Language of document :

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 oktober 2013 – Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-533/11)1

(Niet-nakoming – Richtlijn 91/271/EEG – Behandeling van stedelijk afvalwater – Arrest van Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld – Niet-uitvoering – Artikel 260 VWEU – Financiële sancties – Oplegging van forfaitaire som of dwangsom)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Wils, A. Marghelis en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet, M. Neumann en T. Materne, gemachtigden, bijgestaan door A. Lepièce, E. Gillet, J. Bouckaert en H. Viaene, avocats)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: C. Murrell, gemachtigde, bijgestaan door D. Anderson, QC)

Voorwerp

Niet-nakoming – Onvolledige uitvoering van het arrest van het Hof van 8 juli 2004, Commissie/België (C-27/03) (niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), betreffende de niet tijdige omzetting in nationaal recht van de bepalingen van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40) – Schending van de artikelen 3, lid 1 (tweede volzin), en 5, leden 2 en 3, van deze richtlijn – Berekening van de sanctie: betaling van zowel een dwangsom als een forfaitaire som

Dictum

Door niet alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het arrest van 8 juli 2004, Commissie/België (C-27/03), houdende vaststelling dat het Koninkrijk België niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 3 en 5 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/15/EG van de Commissie van 27 februari 1998, is deze lidstaat de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

Het Koninkrijk België wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” de forfaitaire som van 10 miljoen EUR te betalen.

Voor het geval dat op de datum van uitspraak van het onderhavige arrest de in punt 1 vastgestelde niet-nakoming nog steeds voortduurt, wordt het Koninkrijk België veroordeeld om vanaf de datum van de uitspraak van het onderhavige arrest en tot aan de volledige uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/België aan de Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een dwangsom van 859 404 EUR per halfjaar vertraging bij het nemen van de maatregelen die noodzakelijk om te voldoen aan het reeds aangehaalde arrest Commissie/België, te betalen, waarbij het daadwerkelijk te betalen bedrag aan het einde van elk tijdvak van zes maanden moet worden berekend door het totaal betreffende dat tijdvak te verminderen met een percentage dat overeenkomt met de verhouding van het aantal inwonerequivalenten dat aan het einde van dat tijdvak in overeenstemming is gebracht met het reeds aangehaalde arrest Commissie/België, tot het aantal inwonerequivalenten dat niet in overeenstemming is met het onderhavige arrest op de datum van de uitspraak ervan.

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten.

____________

1 PB C 25 van 28.1.2012.