Language of document : ECLI:EU:T:2024:128

Zaak T556/22

House Foods Group, Inc.

tegen

Communautair Bureau voor plantenrassen

 Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 28 februari 2024

„Kweekproducten – Verlening van een communautair kwekersrecht voor het ras SK 20 – Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep – Geen procesbelang – Artikel 81, lid 1, van verordening (EG) nr. 2100/94”

Beroep tot vernietiging – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Procesbelang – Noodzaak van een bestaand en daadwerkelijk belang – Beroep dat de verzoekende partij een voordeel kan opleveren – Beroep tegen een beslissing waarbij bescherming wordt verleend aan een plantenras – Beroep door de aanvrager van de bescherming ingediend met het oog op de wijziging van de officiële beschrijving van het beschermde ras – Wijziging die geen invloed heeft op de omvang van de verleende bescherming – Geen procesbelang – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 2100/94 van de Raad, overweging 11 en art. 5, leden 1, 2 en 3, 7, lid 1, 13, leden 1 en 2, en 81, lid 1)

(zie punten 24, 25, 33‑40)

Samenvatting

Met zijn arrest verwerpt het Gerecht het beroep van House Foods Group, Inc. tot vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) (hierna: „bestreden beslissing”). Het Gerecht is van oordeel dat de kweker van een plantenras geen belang heeft bij de vernietiging van de beslissing van het CPVO waarbij hem het kwekersrecht is verleend op grond dat een aanvullende eigenschap waarop hij aanspraak heeft gemaakt niet is opgenomen in de officiële beschrijving van dit ras.

In 2017 heeft verzoekster bij het CPVO een aanvraag voor een communautair kwekersrecht ingediend voor het uienras SK 20(1). In de bij de betrokken aanvraag gevoegde technische vragenlijst heeft verzoekster verwezen naar de „zeer geringe hoeveelheid traanverwekkende elementen en pyrodruivenzuur” als aanvullende eigenschap die het ras SK 20 kan onderscheiden.

Bij beslissing van 3 mei 2021 heeft het CPVO het kandidaat-ras bescherming toegekend. De officiële beschrijving van het ras SK20 bevatte echter niet de betrokken aanvullende eigenschap. Het CPVO was namelijk van mening dat het resultaat van het technisch onderzoek(2) concludent was op basis van de standaardeigenschappen die waren opgenomen in het toepasselijke technische protocol, zodat geen rekening hoefde te worden gehouden met de aanvullende eigenschap waarop verzoekster tijdens het technische onderzoek aanspraak had gemaakt.

Bij de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep van het CPVO het beroep verworpen waarmee verzoekster verzocht om de geringe hoeveelheid traanverwekkende elementen en pyrodruivenzuur op te nemen in de officiële beschrijving van het ras. De kamer van beroep heeft geoordeeld dat verzoekster geen procesbelang had aangezien zij niet opkwam tegen de beslissing om voor het ras SK20 een communautair kwekersrecht te verlenen.

Beoordeling door het Gerecht

Wat verzoeksters procesbelang betreft, onderzoekt het Gerecht of de wijziging van de beschrijving van het beschermde ras in de beslissing tot verlening van het kwekersrecht haar een voordeel kan opleveren.

Om te beginnen merkt het Gerecht op dat de verlening van een kwekersrecht aan een kandidaat-ras niet vereist dat alle eigenschappen van dat ras uitputtend worden beoordeeld, maar enkel die welke van enig belang zijn voor de geschiktheid ervan om te worden beschermd en met name voor de onderscheidbaarheid ervan.(3) Het technisch onderzoek beoogt derhalve enkel na te gaan of het kandidaat-ras voldoende onderscheidbaar, homogeen en bestendig is ten opzichte van andere rassen. Het doel van dat onderzoek is niet om alle eigenschappen van het kandidaat-ras, noch het nut of de handelswaarde van die eigenschappen te beoordelen.

Bovendien vormt de door het onderzoeksbureau opgestelde officiële beschrijving van het ras een samenvatting van de opmerkingen die tijdens het technisch onderzoek zijn gemaakt en geeft het enkel bepaalde specifieke eigenschappen weer die volstaan om de onderscheidbaarheid van het ras aan te tonen.

Vervolgens herinnert het Gerecht eraan dat het voor de bescherming van een plantenras volstaat dat het zich onderscheidt door ten minste één van de eigenschappen die voortvloeien uit het genotype ervan.(4) Zelfs indien de door verzoekster geclaimde aanvullende eigenschap was opgenomen in de officiële beschrijving van het ras SK20, zou dit dus geen enkele invloed hebben gehad op de aan dit ras verleende bescherming. Een nieuw ras met dezelfde geringe hoeveelheid traanverwekkende elementen en pyrodruivenzuur, zou immers toch kunnen worden beschermd zodra dat ras een of meer andere eigenschappen vertoont die het duidelijk onderscheiden van verzoeksters ras.

Ten slotte stelt het Gerecht vast dat de toevoeging van de aanvullende eigenschap aan de beschrijving van het beschermde ras verzoekster geen enkel voordeel kan opleveren, aangezien de bescherming betrekking heeft op het plantenmateriaal zelf, zoals gedefinieerd door alle eigenschappen die voortvloeien uit het genotype ervan, ongeacht of deze al dan niet in de officiële beschrijving van het ras zijn opgenomen(5).

Door vast te stellen dat de toevoeging van de aanvullende eigenschap aan de officiële beschrijving van het ras de omvang van de bescherming van het ras SK20 niet zou wijzigen, bevestigt het Gerecht derhalve dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat verzoekster geen procesbelang had.


1      Krachtens verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB 1994, L 227, blz. 1).


2      Het technisch onderzoek als bedoeld in artikel 55, lid 1, van verordening nr. 2100/94 strekt ertoe na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden van onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid.


3      Zie de elfde overweging, en artikel 5, lid 2, eerste streepje, en de artikelen 6‑9 van verordening nr. 2100/94.


4      Zie artikel 5, lid 2, tweede streepje, van verordening 2100/94, juncto artikel 7, lid 1, van die verordening.


5      Zie artikel 5, leden 1, 2 en 3, en artikel 13, leden 1 en 2, van verordening nr. 2100/94.