Language of document : ECLI:EU:F:2013:17

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (Eerste kamer)

21 februari 2013 (*)

„Openbare dienst – Artikel 34, leden 1 en 6, van het Reglement voor de procesvoering – Binnen de beroepstermijn per fax ingediend verzoekschrift – Handgeschreven ondertekening van advocaat die verschilt van die op het per post verzonden originele verzoekschrift – Te laat ingesteld beroep – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

In zaak F‑113/11,

betreffende een beroep krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan,

Luigi Marcuccio, voormalig ambtenaar van de Europese Commissie, wonende te Tricase (Italië), vertegenwoordigd door G. Cipressa, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz als gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat,

verweerster,

geeft

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kreppel, kamerpresident, E. Perillo (rapporteur) en R. Barents, rechters,

griffier: W. Hakenberg,

de navolgende

Beschikking

1        Bij verzoekschrift, per post binnengekomen ter griffie van het Gerecht op 31 oktober 2011, heeft L. Marcuccio het onderhavige beroep ingesteld dat met name strekt tot nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Europese Commissie tot afwijzing van zijn verzoek om betaling van het achterstallige salaris over augustus 2010. Voordat het per post ingediende originele verzoekschrift werd ontvangen, was op 25 oktober 2011 een als afschrift daarvan gepresenteerd document per fax verzonden aan de griffie van het Gerecht, die het dezelfde dag heeft ontvangen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) luidt:

„[...]

2.      Een beroep op het Hof van Justitie van de Europese Unie is slechts ontvankelijk:

–        indien men zich van tevoren tot het tot aanstelling bevoegde gezag heeft gewend met een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, en binnen de aldaar gestelde termijn, en

–        indien op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen.

3.      Het in lid 2 bedoelde beroep moet binnen een termijn van drie maanden worden ingesteld. Deze termijn gaat in:

–        op de dag van kennisgeving van het naar aanleiding van de klacht genomen besluit;

–        op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens artikel 90, lid 2, ingediende klacht; wanneer echter een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht is afgekomen na het stilzwijgende besluit tot afwijzing, doch binnen de termijn voor het instellen van beroep, dan gaat laatstgenoemde termijn hierdoor opnieuw in.

[...]”

3        Artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, betreffende de indiening van de processtukken, bepaalt:

„1.      Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de vertegenwoordiger van de partij.

[...]

6.      [...] [D]e dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk [...] door middel van enig technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt, ter griffie binnenkomt, [wordt] voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk [...] uiterlijk tien dagen na ontvangst van de kopie van het origineel ter griffie wordt neergelegd. [...]”

4        Artikel 100 van het Reglement voor de procesvoering, betreffende de berekening van de procestermijnen, luidt als volgt:

„1.      De procestermijnen voorzien in de Verdragen, in het Statuut en in dit Reglement worden berekend als volgt:

[...]

b)      een in weken, maanden of jaren omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die – in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar – dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden of jaren omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn, ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

[...]

d)      de wettelijk erkende feestdagen, de zondagen en de zaterdagen zijn bij de termijnen inbegrepen;

e)      de termijnen worden door de gerechtelijke vakanties niet geschorst.

2.      De termijn waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daaraan volgende werkdag.

De lijst van de wettelijk erkende feestdagen, vastgesteld door het Hof van Justitie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, is van toepassing bij het Gerecht.

3.      De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.”

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

5        Verzoeker was ambtenaar in de rang A 7 bij het directoraat-generaal Ontwikkeling van de Commissie.

6        Bij besluit van 30 mei 2005 heeft het tot aanstelling bevoegde gezag verzoeker op grond van artikel 53 van het Statuut met ingang van 31 mei 2005 gepensioneerd en hem een overeenkomstig artikel 78, derde alinea, van het Statuut vastgestelde invaliditeitsuitkering toegekend (hierna: „besluit van 30 mei 2005”).

7        Bij arrest van 4 november 2008, Marcuccio/Commissie (F‑41/06; hierna: „oorspronkelijk arrest”), heeft het Gerecht het besluit van 30 mei 2005 wegens ontoereikende motivering nietig verklaard, zonder in te gaan op de andere middelen en grieven die verzoeker ter ondersteuning van zijn vordering tot nietigverklaring had aangevoerd.

