Language of document : ECLI:EU:T:2010:98

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

18 maart 2010 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Staatssteun – Steunregeling ten gunste van in België gevestigde coördinatiecentra – Nieuwe beschikking van Commissie na gedeeltelijke nietigverklaring door Hof – Geen procesbelang – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑94/08,

Centre de coordination Carrefour SNC, gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door X. Clarebout en K. Platteau, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door J.‑P. Keppenne als gemachtigde,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2008/283/EG van de Commissie van 13 november 2007 betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van in België gevestigde coördinatiecentra en tot wijziging van beschikking 2003/757/EG (PB 2008, L 90, blz. 7), voor zover zij niet in een passende overgangsperiode voorziet,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: E. Martins Ribeiro, kamerpresident, S. Papasavvas (rapporteur) en A. Dittrich, rechters,

griffier: B. Pastor, adjunct-griffier,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 juli 2009,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        De Belgische belastingregeling inzake coördinatiecentra, die afwijkt van het gemene recht, is vastgelegd in koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra (Belgisch Staatsblad van 13 januari 1983, blz. 502), dat herhaaldelijk is aangevuld en gewijzigd.

2        Om van deze regeling gebruik te kunnen maken, moet een centrum vooraf bij koninklijk besluit individueel worden erkend. Voor erkenning is vereist dat het centrum deel uitmaakt van een multinationale groep die over ten minste één miljard BEF kapitaal en reserves beschikt en een geconsolideerde jaaromzet behaalt van ten minste tien miljard BEF. Enkel bepaalde voorbereidende, ondersteunende of centralisatiewerkzaamheden zijn toegestaan, en ondernemingen uit de financiële sector kunnen geen gebruik maken van de regeling. Na de eerste twee jaar van werkzaamheid moet het centrum in België ten minste het equivalent van tien voltijdwerknemers in dienst hebben.

3        De erkenning wordt voor een duur van tien jaar verleend en kan daarna voor dezelfde periode worden verlengd.

4        De belastingregeling inzake coördinatiecentra is bij de invoering ervan door de Commissie van de Europese Gemeenschappen onderzocht. Met name in de op 16 mei 1984 en 9 maart 1987 in briefvorm meegedeelde beschikkingen is de Commissie in wezen tot de conclusie gekomen, dat een dergelijke regeling, die op de forfaitaire vaststelling van de inkomsten van de coördinatiecentra is gebaseerd, geen steunelement bevat.

5        Na de vaststelling op 11 november 1998 van een mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384, blz. 3) begon de Commissie met een algemeen onderzoek van de belastingwetgeving van de lidstaten vanuit het oogpunt van de regels inzake staatssteun.

6        In dat verband verzocht de Commissie de Belgische autoriteiten op 12 februari 1999 om bepaalde inlichtingen betreffende in het bijzonder de regeling inzake coördinatiecentra, die deze in maart 1999 hebben verstrekt.

7        In juli 2000 deelden de diensten van de Commissie de Belgische autoriteiten mee, dat deze regeling volgens hen een steunmaatregel was. Ter inleiding van de samenwerkingsprocedure nodigden de diensten van de Commissie de Belgische autoriteiten overeenkomstig artikel 17, lid 2, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, p. 1) uit, binnen een maand hun opmerkingen te maken.

8        Op 11 juli 2001 nam de Commissie op de grondslag van artikel 88, lid 1, EG vier voorstellen voor dienstige maatregelen aan, onder meer met betrekking tot de regeling inzake coördinatiecentra. Zij stelde de Belgische autoriteiten voor, deze regeling op een aantal punten te wijzigen, met dien verstande dat de centra die vóór de aanvaarding van deze wijzigingen door de Belgische autoriteiten waren erkend, bij wijze van overgangsmaatregel tot 31 december 2005 gebruik konden blijven maken van de oude regeling.

9        Aangezien de Belgische autoriteiten de voorgestelde dienstige maatregelen niet aanvaardden, leidde de Commissie overeenkomstig artikel 19, lid 2, van verordening nr. 659/1999 bij een bij brief van 27 februari 2002 betekende beschikking (PB C 147, blz. 2) de formele onderzoeksprocedure in. Zij nodigde het Koninkrijk België met name uit, zijn opmerkingen te maken en alle voor de beoordeling van de betrokken maatregel dienstige inlichtingen te verschaffen. Voorts nodigde zij deze lidstaat en alle belanghebbende derden uit, opmerkingen te maken en dienstige gegevens te verschaffen om te kunnen bepalen of er bij de begunstigden van bovengenoemde regeling een gewettigd vertrouwen bestond dat ertoe noopte in overgangsmaatregelen te voorzien.

10      Na de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie op 17 februari 2003 beschikking 2003/755/EG vastgesteld betreffende de steunregeling die door België ten uitvoer is gelegd ten gunste van in België gevestigde coördinatiecentra (PB L 282, blz. 25; hierna: „beschikking van 2003”).

