Language of document :

Beroep ingesteld op 21 januari 2006 - Duitsland tegen Commissie

(Zaak T-21/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en C. Schulze-Bahr, bijgestaan door G. Quardt, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

nietig te verklaren beschikking C(2005) 3903 def. van de Commissie van 9 november 2005 inzake staatssteun die de Bondsrepubliek Duitsland heeft toegekend ten gunste van de invoering van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in Berlijn-Brandenburg;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2005) 3903 def. van de Commissie van 9 november 2005 inzake staatssteun ten gunste van de invoering van digitale terrestrische televisie (DVB-T) in Berlijn-Brandenburg. In de bestreden beschikking heeft de Commissie de door de Bondsrepubliek Duitsland toegekende steun aan de particuliere omroeporganisaties die aan DVB-T deelnemen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard en de Bondsrepubliek Duitsland opgedragen de onrechtmatig ter beschikking gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster in het bijzonder dat de toegekende subsidie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en klaagt zij dat de Commissie bij de toepassing van artikel 87, lid 3, EG meerdere malen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt en beoordelingsfouten heeft begaan. Verweerster heeft in de plaats van een toetsing aan artikel 87, lid 3, sub c, EG een nieuw onderzoeksschema voor marktverstoringen uitgeprobeerd, dat in de toegepaste vorm niet geschikt is om de verenigbaarheid resp. onverenigbaarheid van de subsidie met de gemeenschappelijke markt vast te stellen. Bovendien heeft de Commissie de verenigbaarheid van de toegekende subsidie niet voldoende getoetst aan artikel 87, lid 3, sub b, EG.

Voorts heeft de Commissie gehandeld in strijd met algemene rechtsbeginselen. Verzoekster stelt schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en de eerbiediging van de rechten van de verdediging.

____________