8        Op 30 augustus 2010 heeft verzoeker overeenkomstig artikel 90, lid 1, van het Statuut een verzoek ingediend (hierna: „verzoek van 30 augustus 2010”) om betaling van het achterstallige salaris over augustus 2010 waarop hij meende recht te hebben op grond van het oorspronkelijke arrest.

9        Bij brief van 28 februari 2011 (hierna: „brief van 28 februari 2011”), die verzoeker stelt te hebben ontvangen op 6 april 2011, heeft de Commissie verzoeker erop gewezen dat, aangezien in het oorspronkelijke arrest het besluit van 30 mei 2005 uitsluitend wegens ontoereikende motivering nietig was verklaard, zonder dat zijn geschiktheid voor de uitoefening van zijn functie ter sprake was gekomen, zijn eventuele herplaatsing impliceerde dat zijn gezondheid zou worden onderzocht overeenkomstig artikel 15 van bijlage VIII bij het Statuut. De Commissie betoogde dan ook dat verzoeker niet kon worden beschouwd als een ambtenaar die sinds 30 mei 2005 in actieve dienst is geweest.

10      Verzoeker heeft op 14 maart 2011 een klacht ingediend, die een dag later door de Commissie werd ontvangen.

11      Bij arrest van 8 juni 2011, Commissie/Marcuccio (T‑20/09 P), heeft het Gerecht van de Europese Unie op hogere voorziening van de Commissie het oorspronkelijke arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerecht, waar zij is ingeschreven onder nummer F‑41/06 RENV.

12      Bij arrest van 6 november 2012, Marcuccio/Commissie (F‑41/06 RENV, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑20/13 P), is het Gerecht overgegaan tot verwerping van verzoekers beroep in de zaak die heeft geleid tot het oorspronkelijke arrest.

 Conclusies van partijen

13      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek van 30 augustus 2010 nietig te verklaren;

–        de brief van 28 februari 2011 non-existent dan wel, subsidiair, nietig te verklaren;

–        het stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht van 14 maart 2011 nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

14      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Beslissing van het Gerecht om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking

15      Op grond van artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht wanneer een beroep, geheel of ten dele, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

16      In casu acht het Gerecht zich door de stukken van het dossier voldoende geïnformeerd om uitspraak te doen, zodat het krachtens artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering beslist om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking zonder de behandeling voort te zetten.

 Ontvankelijkheid

17      Om te beginnen moet in herinnering worden geroepen dat beroepstermijnen van openbare orde zijn, aangezien zij zijn ingesteld teneinde met betrekking tot de rechtens bestaande situaties duidelijkheid en zekerheid te waarborgen en elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te voorkomen. De Unierechter dient ambtshalve na te gaan of deze termijnen naar behoren in acht zijn genomen (arrest Hof van 8 mei 1973, Gunnella/Commissie, 33/72, punt 4; beschikking Gerecht van de Europese Unie van 29 november 2011, Enisa/EDPS, T‑345/11, punt 11 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18      Derhalve dient, zonder dat hoeft te worden beslist op het door de Commissie aangevoerde verweer van niet-ontvankelijkheid, te worden nagegaan of het onderhavige beroep is ingesteld met inachtneming van de dwingende regels voor het indienen van processtukken en met inachtneming van de desbetreffende beroepstermijn.