11      De artikelen 1 en 2 van de beschikking van 2003 luiden als volgt:

Artikel 1

De belastingregeling die thans in België van kracht is ten gunste van de coördinatiecentra welke zijn erkend op grond van koninklijk besluit nr. 187, vormt een steunregeling die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

België is ertoe gehouden de in artikel 1 bedoelde steunregeling in te trekken of te wijzigen om deze verenigbaar te maken met de gemeenschappelijke markt.

Vanaf de datum van kennisgeving van de onderhavige beschikking mag het voordeel van deze regeling of onderdelen ervan niet meer worden toegekend aan nieuwe begunstigden, noch in stand worden gehouden door verlenging van lopende erkenningen.

Wat de reeds vóór 31 december 2000 erkende centra betreft, mag de regeling worden gehandhaafd tot de uiterste termijn van de op de datum van kennisgeving van de onderhavige beschikking lopende individuele erkenning, en uiterlijk tot 31 december 2010. Overeenkomstig de tweede alinea mag in geval van verlenging van de erkenning vóór die datum het voordeel van de regeling die het voorwerp uitmaakt van de onderhavige beschikking, niet meer worden toegekend, zelfs niet tijdelijk.”

12      Reeds op 6 maart 2003 heeft het Koninkrijk België zich gelijktijdig tot de Commissie en tot de Raad gewend met het verzoek om „het nodige [te doen] om te verzekeren dat voor de coördinatiecentra waarvan de erkenning na 17 februari 2003 af[liep], deze erkenning [kon] worden verlengd tot en met 31 december 2005”. Dit verzoek is op 20 maart en 26 mei 2003 herhaald op grond van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG.

13      Op 25 en 28 april 2003 hebben het Koninkrijk België en de vereniging Forum 187, waarin de coördinatiecentra zijn verenigd, beroepen tot opschorting en tot gedeeltelijke of volledige nietigverklaring van de beschikking van 2003 ingesteld (zaak C‑182/03 en zaak T‑140/03, die zaak C‑217/03 is geworden; zaak C‑182/03 R en zaak T‑140/03 R, die zaak C‑217/03 R is geworden).

14      Bij beschikking van 26 juni 2003, België en Forum 187/Commissie (C‑182/03 R en C‑217/03 R, Jurispr. blz. I‑6887; hierna: „beschikking Forum 187”), heeft de president van het Hof de opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 2003 bevolen, voor zover het Koninkrijk België daarbij wordt verboden de op de datum van kennisgeving van deze beschikking lopende erkenningen van coördinatiecentra te verlengen.

15      Overeenkomstig deze beschikking Forum 187 hebben de Belgische autoriteiten de erkenningen van de coördinatiecentra die tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 verstreken, verlengd. Al deze erkenningen, met inbegrip van die van verzoekster, Centre de coordination Carrefour SNC, zijn verlengd tot en met 31 december 2005, behalve voor vier centra, waarvoor de erkenning voor onbepaalde tijd is verlengd.

16      Bij beschikking 2003/531/EG van de Raad van 16 juli 2003 betreffende een steunmaatregel van de Belgische regering ten behoeve van bepaalde in België gevestigde coördinatiecentra (PB L 184, blz. 17), die is vastgesteld op de grondslag van artikel 88, lid 2, EG, is „[d]e steunmaatregel die België voornemens [was] tot en met 31 december 2005 te verlenen ten behoeve van ondernemingen die op 31 december 2000 houder waren van een erkenning als coördinatiecentrum uit hoofde van koninklijk besluit nr. 187 [...] en waarvan de erkenning tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 verstrijkt”, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard. Op 4 september 2003 heeft de Commissie een beroep tot nietigverklaring van deze beschikking ingesteld (zaak C‑399/03).

17      Bij arrest van 22 juni 2006 heeft het Hof de beschikking van 2003 gedeeltelijk nietig verklaard voor zover zij niet voorziet in overgangsmaatregelen met betrekking tot de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van deze beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking verstreek (arrest Hof van 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C‑182/03 en C‑217/03, Jurispr. blz. I‑5479; hierna: „arrest Forum 187”). Bij zijn arrest Commissie/Raad van dezelfde dag (C‑399/03, Jurispr. blz. I‑5629) heeft het Hof eveneens beschikking 2003/531 nietig verklaard.

18      Bij brief van 4 juli 2006 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten verzocht om haar binnen een termijn van 20 werkdagen bepaalde inlichtingen te verschaffen, om te kunnen uitmaken hoe gevolg kon worden gegeven aan het arrest Forum 187.

