Language of document : ECLI:EU:F:2010:2

Beroep ingesteld op 3 maart 2021 – Malacalza Investmenti en Malacalza / ECB

(Zaak T-134/21)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Malacalza Investmenti Srl (Genua, Italië) en Vittorio Malacalza (Genua) (vertegenwoordigers: L. Boggio, S. Carbone en A. D’Angelo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

de Europese Centrale Bank te veroordelen tot vergoeding van de schade:

ten gunste van Malacalza Investimenti s.r.l. een bedrag van 870 525 670 EUR, of een ander ex aequo et bono vastgesteld bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd acht;

ten gunste van Vittorio Malacalza een bedrag van 4 546 022 EUR, of een ander ex aequo et bono vastgesteld bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd acht;

verweerder te verwijzen in de kosten van beide verzoekende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige geding betreft een op de artikelen 268 en 340 VWEU gebaseerde vordering tot vergoeding van de schade die verzoekers hebben geleden door een reeks handelingen die de ECB heeft gesteld in het kader van de uitoefening van haar toezichthoudende taken op Banca Carige S.p.A. (Carige), bestaande in zowel nalatigheden als schadelijke handelingen.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers volgende middelen aan.

Verzoekers verwijten de Europese Centrale Bank (ECB) in de eerste plaats dat zij heeft bijgedragen tot het creëren van een beeld van de situatie en de vooruitzichten van de bank Carige, in afwachting waarvan de aandeelhouders aanzienlijke middelen hebben geïnvesteerd in de aankoop van Carige-aandelen en in de inschrijving op en de betaling van kapitaalverhogingen, en dat zij vervolgens deze verwachtingen de bodem heeft ingeslagen door het stellen van bepaalde gedragingen, het uitvaardigen van tegenstrijdige maatregelen, het opleggen van ongerechtvaardigde, onevenredige en anderszins onrechtmatige maatregelen, die deel uitmaken van een algehele onrechtmatige en schadelijke handelwijze. In dit verband verwijzen verzoekers onder meer naar: i) de misleidende verwachtingen die zijn gewekt over de situatie van Carige als gevolg van de uitvoering van de kapitaalverhogingen van 2014 en 2015; ii) het feit dat die verwachtingen vervolgens de bodem zijn ingeslagen als gevolg van de gedragingen en maatregelen van de ECB; iii) de onrechtmatigheid van die maatregelen en het ongeoorloofde karakter van de algemene handelwijze waarop zij betrekking hebben; iv) de misleidende verwachtingen die zijn gewekt over de situatie van Carige als gevolg van de uitvoering van de kapitaalverhoging van 2017; v) het feit dat die verwachtingen vervolgens de bodem zijn ingeslagen als gevolg van de gedragingen en maatregelen van de ECB; vi) de onrechtmatigheid van die maatregelen en het ongeoorloofde karakter van de algemene gedraging waarop zij betrekking hebben; vii) de onrechtmatigheid van de maatregelen van de ECB – voorbodes van ernstige schade in de vorm van waardevermindering van de participaties van de aandeelhouders van Carige – die hebben geleid tot een afstoting van niet-presterende leningen op een wijze en in een mate die ongerechtvaardigd en onevenredig is en indruist tegen het beginsel van gelijke behandeling en andere beginselen.

Ook wordt gesteld dat de ECB de bestuursprocessen van de bank Carige op ongepaste wijze heeft beïnvloed en er zich mee heeft bemoeid, door een autocratisch beheer door de directeuren te begunstigen, in strijd met de regels van het vennootschapsrecht en de normale dialectiek van het collegiale bestuursorgaan, teneinde de tenuitvoerlegging van ongepast opgelegde maatregelen te verzekeren, waardoor niet kon worden gereageerd op ongeoorloofde en schadelijke bestuurspraktijken en de bank kwetsbaar werd.

Voorts wordt de ECB verweten dat zij heeft bijgedragen tot het scheppen van de voorwaarden die deze autoriteit zelf heeft vastgesteld als basis voor haar onrechtmatige besluit om de bank Carige onder buitengewoon beheer te plaatsen en dat zij door deze handelwijze en haar daaropvolgend gedrag heeft bijgedragen tot de onrechtmatige kapitaalverhoging met uitsluiting van voorkeursrechten, waartoe in 2019 is besloten en die een aanzienlijk waardeverlies van de participaties van de aandeelhouders heeft veroorzaakt.

Verzoekers voeren aan dat de redenen voor de aansprakelijkheid van de ECB verband houden met de algemene clausule van artikel 340, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met het feit dat de handelwijze en de maatregelen van de ECB in verschillende opzichten in strijd zijn met de aan haar toezichthoudende taken inherente verplichtingen, waaronder het waarborgen van een gezond en prudent beheer van de banken, en met de beginselen van bescherming van eigendom, evenredigheid, behoorlijk bestuur, gelijkheid, onpartijdigheid en gelijke behandeling, transparantie, goede trouw en bescherming van het gewettigd vertrouwen, waarbij met name wordt verwezen naar de artikelen 17, 20 en 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 5, lid 4, EU-Verdrag en artikel 16 van verordening (EU) 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013 L 287, blz. 63).

Wat met name verzoeker Vittorio Malacalza betreft, worden feiten en redenen aangevoerd die specifiek verband houden met zijn functie van voormalig directeur en adjunct-voorzitter van Carige.

____________