19      Allereerst blijkt uit artikel 19, derde alinea, en artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat verzoekers zich moeten laten vertegenwoordigen door een daartoe bevoegd persoon, zodat een zaak enkel door middel van een door die persoon ondertekend verzoekschrift rechtsgeldig bij de rechterlijke instanties van de Unie aanhangig kan worden gemaakt. Krachtens artikel 7, lid 1, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie zijn die bepalingen ook van toepassing op de procedure voor het Gerecht. Noch in het Statuut van het Hof van Justitie, noch in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is enige afwijking van of uitzondering op die verplichting voorzien (zie in die zin beschikking Hof van 5 december 1996, Lopes/Hof van Justitie, C‑174/96 P, punt 8 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20      Met het vereiste van de handgeschreven ondertekening van de vertegenwoordiger van de verzoekende partij wordt immers met het oog op de rechtszekerheid de authenticiteit van het verzoekschrift gewaarborgd en het risico uitgesloten dat dit niet het werk is van de daartoe bevoegde advocaat of raadsman. Deze persoon heeft als dienaar van het recht dus de belangrijkste taak, welke hem door het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering wordt toebedeeld, aangezien de verzoekende partij door de uitoefening van zijn werkzaamheden toegang krijgt tot het Gerecht (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 23 mei 2007, Parlement/Eistrup, T‑223/06 P, punt 50). Dat vereiste moet derhalve worden beschouwd als een wezenlijk vormvoorschrift en strikt worden toegepast, met dien verstande dat de niet-inachtneming daarvan tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt (zie in die zin arrest Parlement/Eistrup, reeds aangehaald, punten 51 en 52).

21      Het is overigens juist vanwege het fundamentele belang van de rol van de advocaat als dienaar van het recht in gerechtelijke procedures dat artikel 34, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de vertegenwoordiger van de partij.

22      Hieruit volgt dat wat het indienen van het origineel van processtukken binnen de gestelde termijn betreft, artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering niet toestaat dat de vertegenwoordiger van de betrokken partij twee verschillende handgeschreven ondertekeningen plaatst, ook al zijn zij echt, de ene op het per fax aan de griffie van het Gerecht verzonden document en de andere op het origineel dat per post wordt verzonden of persoonlijk wordt overhandigd aan de griffie van het Gerecht. Immers, wanneer de vertegenwoordiger van een partij gebruikmaakt van de mogelijkheid die artikel 34, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering hem biedt om binnen de geldende termijn over te gaan tot verzending van „een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk [...] door middel van enig technisch communicatiemiddel waarover het Gerecht beschikt”, is hieraan de absolute voorwaarde verbonden dat dit „ondertekende origineel van het stuk [...] uiterlijk tien dagen na ontvangst van de kopie van het origineel ter griffie wordt neergelegd”, waarbij het bijvoeglijk naamwoord „ondertekende” [mannelijke vorm „signé” in de Franse taalversie] slechts betrekking kan hebben op het origineel [mannelijk zelfstandig naamwoord „original” in de Franse taalversie] van het verzoekschrift en niet op de kopie [vrouwelijk zelfstandig naamwoord „copie” in de Franse taalversie] van het originele verzoekschrift.

23      Als dan blijkt dat het origineel van het stuk dat fysiek ter griffie wordt neergelegd binnen tien dagen nadat een kopie van het origineel per fax is verzonden aan het Gerecht, een andere ondertekening heeft dan die welke op het per fax verzonden document staat, dient te worden vastgesteld dat de griffie van het Gerecht twee verschillende processtukken heeft ontvangen, elk met een eigen ondertekening, ook al werden beide ondertekeningen door dezelfde persoon geplaatst. Aangezien de toezending van de gefaxte tekst niet voldoet aan de rechtszekerheidsvereisten van artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering, kan met de datum van toezending van het gefaxte document geen rekening worden gehouden voor de inachtneming van de beroepstermijn (zie in die zin arrest Hof van 22 september 2011, Bell & Ross BV/BHIM, C‑426/10 P, punten 37‑43).

24      Voorts moet erop worden gewezen dat de beroepstermijn wordt bepaald door artikel 91, lid 3, van het Statuut en dat het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht hier niet van kan afwijken. Het originele verzoekschrift moet dus uiterlijk bij het verstrijken van die termijn zijn opgesteld. In dit verband is het gebruik van een fax niet alleen een manier om een document toe te zenden, maar ook een manier om aan te tonen dat het originele verzoekschrift dat door de griffie van het Gerecht buiten de gestelde termijn is ontvangen, reeds binnen de beroepstermijn was opgesteld.