19      Op 27 december 2006 heeft het Koninkrijk België een wet houdende diverse bepalingen goedgekeurd (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006, blz. 75266; hierna: „wet van 2006”). Op grond daarvan kan de erkenning van de coördinatiecentra die daarom verzoeken, worden verlengd tot en met 31 december 2010, in voorkomend geval met terugwerkende kracht. Naast de coördinatiecentra waarvan de erkenning na de beschikking Forum 187 in de periode tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 is verlengd, beschikken volgens de wet van 2006 ook de coördinatiecentra waarvan de erkenning tussen 1 januari 2006 en 31 december 2010 afloopt, alsook een niet nader bepaald aantal coördinatiecentra waarvan de erkenning uiterlijk op 31 december 2005 is afgelopen, maar die tot dan toe geen verzoek tot verlenging hebben ingediend, over deze mogelijkheid tot verlenging. Deze wet is niet overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie aangemeld, maar de inwerkingtreding ervan is afhankelijk gesteld van de bevestiging door de Commissie dat zij hiertegen geen bezwaren maakt.

20      Na meerdere rappels te hebben ontvangen en na verschillende brieven met de Commissie te hebben gewisseld, hebben de Belgische autoriteiten op 16 januari 2007 de informatie verstrekt waarom de Commissie op 4 juli 2006 had verzocht. Bij brieven van 8 en 16 februari 2007 hebben zij nadere gegevens verschaft. Daarnaast vonden op 5 en 15 februari 2007 en op 5 maart 2007 drie bijeenkomsten van de Commissie en België plaats.

21      Bij brief van 21 maart 2007 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten in kennis gesteld van haar besluit, de formele onderzoeksprocedure die op 27 februari 2002 ten aanzien van de regeling inzake coördinatiecentra was ingeleid, uit te breiden. Dit besluit en het verzoek aan de belanghebbenden om hun opmerkingen in te dienen over de passende overgangsmaatregelen die de Commissie volgens het arrest Forum 187 had moeten vaststellen, zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 16 mei 2007 (PB C 110, blz. 20).

22      Na deze formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie op 13 november 2007 beschikking 2008/283/EG vastgesteld betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van in België gevestigde coördinatiecentra en tot wijziging van de beschikking van 2003 (PB 2008, L 90, blz. 7; hierna: „bestreden beschikking”).

23      De bestreden beschikking wijzigt om te beginnen artikel 2 van de beschikking van 2003 in dier voege dat de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de beschikking van 2003 of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking, dat wil zeggen tussen 18 februari 2003 en 31 december 2005, verstreek, tot en met 31 december 2005 gebruik mochten maken van de betrokken regeling en dat de erkenning van deze centra tot dezelfde datum mocht worden verlengd. Voorts merkt de bestreden beschikking met betrekking tot de vier centra waarvan de erkenning na de beschikking Forum 187 voor onbepaalde tijd is verlengd, op dat het persbericht van de Commissie van 16 juli 2003 bij deze centra het gewettigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat zij tot de datum van uitspraak van het arrest van het Hof in de hoofdzaak aanspraak zouden kunnen maken op de betrokken regeling. Aangezien dat arrest op 22 juni 2006 is gewezen en de betrokken maatregel een fiscale maatregel is, bepaalt de bestreden beschikking dat het aan het vertrouwensbeginsel verbonden voordeel dient te worden verruimd om deze coördinatiecentra tot het einde van de normale, op de datum van het arrest nog lopende belastingperiode gebruik te laten maken van de betrokken regeling. Ten slotte verklaart de bestreden beschikking de wet van 2006 onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor zover deze wet de regeling inzake coördinatiecentra beoogt te verlengen tot na 31 december 2005.

24      Artikel 1 van de bestreden beschikking luidt als volgt:

„Aan artikel 2 van [de] beschikking [van 2003] wordt de volgende tekst toegevoegd:

‚De coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende is op de datum van kennisgeving van de onderhavige beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na deze kennisgeving afloopt, dat wil zeggen tussen de datum van deze kennisgeving en 31 december 2005, kunnen van de regeling inzake coördinatiecentra gebruik blijven maken tot 31 december 2005. De verlenging van de erkenning van genoemde coördinatiecentra wordt toegestaan tot uiterlijk 31 december 2005.’”

25      Artikel 2 van de van de bestreden beschikking luidt als volgt:

„De vier in België gevestigde coördinatiecentra waarvan de erkenning op grond van de beschikking [Forum 187] voor onbepaalde duur werd verlengd, kunnen van de regeling inzake coördinatiecentra gebruik blijven maken tot het einde van de normale, op 22 juni 2006 lopende belastingperiode.”

26      Artikel 3 van de bestreden beschikking bepaalt:

„De wet van […] 2006 is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor zover de bepalingen daarvan ertoe strekken, door middel van nieuwe besluiten tot verlenging van de erkenning, de regeling inzake coördinatiecentra tot na 31 december 2005 te verlengen.

De Commissie verzoekt België bijgevolg af te zien van het doen in werking treden van de desbetreffende bepalingen van de wet van […] 2006.”

27      Artikel 4 van de bestreden beschikking luidt als volgt:

„Artikel 1 is vanaf 18 februari 2003 van toepassing.”

