzijds voortvloeit uit de vaststelling door verweerders van handelingen van afgeleid recht waardoor de economische activiteit van douane-expediteur zinledig werd, en anderzijds uit het ontbreken van afdoende compenserende en begeleidende maatregelen.

17.
    Dienaangaande volstaat het eraan te herinneren, dat het verdwijnen van de intracommunautaire werkzaamheid van douane-expediteur het gevolg is van de opheffing van de douane- en fiscale grenzen tussen lidstaten, waarvan de directe en beslissende oorzaak niet in de vaststelling van handelingen van afgeleid recht, en evenmin in het ontbreken van afdoende compenserende en begeleidende maatregelen is gelegen, maar in artikel 13 van de Europese Akte waarbij in het EG-Verdrag een artikel 8 A, dat nadien artikel 7 A van het Verdrag is geworden, is ingevoegd, met name bepalende: „De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen”. De Europese Akte is evenwel vastgesteld door de lidstaten. Die Akte kan dus niet aan verweerders worden toegerekend, zodat deze niet tot een niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan leiden (beschikking Dubois et Fils/Raad en Commissie, reeds aangehaald, punten 18-20).

18.
    Subsidiair, met betrekking tot het vermeende ontbreken van passende compenserende en begeleidende maatregelen, zij bovendien opgemerkt dat verzuimen van gemeenschapsinstellingen slechts tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap kunnen leiden voorzover de instellingen een uit een gemeenschapsbepaling voortvloeiende wettelijke verplichting tot handelen niet zijn nagekomen (arrest KYDEP/Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 58). De vraag rijst dus, op welke rechtsgrondslag en in welke mate de Gemeenschap verplicht zou zijn geweest de door verzoekers aangevoerde maatregelen te treffen. Enerzijds vloeit een dergelijke verplichting niet voort uit de Europese Akte zelf, noch uit enige andere bepaling van gemeenschapsrecht. Anderzijds behoeft in casu ook niet te worden nagegaan, of er eventueel een algemeen rechtsbeginsel bestaat op grond waarvan de Gemeenschap een schadeloosstelling moet betalen aan eenpersoon tegen wie een onteigeningsmaatregel dan wel een maatregel ter beperking van de vrije uitoefening van zijn eigendomsrecht is genomen, en waarvan de schending aanleiding zou kunnen geven tot een beroep op basis van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag. Een dergelijke verplichting tot schadeloosstelling ware immers enkel denkbaar ten aanzien van handelingen van de gemeenschapsinstellingen zelf, aangezien de Gemeenschap niet verplicht kan worden de schade te vergoeden die voortvloeit uit handelingen die niet aan haar zijn toe te rekenen. Zoals hierboven is uiteengezet, kan de verdwijning van het beroep van intracommunautair douane-expediteur echter niet aan de Gemeenschap worden toegerekend. Bijgevolg zijn de voorwaarden voor een aansprakelijkheid van de Gemeenschap niet vervuld. Het is evenwel niet uitgesloten, dat er eventueel een schadevergoedingsplicht kan bestaan op grond van het nationale recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de douane-expediteur zijn activiteit uitoefende (arrest Dubois et Fils/Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 57).

19.
    Mitsdien moeten de beroepen kennelijk rechtens ongegrond worden verklaard.

Kosten

20.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd.

21.
    Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Raad, in hun eigen kosten alsmede in die van de Raad worden verwezen. De Commissie zal haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

beschikt:

1)    De zaken T-12/98 en T-13/98 worden voor de verdere behandeling gevoegd.

2)    De beroepen worden kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

3)    Verzoekers dragen hun eigen kosten, alsmede die van de Raad.

4)    De Commissie draagt haar eigen kosten.

Luxemburg, 26 juni 2000

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

K. Lenaerts


1: Procestaal: Italiaans.

Jurispr.