25      In casu is het document dat is gepresenteerd als afschrift van het per post verzonden originele verzoekschrift, op 25 oktober 2011 per fax toegezonden aan de griffie van het Gerecht. Op 31 oktober 2011 heeft de griffie van het Gerecht het originele verzoekschrift per post ontvangen. De tekst daarvan verschilt echter van die van het op 25 oktober 2011 per fax ontvangen document, althans voor zover het om de ondertekening van de advocaat gaat. Na onderzoek van het op 25 oktober 2011 per fax verzonden document is immers gebleken dat de ondertekening van verzoekers advocaat, ervan uitgaande dat zij handgeschreven is, duidelijk niet dezelfde is als die welke op het originele verzoekschrift staat dat door de griffie van het Gerecht op 31 oktober 2011 per post is ontvangen. Vastgesteld moet dus worden dat het document dat door de griffie van het Gerecht op 25 oktober 2011 per fax is ontvangen en door verzoeker is gepresenteerd als een kopie van het op 31 oktober 2011 per post ontvangen originele verzoekschrift, geen reproductie van het originele verzoekschrift is. Hieruit volgt dat bij de beoordeling of de beroepstermijn van artikel 91, lid 3, van het Statuut in acht is genomen, geen rekening kan worden gehouden met de datum waarop de griffie van het Gerecht het per fax toegezonden document heeft ontvangen.

26      Ten slotte moet worden opgemerkt dat de in de punten 22 en 23 van de onderhavige beschikking genoemde vereisten ook worden vermeld in de Praktische aanwijzingen voor de partijen inzake de procedure voor het Gerecht van 25 januari 2008, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 69, blz. 13), welke van toepassing waren toen het beroep werd ingesteld. In het bijzonder is in punt 35 van deze praktische aanwijzingen het volgende aangegeven:

„Het ondertekende origineel van elk processtuk moet na het toezenden van de elektronische versie ervan onverwijld worden verzonden zonder dat daaraan enige, zelfs geringe, correctie of wijziging is aangebracht, met uitzondering van schrijffouten, die echter moeten worden opgevoerd op een afzonderlijk blad, dat samen met het origineel wordt toegezonden. Wanneer het ondertekende origineel, onverminderd deze laatste mogelijkheid, afwijkt van het eerder ingediende afschrift, wordt alleen de datum van neerlegging van het ondertekende origineel in aanmerking genomen.”

27      In casu heeft verzoekers vertegenwoordiger, ondanks die nauwkeurige aanwijzingen, de griffie van het Gerecht op geen enkel moment gewezen op enige wijziging of onvoorziene omstandigheid waardoor hij gedwongen was het originele verzoekschrift opnieuw te ondertekenen.

28      Derhalve dient ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep te worden nagegaan of het ondertekende origineel van het verzoekschrift ter griffie van het Gerecht is neergelegd binnen de beroepstermijn, die overeenkomstig artikel 91 van het Statuut in casu moet worden berekend vanaf de datum van de stilzwijgende afwijzing van de klacht.

29      De door verzoeker ingediende klacht welke op 15 maart 2011 aan de Commissie was toegezonden per fax, is stilzwijgend afgewezen op vrijdag 15 juli 2011.

30      De termijn om beroep in te stellen, namelijk drie maanden, verlengd met de forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen, vanaf 15 juli 2011, is dus verstreken op dinsdag 25 oktober 2011.

31      Aangezien het originele verzoekschrift ter griffie van het Gerecht is neergelegd op 31 oktober 2011, dus na het verstrijken van de beroepstermijn, moet het onderhavige beroep worden geacht te laat te zijn ingesteld.

32      Het beroep moet derhalve kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

33      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij, onverminderd de overige bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dat Reglement, in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Op grond van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen.

34      Uit bovenstaande overwegingen volgt dat verzoeker in het ongelijk is gesteld. Voorts heeft de Commissie in haar conclusies uitdrukkelijk gevraagd om verzoeker te verwijzen in de kosten. Daar de omstandigheden van de onderhavige zaak niet de toepassing van de bepalingen van artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigen, moet verzoeker worden verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Commissie.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)      L. Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Luxemburg, 21 februari 2013.

De griffier

 

      De president van de Eerste kamer

W. Hakenberg

 

      H. Kreppel


* Procestaal: Italiaans.