 Procesverloop en conclusies van partijen

28      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 februari 2008, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

29      Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft verzoekster krachtens artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een verzoek ingediend om de zaak volgens de versnelde procedure te behandelen. De Commissie heeft haar opmerkingen op dit verzoek ingediend op 13 maart 2008, na het verstrijken van de gestelde termijn. Op 17 maart 2008 heeft de president van de Achtste kamer van het Gerecht besloten om deze opmerkingen bij het dossier te voegen. Bij beschikking van 19 maart 2008 heeft het Gerecht (Achtste kamer) het verzoek om behandeling volgens de versnelde procedure afgewezen.

30      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

31      Partijen hebben ter terechtzitting van 2 juli 2009 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

32      Ter terechtzitting is de Commissie uitgenodigd om het koninklijk besluit van 19 december 2008 tot aanpassing van de fiscale wetgeving betreffende de vermeerdering ingeval van geen of ontoereikende voorafbetalingen door bepaalde coördinatiecentra (Belgisch Staatsblad van 30 december 2008, blz. 68976) bij het dossier te voegen, waartegen verzoekster geen bezwaar heeft gemaakt. Bij brief, ingekomen ter griffie van het Gerecht op 3 juli 2009, heeft de Commissie dit verzoek ingewilligd.

33      De mondelinge procedure is vervolgens gesloten op 13 juli 2009.

34      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover zij niet in een passende overgangsperiode voorziet;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

35      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

36      Zonder formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen overeenkomstig artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering, stelt de Commissie dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat verzoekster geen procesbelang heeft en niet rechtstreeks door de bestreden beschikking wordt geraakt. In de eerste plaats dient de exceptie van niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van procesbelang te worden onderzocht.

 Argumenten van partijen

37      De Commissie wijst erop dat de Belgische autoriteiten na de beschikking Forum 187 de erkenning van verzoekster slechts tot 31 december 2005 hebben verlengd. Verzoekster heeft vervolgens meermaals verzocht om verlenging van haar erkenning tot 31 december 2010, maar de Belgische autoriteiten hebben haar verzoek niet ingewilligd. Ten tijde van de inleiding van het beroep kon verzoekster dus tegenover de Belgische autoriteiten geen aanspraak maken op de toepassing van de betrokken regeling. Het ziet er integendeel naar uit dat deze autoriteiten de erkenning welbewust slechts hebben verlengd tot 31 december 2005, welke datum samenvalt met het einde van de bij de bestreden beschikking vastgestelde overgangsperiode. Volgens de Commissie hebben de Belgische autoriteiten de positie van verzoekster dus definitief vastgesteld met hun beslissing om haar erkenning slechts tot 31 december 2005 te verlengen, die nooit voor de Belgische rechtbanken is betwist.

38      De bestreden beschikking bevestigt dus alleen maar het recht van verzoekster om tot aan het verstrijken van deze erkenning gebruik te maken van de betrokken regeling. De datum – 31 december 2005 – is immers eerst door de Belgische autoriteiten vastgesteld en vervolgens door de bestreden beschikking bekrachtigd. Voorts is de in de bestreden beschikking vastgestelde overgangsperiode ook gebaseerd op het feit dat de verlenging van de erkenning van al deze centra, op vier na, tot een bepaalde datum (hoewel de beschikking Forum 187 geen datum heeft vastgesteld) de opvatting van de Belgische autoriteiten en de coördinatiecentra over wat een passende overgangsperiode was, weerspiegelde. Deze datum beantwoordt immers aan het doel dat de Belgische autoriteiten aan de communautaire autoriteiten hebben meegedeeld, zoals blijkt uit punt 1 van beschikking 2003/531.

39      Op verzoeksters argument dat de keuze van de Belgische autoriteiten om de erkenning slechts tot 31 december 2005 te verlengen voortvloeide uit de intentie om hun gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen, antwoordt de Commissie dat deze autoriteiten er eenzijdig voor hebben gekozen, de erkenning van verzoekster slechts tot 31 december 2005 te verlengen, zonder daar door het gemeenschapsrecht toe te zijn gedwongen. De beschikking van 2003 is immers bij de beschikking Forum 187 opgeschort, voor zover zij voorzag in een verbod om de erkenning van de coördinatiecentra te verlengen, zonder dat een tijdsgrens voor deze verlengingen werd opgelegd. De Belgische autoriteiten hebben overigens de erkenning van bepaalde centra voor langere duur verlengd, terwijl zij hebben geweigerd dit te doen voor verzoekster, ook al konden zij dat ingevolge deze beschikking.

40      Op de verklaring van verzoekster dat zij op grond van een strikte toepassing van de Belgische wet recht heeft op verlenging van haar erkenning met een periode van tien jaar, antwoordt de Commissie dat het niet aan de instellingen van de Unie staat om zich over de uitlegging van het Belgische recht uit te spreken. En zelfs al zou verzoekster een dergelijk recht hebben gehad, had zij zich daar volgens de Commissie in rechte moeten op beroepen door de beperking van haar erkenning aan te vechten, wat zij niet heeft gedaan. Doordat verzoekster daartegen geen beroep heeft ingesteld, is de beperking in de tijd van haar erkenning volgens de Commissie definitief geworden. Voorts legt verzoekster niet uit waarom het volgens haar irrelevant is dat zij geen beroep heeft ingesteld.

