Language of document : ECLI:EU:T:2012:283

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

12 juni 2012 (*)

„Staatssteun – Steunregeling van Nederland ten gunste van woningcorporaties – Bestaande steun – Beschikking waarbij verbintenissen van lidstaat worden aanvaard – Beroep tot nietigverklaring – Procesbevoegdheid – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑206/10,

Vesteda Groep BV, gevestigd te Maastricht (Nederland), vertegenwoordigd door G. van der Wal en T. Boesman, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. van Vliet, S. Noë en S. Thomas als gemachtigden, bijgestaan door H. Gilliams, advocaat,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2009) 9963 definitief van de Commissie van 15 december 2009 inzake steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 – Nederland – Bestaande steun en specifieke projectsteun ten gunste van woningcorporaties,

geeft

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich, president, I. Wiszniewska-Białecka (rapporteur) en M. Prek, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

1        Verzoekster, Vesteda Groep BV, is een beleggingsfonds met 27 500 woningen in Nederland, dat woningen financiert, verhuurt, beheert en verkoopt. De aandeelhouders van verzoekster zijn institutionele beleggers en verzekeraars.

2        In 2002 hebben de Nederlandse autoriteiten het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties bij de Commissie aangemeld. Woningcorporaties zijn instellingen zonder winstoogmerk met als taak het verwerven, bouwen en verhuren van woningen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor achterstandsgroepen en sociaal kansarme groepen. Woningcorporaties verrichten ook andere activiteiten, zoals het bouwen en verhuren van appartementen tegen hogere huurprijzen, het bouwen van voor de verkoop bestemde appartementen en het bouwen en verhuren van gebouwen van algemeen belang.

3        Aangezien de Commissie van mening was dat de financieringsmaatregelen voor woningcorporaties als bestaande steun konden worden aangemerkt, hebben de Nederlandse autoriteiten hun aanmelding nadien ingetrokken.

4        Op 14 juli 2005 heeft de Commissie de Nederlandse autoriteiten een brief gestuurd uit hoofde van artikel 17 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [87 EG] (PB L 83, blz. 1), waarin zij het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties als bestaande steun kwalificeerde (steunmaatregel E 2/2005), en aangaf dat zij twijfels had over de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt. Allereerst heeft de Commissie uiteengezet dat de Nederlandse autoriteiten de taak van openbare dienst waarmee de woningcorporaties zijn belast, in die zin moesten wijzigen dat sociale huisvesting ten goede zou komen aan een duidelijk omschreven doelgroep van achtergestelde en sociaal kansarme personen. Voorts moesten alle commerciële activiteiten van de woningcorporaties onder marktvoorwaarden plaatsvinden en mochten deze geen staatssteun te ontvangen. Ten slotte moest het aanbod van sociale huisvesting worden aangepast aan de vraag van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen.

5        Na verzending van deze brief hebben de Commissie en de Nederlandse autoriteiten overleg gepleegd teneinde het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties in overeenstemming te brengen met artikel 106, lid 2, VWEU.

6        De maatregelen die onderdeel zijn van het algemene stelsel van steunmaatregelen die Nederland toekent ten gunste van woningcorporaties (steunmaatregel E 2/2005) zijn de volgende:

a)       overheidsgaranties voor leningen verstrekt door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw;

b)       door het Centraal Fonds Volkshuisvesting verleende steun, projectsteun of rationalisatiesteun in de vorm van leningen tegen preferentiële tarieven of rechtstreekse subsidies;

c)       de verkoop, door de gemeenten, van grond beneden de marktwaarde;

d)       het recht om geld te lenen van Bank Nederlandse Gemeenten (BNG).

7        Op 16 april 2007 heeft de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (hierna: „IVBN”) bij de Commissie een klacht ingediend over de steun aan de woningcorporaties.

8        Op 10 juni 2009 heeft ook verzoekster bij de Commissie een klacht ingediend over de steun aan de woningcorporaties.

9        Bij brief van 3 december 2009 hebben de Nederlandse autoriteiten de Commissie verbintenissen aangeboden om het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties te wijzigen.

10      Daarnaast hebben de Nederlandse autoriteiten op 18 november 2009 in het kader van steunmaatregel N 642/2009 een nieuwe steunregeling voor de hernieuwing van in verval geraakte stadswijken aangemeld, die als „bijzondere projectsteun voor bepaalde wijken” wordt aangemerkt, en waarvan de begunstigden de woningcorporaties zijn die hun activiteiten in de geselecteerde wijken ontplooien. Deze nieuwe steun moet worden verleend onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de maatregelen die vallen onder de bestaande steunregeling, zoals deze na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen is gewijzigd.

