Language of document :

Beroep ingesteld op 26 oktober 2020 – Polen/Parlement en Raad

(Zaak C-554/20)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van de volgende bepalingen van verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1071/2009, (EG) nr. 1072/2009 en (EU) nr. 1024/2012 teneinde ze aan te passen aan ontwikkelingen in de wegvervoersector:

artikel 1, punt 3, voor zover daarbij lid 1, punten b) en g), worden ingevoegd in artikel 5 van verordening nr. 1071/20091 ;

artikel 2, punt 4, onder a), waarbij lid 2 bis wordt toegevoegd aan artikel 8 van verordening nr. 1072/20092 ;

artikel 2, lid 5, onder b), waarbij lid 7 wordt toegevoegd aan artikel 10 van verordening nr. 1072/2009;

verwijzing van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten.

Subsidiair, voor het geval het Hof van Justitie oordeelt dat de bestreden bepalingen van verordening 2020/1055 niet zonder inhoudelijke wijziging kunnen worden gescheiden van de rest van die verordening, verzoekt de Republiek Polen om nietigverklaring van verordening 2020/1055 in haar geheel.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de Republiek Polen tegen de bestreden bepalingen van verordening 2020/1055 de volgende middelen aan:

1) Met betrekking tot artikel 1, punt 3, voor zover daarbij lid 1, punt b), wordt ingevoegd in artikel 5 van verordening nr. 1071/2009:

a) schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU), artikel 91, lid 2, VWEU en artikel 94 VWEU door invoering van een verplichting om de voertuigen eenmaal per acht weken terug te doen keren naar een exploitatievestiging;

b) schending van artikel 11 VWEU en artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie door geen rekening te houden met de eisen inzake milieubescherming.

2) Met betrekking tot artikel 1, punt 3, voor zover daarbij lid 1, punt g), wordt ingevoegd in artikel 5 van verordening nr. 1071/2009:

a) schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU) door invoering van arbitraire eisen met betrekking tot het aantal voertuigen waarover wegvervoerondernemingen moeten beschikken en met betrekking tot de stationering van bestuurders in een exploitatievestiging in de lidstaat van vestiging;

b) schending van het rechtszekerheidsbeginsel door invoering van onnauwkeurige eisen met betrekking tot het aantal voertuigen waarover wegvervoerondernemingen moeten beschikken en met betrekking tot de stationering van bestuurders in een exploitatievestiging in de lidstaat van vestiging;

c) schending van artikel 11 VWEU en artikel 37 van het Handvest doordat niet is voldaan aan de eisen inzake milieubescherming.

3) Met betrekking tot artikel 2, punt 4, onder a):

a) schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU), artikel 91, lid 2, VWEU en artikel 94 VWEU door invoering van een verplichte onderbreking bij de uitvoering van cabotagewerkzaamheden;

b) schending van artikel 11 VWEU en artikel 37 van het Handvest doordat niet is voldaan aan de eisen inzake milieubescherming.

4) Met betrekking tot artikel 2, punt 5, onder b):

a) schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU), artikel 91, lid 2, VWEU en artikel 94 VWEU door de lidstaten toe te staan beperkingen in te voeren op de uitvoering van cabotagewerkzaamheden met begin- of eindtrajecten die deel uitmaken van gecombineerd vervoer tussen de lidstaten;

b) schending van artikel 11 VWEU en artikel 37 van het Handvest doordat niet is voldaan aan de eisen inzake milieubescherming.

De Republiek Polen stelt inzonderheid dat de bestreden bepalingen een schending vormen van het evenredigheidsbeginsel. Met betrekking tot de vaststelling van inadequate criteria voor de beperking van de mogelijkheid om cabotagewerkzaamheden en crosstrade uit te voeren zijn vervoerondernemingen buitensporige lasten opgelegd, die een negatieve invloed hebben niet alleen op de situatie van de afzonderlijke ondernemingen en op de markt van vervoerdiensten, maar ook op het milieu en de werking van de vervoersinfrastructuur.

De negatieve gevolgen van de toepassing van de bestreden bepalingen zullen vooral gevoeld worden door ondernemers uit landen van buiten het centrum van de Europese Unie. Daarnaast vinden de gekozen oplossingen geen objectieve rechtvaardiging in het licht van de situatie van de bestuurders. Zij weerspiegelen evenmin het specifieke karakter van de gereguleerde diensten.

____________

1     Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB 2009, L 300, blz. 51).

2     Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB 2009, L 300, blz. 72).