41      In deze omstandigheden is de Commissie van mening dat verzoekster geen belang heeft bij de nietigverklaring van de bestreden beschikking, voor zover deze niet in een passende overgangsperiode voorziet. Zij voert geen actueel juridisch belang aan en verstrekt geen aanwijzingen dat de Belgische autoriteiten de intentie hadden om haar erkenning tot na 31 december 2005 te verlengen.

42      Verzoekster stelt dat zij een reëel en actueel persoonlijk belang heeft om tegen de bestreden beschikking op te komen.

43      Zij betwist om te beginnen dat enkel de centra die ten tijde van de inleiding van hun beroep over een erkenning beschikten, een beroep tegen de bestreden beschikking kunnen instellen. Dat zou haar immers elke mogelijkheid ontnemen om een beroep tegen de bestreden beschikking in te stellen. Het gaat dus niet op om de ontvankelijkheid van het beroep afhankelijk te stellen van het bestaan van een formele erkenning ten tijde van de inleiding van dit beroep, wanneer een dergelijke erkenning afhangt van de afbakening van de overgangsperiode in de bestreden beschikking.

44      Voorts stelt verzoekster dat zij aanspraak kan maken op de toepassing van de regeling inzake coördinatiecentra. Dienaangaande betwist zij dat de beperking van de geldigheidsduur van de erkenningen tot 31 december 2005 een gevolg is van het feit dat de Belgische autoriteiten hebben erkend dat een overgangsperiode tot die datum passend is. Deze beperking vloeit immers enkel voort uit de verplichting van België om de beslissingen van de instellingen van de Unie, en met name de beschikking van 2003 et de beschikking Forum 187, in acht te nemen. Volgens verzoekster kan het feit dat de Belgische autoriteiten zich naar deze beschikkingen hebben gevoegd niet worden gebruikt als argument om hun een procesbelang te ontzeggen. Verzoekster betwist tevens dat de Belgische autoriteiten vrijwillig hebben beslist om de betrokken beperking vast te stellen. Dienaangaande baseert zij zich op het feit dat de Belgische autoriteiten na het arrest Forum 187 de centra waarop dat arrest betrekking heeft, heeft uitgenodigd om een verzoek om bevestiging van hun erkenning in te dienen, alsook op de wet van 2006 en de daarop betrekking hebbende parlementaire werkzaamheden. En ook al zou deze beperking vrijwillig zijn vastgesteld, zijn de Belgische autoriteiten daartoe niet bevoegd krachtens koninklijk besluit nr. 187, waarop verzoekster haar aanspraken met betrekking tot de duur van de erkenning baseert.

45      Verzoekster stelt dat haar procesbelang hierin gelegen is dat zij de bevestiging wenst dat de betrokken regeling tot na 31 december 2005 zal worden gehandhaafd, en verlangt dat de Belgische autoriteiten koninklijk besluit nr. 187 op haar toepassen. Zij stelt meer bepaald onder verwijzing naar de rechtspraak dat zij haar rechten tegenover de Belgische belastingadministratie zou kunnen doen gelden en krachtens koninklijk besluit nr. 187 recht zou hebben op een verlenging tot 31 december 2010 van de erkenning die verstrijkt op 31 december 2005, wat haar procesbelang rechtvaardigt.

46      Voorts betwist verzoekster de stelling dat zij geen aanwijzingen heeft verstrekt dat de Belgische autoriteiten de intentie hadden om haar erkenning tot na 2005 te verlengen. Volgens haar vormt de brief die deze autoriteiten haar op 11 juni 2008 hebben toegezonden, een dergelijke aanwijzing.

47      Ten slotte stelt verzoekster dat geen conclusies kunnen worden getrokken uit het feit dat de Belgische autoriteiten niet de nietigverklaring van de bestreden beschikking hebben gevorderd. Voorts is het feit dat zij geen beroep tegen het koninklijk besluit van 10 juni 2004 heeft ingesteld, niet relevant voor de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep. Zolang geen passende overgangsperiode is verleend, is elk beroep tegen de Belgische autoriteiten overigens tot mislukken gedoemd.