11      Steunmaatregel N 642/2009 neemt de vorm aan van rechtstreekse subsidies van het Centraal Fonds Volkshuisvesting voor specifieke projecten voor de bouw en de verhuur van woningen in het geografisch beperkte gebied van de grootste achterstandswijken. Deze steunmaatregel wordt gefinancierd door een nieuwe belasting die wordt geheven van de woningcorporaties die hun activiteiten buiten de problematische stadswijken verrichten.

12      Op 15 december 2009 heeft de Commissie besluit C(2009) 9963 definitief inzake steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 – Nederland – Bestaande steun en specifieke projectsteun ten gunste van woningcorporaties (hierna: „bestreden besluit”) vastgesteld.

13      In het bestreden besluit heeft de Commissie elk van de maatregelen die onderdeel waren van het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties (steunmaatregel E 2/2005) als staatssteun aangemerkt en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het Nederlandse stelsel voor financiering van sociale huisvesting bestaande steun vormde, aangezien dit stelsel was ingevoerd vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag in Nederland, en de latere hervormingen niet tot wezenlijke veranderingen hadden geleid.

14      In punt 41 van het bestreden besluit heeft de Commissie aangegeven:

„De Nederlandse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden de werking van de woningcorporaties en de tot voordeel daarvan strekkende maatregelen te wijzigen. De Nederlandse autoriteiten hebben voor verschillende wijzigingen ontwerpbepalingen aan de Commissie voorgelegd. Aan de nieuwe bepalingen wordt uitvoering gegeven bij een nieuw ministerieel besluit dat op 1 januari 2010 in werking is getreden, en een nieuwe woningwet die op 1 januari 2011 van kracht zal worden. [...]”

15      De Commissie heeft onderzocht of steunmaatregel E 2/2005 inzake het stelsel voor financiering van de woningcorporaties, zoals dit na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen was gewijzigd, verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. In punt 72 van het bestreden besluit is zij tot de vaststelling gekomen dat „de steun verleend voor activiteiten op het gebied van sociale huisvesting, dat wil zeggen activiteiten die verband houden met de bouw en de verhuur van voor particulieren bestemde woningen, met inbegrip van de bouw en het onderhoud van aanvullende infrastructuur, [...] verenigbaar [was] met artikel 106, lid 2, VWEU”. De Commissie heeft de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen bijgevolg aanvaard.

16      De Commissie heeft geoordeeld dat steunmaatregel N 642/2009 met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was. Zij was van mening dat „[d]e steun verleend voor de bouw en de verhuur van voor particulieren bestemde woningen, met inbegrip van de bouw en het onderhoud van aanvullende infrastructuur, en voor de bouw en de verhuur van maatschappelijk vastgoed verenigbaar [was] met artikel 106, lid 2, VWEU” (punt 108 van het bestreden besluit). Zij heeft bijgevolg beslist om geen bezwaar te maken tegen de aangemelde nieuwe steunmaatregelen.

17      De Commissie heeft op 30 augustus 2010 besluit C(2010) 5841 definitief inzake steunmaatregel E 2/2005, houdende wijziging van de punten 22 tot en met 24 van het bestreden besluit vastgesteld (hierna: „wijzigingsbesluit”). In dit wijzigingsbesluit heeft de Commissie op basis van het beschikbare bewijs geoordeeld dat zij niet kon besluiten dat maatregel d) als bedoeld in het bestreden besluit, dat wil zeggen het recht om geld te lenen van BNG, voldeed aan alle criteria voor staatssteun.

 Procesverloop en conclusies van partijen

18      Bij op 30 april 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

19      Bij op 9 november 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft verzoekster verzocht haar conclusies zodanig te mogen aanpassen, dat deze ook betrekking hebben op het wijzigingsbesluit. De Commissie heeft binnen de gestelde termijn naar aanleiding van dit verzoek opmerkingen ingediend. Het Gerecht heeft verzoekster toestemming verleend om haar conclusies aan te passen.

20      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

21      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

22      Ingevolge artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan het Gerecht, met inachtneming van de in artikel 114, leden 3 en 4, van dat Reglement gestelde voorwaarden, in iedere stand van het geding ambtshalve, na partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn.

23      Voorts kan het Gerecht ingevolge artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering, wanneer een beroep kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking.

24      In casu acht het Gerecht zich voldoende ingelicht door de stukken van het dossier, zodat er geen termen aanwezig zijn om de behandeling voort te zetten.

25      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat verzoekster haar conclusies niet formeel heeft aangepast in haar repliek. Zij heeft aangegeven dat zij „tevens beroep in[stelde] tegen het wijzigingsbesluit” en een nieuw middel toegevoegd dat ertoe strekt, alleen het wijzigingsbesluit te bestrijden. Overwogen moet worden dat na de wijziging van verzoeksters conclusies, de eerste vordering ziet op de nietigverklaring van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit.

