Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2020 – Bank Refah Kargaran/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-134/19 P)1

[Hogere voorziening – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) – Artikel 29 VEU – Artikel 215 VWEU – Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran – Schade die rekwirante stelt te hebben geleden ten gevolge van de plaatsing en handhaving van haar naam op de lijst van personen van wie en de entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen worden bevroren – Beroep tot schadevergoeding – Bevoegdheid van het Hof om uitspraak te doen over de vordering tot vergoeding van de schade die zou zijn geleden ten gevolge van beperkende maatregelen die zijn vastgesteld bij besluiten die binnen de werkingssfeer van het GBVB vallen – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt rechten toe te kennen aan particulieren – Ontoereikende motivering van handelingen waarbij beperkende maatregelen zijn opgelegd]

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Bank Refah Kargaran (vertegenwoordigers: J.-M. Thouvenin en I. Boubaker, avocats)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en V. Piessevaux, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Tricot, C. Zadra en A. Tizzano, vervolgens L. Gussetti, A. Bouquet, R. Tricot en J. Roberti di Sarsina, gemachtigden)

Dictum

De hogere voorziening wordt afgewezen.

Bank Refah Kargaran wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Raad van de Europese Unie.

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.

____________

1 PB C 172 van 20.5.2019.