 Beoordeling door het Gerecht

48      Volgens vaste rechtspraak is een beroep tot nietigverklaring van een natuurlijke of rechtspersoon slechts ontvankelijk wanneer de verzoeker belang heeft bij de nietigverklaring van de bestreden handeling. Van een dergelijk belang is slechts sprake wanneer de nietigverklaring van de bestreden handeling als zodanig rechtsgevolgen kan hebben en het beroep dus naargelang van de uitkomst ervan een voordeel kan verschaffen aan de partij die het heeft ingesteld (zie beschikking Gerecht van 30 april 2007, EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, T‑387/04, Jurispr. blz. II‑1195, punt 96 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Het procesbelang moet reëel en actueel zijn (arrest Gerecht van 17 september 1992, NBV en NVB/Commissie, T‑138/89, Jurispr. blz. II‑2181, punt 33) en moet worden beoordeeld naar de dag waarop het beroep is ingesteld (arrest Hof van 16 december 1963, Forges de Clabecq/Hoge Autoriteit, 14/63, Jurispr. blz. 749, 780, en arrest Gerecht van 24 april 2001, Torre e.a./Commissie, T‑159/98, JurAmbt. blz. I‑A‑83 en II-395, punt 28). Het moet evenwel op straffe van afdoening zonder beslissing blijven bestaan tot aan de rechterlijke beslissing (zie in die zin arrest Hof van 7 juni 2007, Wunenburger/Commissie, C‑362/05 P, Jurispr. blz. I 4333, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      In casu dient om te beginnen te worden opgemerkt dat verzoekster volgens artikel 1 van de bestreden beschikking, waarbij artikel 2 van de beschikking van 2003 wordt gewijzigd, tot 31 december 2005 gebruik kon blijven maken van de regeling inzake coördinatiecentra.

51      Voorts hebben de Belgische autoriteiten na de beschikking Forum 187 bij een koninklijk besluit van 10 juni 2004 de erkenning van verzoekster verlengd tot 31 december 2005 en hebben zij ondanks haar verzoeken de bij dit koninklijk besluit verleende erkenning niet verder verlengd.

52      Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de beslissing om de erkenning van verzoekster slechts te verlengen tot 31 december 2005 uitsluitend door de Belgische autoriteiten is genomen, zonder dat deze daartoe gedwongen waren. De beschikking van 2003 is immers bij de beschikking Forum 187 opgeschort, voor zover zij voorzag in een verbod om de erkenning van de coördinatiecentra te verlengen, zonder dat een andere tijdsgrens voor deze verlengingen werd opgelegd dan de datum van uitspraak van het arrest van het Hof in de hoofdzaak. De Belgische autoriteiten hadden overigens, zoals verzoekster ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht heeft opgemerkt, haar erkenning voor onbepaalde tijd kunnen verlengen, zoals zij overigens voor vier centra hebben gedaan, niettegenstaande het feit dat deze verlenging ingevolge de beschikking Forum 187 geen effect kon sorteren na het arrest Forum 187. Bijgevolg dient verzoeksters argument dat het feit dat de Belgische autoriteiten haar erkenning slechts tot 31 december 2005 hebben verlengd voortvloeit uit de verplichting van het Koninkrijk België om haar communautaire verplichtingen na te komen, en dat deze beperking een vrijwillig besluit van de Belgische autoriteiten is, te worden verworpen.

53      Uit het voorgaande volgt dat verzoekster sinds 31 december 2005 naar Belgisch recht niet meer over een geldige erkenning beschikt en dus geen gebruik meer kan maken van de fiscale regeling voor coördinatiecentra. Verzoekster stelt evenwel in haar verzoekschrift dat zij na 31 december 2005, en met name in 2006 en 2007, verder gebruik kan maken van de fiscale regeling voor coördinatiecentra. Op een vraag van het Gerecht hieromtrent heeft verzoekster in repliek geantwoord dat deze verklaring aldus dient te worden opgevat dat zij voor de jaren 2006 en 2007 aanspraak heeft gemaakt op toepassing van deze regeling. Dit blijkt met name uit het feit dat zij de Belgische autoriteiten heeft verzocht om bevestiging dat haar status van coördinatiecentrum tot 31 december 2010 gehandhaafd zou blijven, dit via de indiening van fiscale aangiften voor de jaren 2006 en 2007 waarbij zij toepassing maakte van de betrokken regeling, en ten slotte uit het feit dat zij de Belgische belastingadministratie constant over haar positie heeft ingelicht. Dit betoog kan evenwel niet worden aanvaard. Het feit dat verzoekster heeft verzocht om toepassing van deze regeling, wettigt immers niet de conclusie dat zij hier overeenkomstig het Belgische recht verder aanspraak op kon maken.

54      In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat verzoekster geen aanspraak kan maken op de toepassing van een overgangsperiode in de zin van het arrest Forum 187 die eindigt na de in de bestreden beschikking vastgestelde termijn, dat wil zeggen na 31 december 2005.

55      Een overgangsperiode heeft immers juist tot doel de overgang tussen twee situaties mogelijk te maken, namelijk in casu tussen de situatie waarin verzoekster gebruik kan maken van de fiscale regeling voor coördinatiecentra en die waarin zij daar geen gebruik meer van kan maken. Zo blijkt uit het arrest Forum 187 (punt 163) dat een redelijke overgangsperiode diende te worden verleend aan de centra waarop dat arrest betrekking heeft, waartoe verzoekster behoort, opdat zij zich zouden kunnen aanpassen aan de gevolgen van de beschikking van 2003.