26      In haar verzoekschrift voert verzoekster drie middelen aan ter ondersteuning van haar verzoek tot nietigverklaring van het bestreden besluit. Met haar eerste middel geeft zij in wezen te kennen dat de Commissie ten onrechte het stelsel voor de financiering van sociale huisvesting in Nederland als bestaande steun heeft gekwalificeerd. Met haar tweede middel geeft verzoekster te kennen dat de door het Koninkrijk der Nederlanden aangegane verbintenissen die door de Commissie zijn aanvaard ontoereikend en/of niet geschikt zijn om de verenigbaarheid van de bestaande steun met de gemeenschappelijke markt te verzekeren. Met haar derde middel geeft verzoekster te kennen dat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden. In repliek voert verzoekster een aanvullend middel aan dat strekt tot nietigverklaring van het wijzigingsbesluit en is ontleend aan een schending van de zorgvuldigheidsplicht, het beginsel van behoorlijk bestuur en het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming.

27      Zonder formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, stelt de Commissie dat het beroep om meerdere redenen niet-ontvankelijk is. De Commissie betoogt in de eerste plaats dat het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op steunmaatregel E 2/2005, geen voor beroep vatbare handeling is. In de tweede plaats geeft zij te kennen dat verzoekster geen procesbelang heeft. Zij stelt in de derde plaats dat de twee eerste middelen inzake de gegrondheid van het bestreden besluit niet-ontvankelijk zijn, daar verzoekster niet heeft aangetoond dat haar concurrentiepositie merkbaar is aangetast, zodat zij niet individueel is geraakt. In haar dupliek geeft de Commissie te kennen dat het aanvullende middel strekkende tot nietigverklaring van het wijzigingsbesluit niet-ontvankelijk is, daar dit geen voor beroep vatbare handeling is.

28      De Commissie constateert dat geen van de in het verzoekschrift aangevoerde middelen gericht is tegen het bestreden besluit voor zover dit nieuwe steunmaatregel N 642/2009 betreft, maar dat de drie middelen in het verzoekschrift uitsluitend betrekking hebben op bestaande steunmaatregel E 2/2005. In haar repliek bevestigt verzoekster dat zij geen argument tegen nieuwe steunmaatregel N 642/2009 heeft aangevoerd en geeft zij aan dat het bestreden besluit voor zover het steunmaatregel N 642/2009 aangaat, niet in het kader van de onderhavige procedure kan worden onderzocht.

29      Bijgevolg moet worden overwogen dat, aangezien geen van de middelen die in het verzoekschrift zijn aangevoerd betrekking hebben op nieuwe steunmaatregel N 642/2009, deze steunmaatregel geen voorwerp van het onderhavige beroep is.

30      In de eerste plaats bestrijdt verzoekster met haar eerste en haar tweede middel de gegrondheid van het bestreden besluit voor zover dit ziet op bestaande steunmaatregel E 2/2005.

31      Artikel 263, vierde alinea, VWEU bepaalt dat „[i]edere natuurlijke of rechtspersoon onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep [kan] instellen tegen handelingen die tot hem zijn gericht of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringshandelingen met zich meebrengen”.

32      Krachtens deze bepaling kan dus iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen handelingen die tot hem zijn gericht en tegen tot anderen gerichte besluiten die hem rechtstreeks en individueel raken.

33      In de onderhavige zaak staat vast dat het bestreden besluit uitsluitend tot het Koninkrijk der Nederlanden is gericht.

34      Volgens vaste rechtspraak van het Hof kunnen degenen die niet adressaat van een beschikking zijn, slechts stellen individueel te worden geraakt, indien deze beschikking hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207, 233; 13 december 2005, Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, C‑78/03 P, Jurispr. blz. I‑10737, punt 33, en 22 november 2007, Spanje/Lenzing, C‑525/04 P, Jurispr. blz. I‑9947, punt 30).

35      Wat meer in het bijzonder het gebied van de staatssteun betreft, worden degenen die niet adressaat zijn en die de gegrondheid van een beschikking waarbij steun wordt beoordeeld, betwisten, geacht door deze beschikking individueel te worden geraakt, indien hun marktpositie wezenlijk is beïnvloed door de steun waarop de betrokken beschikking betrekking heeft (zie arrest Spanje/Lenzing, punt 34 supra, punt 31, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Met betrekking tot de vaststelling van een „substantiële aantasting van de positie” van verzoekster op de betrokken markt heeft het Hof reeds gepreciseerd dat de enkele omstandigheid dat een handeling invloed kan uitoefenen op de concurrentieverhoudingen zoals die op de relevante markt bestaan, en dat de betrokken onderneming op enigerlei wijze concurreerde met de begunstigde van deze handeling, in elk geval niet volstaat om deze onderneming als door deze handeling individueel geraakt te kunnen beschouwen (zie in die zin arrest Hof van 10 december 1969, Eridania e.a./Commissie, 10/68 en 18/68, Jurispr. blz. 459, punt 7; arrest Spanje/Lenzing, punt 34 supra, punt 32, en arrest Hof van 22 december 2008, British Aggregates/Commissie, C‑487/06 P, Jurispr. blz. I‑10515, punt 47).