56      Aangezien verzoekster sinds 31 december 2005 geen gebruik meer kan maken van de fiscale regeling voor coördinatiecentra, kan een periode na die datum waarin zij gebruik zou kunnen maken van de betrokken regeling niet tot doel hebben haar de mogelijkheid te bieden zich aan te passen, gelet op het feit dat zij zich reeds in de nieuwe situatie bevindt. Ingeval het onderhavige beroep zou worden toegewezen, zou dus niet met terugwerkende kracht een overgangsperiode tot na 31 december 2005 aan verzoekster kunnen worden verleend, aangezien een dergelijke periode geen enkel doel zou dienen.

57      Dat de centra geen aanspraak kunnen maken op een langere overgangsperiode – ook niet met terugwerkende kracht – wanneer zij niet langer over een geldige erkenning beschikken, volgt overigens uit de beschikking Forum 187. Op het verzoek tot opschorting van de beschikking van 2003, die voorzag in een verbod om de erkenning van bepaalde centra te verlengen, heeft de president van het Hof namelijk geoordeeld dat wanneer de gevraagde opschorting niet zou worden gelast, een voor verzoeksters gunstige uitspraak in de hoofdzaak, wat de overgangsregeling betreft, goeddeels werking zou missen, aangezien eventuele financiële maatregelen niet geschikt lijken om de stabiliteit van het juridische kader van de coördinatiecentra met terugwerkende kracht te herstellen (beschikking Forum 187, punt 146).

58      Uit het voorgaande volgt dat de nietigverklaring van de bestreden beschikking, gelet op het voorwerp van het beroep, dat ertoe strekt deze beschikking nietig te verklaren voor zover zij niet voorziet in een redelijke overgangsperiode, verzoekster geen enkel voordeel zou opleveren.

59      Aan deze overwegingen wordt niet afgedaan door de argumenten van verzoekster.

60      Wat verzoeksters argument betreft dat zij er belang bij heeft dat wordt bevestigd dat de betrokken regeling tot na 31 december 2005 moet worden gehandhaafd, en dat de Belgische autoriteiten koninklijk besluit nr. 187 op haar toepassen, volgt uit de rechtspraak dat een verzoeker procesbelang heeft wanneer niet kan worden uitgesloten dat hij tegenover de nationale autoriteiten bepaalde aanspraken zou kunnen doen gelden of althans zijn aanvraag door deze autoriteiten zou kunnen doen behandelen indien zijn beroep zou worden toegewezen (zie in die zin arresten Gerecht van 22 november 2001, Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie/Commissie, T 9/98, Jurispr. blz. II 3367, punten 34 en 38, en 12 september 2007, Koninklijke Friesland Foods/Commissie, T‑348/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 72).

61      In casu dient evenwel om te beginnen te worden vastgesteld dat verzoekster, zelfs indien het beroep zou worden toegewezen, tegenover de Belgische autoriteiten geen aanspraken zou kunnen doen gelden, meer bepaald met betrekking tot de haar verleende overgangsperiode, die het voorwerp uitmaakt van het onderhavige geding. Zoals uit voorgaande overwegingen blijkt, zouden de Belgische autoriteiten immers de aan verzoekster verleende overgangsperiode niet kunnen verlengen, zelfs niet met terugwerkende kracht, voor zover zij dat al zouden willen, aangezien verzoekster geen gebruik meer kan maken van de fiscale regeling voor coördinatiecentra. Voorts zijn de bepalingen van de beschikking van 2003 die deze regeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaren en de Belgische autoriteiten gelasten om deze regeling op te heffen of te wijzigen om haar verenigbaar te maken met de gemeenschappelijke markt, niet nietig verklaard door het Hof in het arrest Forum 187. Zij brengen dus sinds de vaststelling van de beschikking van 2003 rechtsgevolgen teweeg, zodat de Belgische autoriteiten de erkenning van verzoekster niet op de loutere basis van koninklijk besluit nr. 187 zouden kunnen verlengen. Voorts zou de Commissie in geval van nietigverklaring van de bestreden beschikking een nieuwe beschikking moeten vaststellen om de nieuwe overgangsperiode te bepalen die aan de centra zou kunnen worden verleend, aangezien het niet aan het Gerecht staat om in het kader van een beroep tot nietigverklaring de bestreden beschikking te wijzigen of ze door een andere te vervangen (beschikking Hof van 11 mei 2000, Deutsche Post/IECC en Commissie, C‑428/98 P, Jurispr. blz. I‑3061, punt 28, en arrest Gerecht van 26 september 2002, Sgaravatti Mediterranea/Commissie, T‑199/99, Jurispr. blz. II‑3731, punt 141).

62      In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat verzoekster zich ter staving van haar procesbelang niet kan baseren op het feit dat het koninklijk besluit nr. 187 na 31 december 2005 van toepassing blijft. Voorts is het irrelevant dat de Belgische autoriteiten niet hebben uitgesloten dat zij de betrokken regeling na die datum op verzoekster zouden toepassen.

63      Verder zij eraan herinnerd dat een verzoeker zich niet kan beroepen op toekomstige en onzekere situaties om zijn belang bij de nietigverklaring van de bestreden handeling te rechtvaardigen (zie arrest Gerecht van 14 april 2005, Sniace/Commissie, T‑141/03, Jurispr. blz. II‑1197, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Los van de voorgaande overwegingen kan op basis van de door verzoekster aangevoerde bewijselementen niet met zekerheid worden vastgesteld dat de Belgische autoriteiten in geval van nietigverklaring van de bestreden beschikking de erkenning van verzoekster op grond van koninklijk besluit nr. 187 met terugwerkende kracht tot na 31 december 2005 zouden verlengen. Dit blijkt met name noch uit de bij het verzoekschrift gevoegde brieven van de Belgische autoriteiten, die in wezen enkel de ontvangst van verzoeksters brieven bevestigen, noch uit hun bij de memorie van repliek gevoegde brief van 11 juni 2008, waarin wordt meegedeeld dat de Belgische belastingadministratie geen belastingvermeerdering of enige andere administratieve sanctie of boete zal opleggen wegens de afwijzing van het in de fiscale aangiften van verzoeksters geformuleerde verzoek om de regeling inzake coördinatiecentra toe te passen, zolang niet definitief op het onderhavige beroep is beslist. Anders dan verzoekster stelt, vormen deze elementen geen duidelijke en absolute aanwijzingen dat de Belgische autoriteiten de intentie hadden om haar erkenning tot na 31 december 2005 te verlengen. Het feit dat de Belgische autoriteiten voor de belastingjaren 2006 en 2007 volgens de normale belastingregels een aanslag hebben gevestigd wijst in werkelijkheid op het tegendeel.

64      Wat de wet van 2006 betreft, zij opgemerkt dat hieruit hoe dan ook niet blijkt dat verzoekster een procesbelang heeft. De bepalingen van deze wet betreffende de fiscale regeling inzake coördinatiecentra zijn namelijk niet in werking getreden. De datum van inwerkingtreding ervan diende immers overeenkomstig artikel 298 ervan te worden bepaald bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld koninklijk besluit, dat nooit is goedgekeurd. Zoals blijkt uit punt 18 van de bestreden beschikking, is deze inwerkingtreding namelijk door de Belgische autoriteiten afhankelijk gesteld van de bevestiging door de Commissie dat zij hiertegen geen bezwaar zou maken. De bestreden beschikking bepaalt evenwel in artikel 3 dat de wet van 2006 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt voor zover de bepalingen ervan ertoe strekken, door middel van nieuwe besluiten tot verlenging van de erkenning, de regeling inzake coördinatiecentra tot na 31 december 2005 te verlengen. Zoals blijkt uit de zesde overweging van de considerans van het koninklijk besluit van 19 december 2008, hebben de Belgische autoriteiten „de [bestreden] beslissing om [de wet van 2006] niet in werking te laten treden […] aanvaard”, voor zover deze betrekking heeft op de regeling inzake coördinatiecentra, en hebben zij de betrokken belastingplichtigen hiervan op de hoogte gesteld. Hieruit volgt dat de Belgische autoriteiten niet voornemens zijn deze wet in werking te laten treden. Voor het overige betwist verzoekster niet uitdrukkelijk de bestreden beschikking voor zover deze betrekking heeft op de wet van 2006 en heeft zij ter terechtzitting bevestigd dat zij zich niet op deze wet hoefde te beroepen.

65      Ten slotte dient verzoeksters argument te worden verworpen dat de ontvankelijkheid van het beroep niet afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat ten tijde van de inleiding van dit beroep een formele erkenning bestaat, wanneer een dergelijke erkenning afhangt van de afbakening van de overgangsperiode in de bestreden beschikking. Zoals blijkt uit het voorgaande, is het tijdstip waarop verzoekster niet langer over een geldige erkenning beschikte en dus de nodige maatregelen had moeten hebben genomen om zich aan te passen, immers om te beginnen enkel door de Belgische autoriteiten vastgesteld, en niet bij de bestreden beschikking. Bovendien is de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep afhankelijk van de vraag of verzoekster een procesbelang heeft, en niet van de vraag of ten tijde van de inleiding van het beroep sprake was van een geldige erkenning, ook al kan deze omstandigheid een invloed hebben op het onderzoek van het procesbelang.

66      Gelet op het bovenstaande dient te worden geoordeeld dat verzoekster geen procesbelang heeft.

67      Bijgevolg moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, zonder dat de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid die gebaseerd is op het feit dat verzoekster niet rechtstreeks wordt geraakt, hoeft te worden onderzocht.

 Kosten

68      Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in casu in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Centre de coordination Carrefour SNC wordt verwezen in de kosten.

Martins Ribeiro

Papasavvas

Dittrich

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 maart 2010.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.