37      Een onderneming kan zich dus niet enkel op de hoedanigheid van concurrent van de begunstigde onderneming beroepen, maar moet bovendien aantonen dat zij in een feitelijke situatie verkeert die haar op soortgelijke wijze individualiseert als de adressaat (arrest Hof van 23 mei 2000, Comité d’entreprise de la Société française de production e.a./Commissie, C‑106/98 P, Jurispr. blz. I‑3659, punt 41, en arresten Spanje/Lenzing, punt 34 supra, punt 33, en British Aggregates/Commissie, punt 36 supra, punt 48).

38      Vastgesteld moet worden dat verzoekster in casu niets aandraagt om aan te tonen dat haar concurrentiepositie op de Nederlandse huisvestingsmarkt bijzonder is. Zij geeft niet meer aan dan dat zij een beleggingsfonds is met 27 500 woningen in Nederland en dat zij direct concurreert met de woningcorporaties die de begunstigden van de in het bestreden besluit bedoelde steunregelingen zijn. In haar repliek geeft verzoekster aan dat 50 % van de 27 500 huurwoningen die zij beheert een huurprijs beneden de liberalisatiegrens hebben en dat zij in 2009 24 % van haar inkomsten uit de verhuur van dergelijke woningen heeft behaald. Zij leidt hieruit af dat zij concurreert met de woningcorporaties, die sociale woningen met een huurprijs tot de liberalisatiegrens aanbieden.

39      Verzoekster toont dus niet meer aan dan dat zij met de woningcorporaties concurreert op de markt voor huurwoningen in Nederland. Dergelijke verklaringen volstaan niet om aan te tonen dat haar concurrentiepositie wezenlijk is aangetast.

40      Hieruit volgt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar concurrentiepositie wezenlijk kan worden aangetast door de steunmaatregelen waarop het bestreden besluit betrekking heeft.

41      Bijgevolg zijn het eerste en het tweede middel, voor zover zij de gegrondheid van het bestreden besluit bestrijden, niet-ontvankelijk.

42      In de tweede plaats bestrijdt verzoekster met haar derde middel het verzuim van de Commissie om de formele onderzoeksprocedure in te leiden.

43      Op het gebied van staatssteun verschillen de bij het Verdrag vastgestelde procedureregels naargelang de steunmaatregelen bestaand of nieuw zijn. Terwijl de eerstgenoemde onder artikel 108, leden 1 en 2, VWEU vallen, zijn op de laatstgenoemde de leden 2 en 3 van datzelfde artikel van toepassing (arrest Hof van 30 juni 1992, Italië/Commissie, C‑47/91, Jurispr. blz. I‑4145, punt 22, en arrest Gerecht van 11 maart 2009, TF1/Commissie, T‑354/05, Jurispr. blz. II‑471, punt 62).

44      De procedure voor bestaande steun wordt geregeld in artikel 19 van verordening nr. 659/1999, dat het volgende bepaalt:

„1. Indien de betrokken lidstaat de voorgestelde maatregelen aanvaardt en de Commissie daarvan in kennis stelt, legt de Commissie dit vast en deelt zij dit aan de lidstaat mede. Door zijn aanvaarding verbindt de lidstaat zich ertoe de dienstige maatregelen ten uitvoer te leggen.

2. Indien de betrokken lidstaat de voorgestelde maatregelen niet aanvaardt en de Commissie, gelet op de argumenten van de betrokken lidstaat, bij haar zienswijze blijft dat die maatregelen noodzakelijk zijn, leidt zij de procedure van artikel 4, lid 4, in. De artikelen 6, 7 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing.”

45      Hieruit volgt dat slechts wanneer de lidstaat weigert verbintenissen aan te gaan teneinde de betrokken bestaande steunregeling te wijzigen, de Commissie de formele onderzoeksprocedure als voorzien in artikel 108, lid 2, VWEU inleidt. Wanneer de lidstaat daarentegen de door de Commissie voorgestelde dienstige maatregelen aanvaardt en de verbintenissen aangaat, voorziet verordening nr. 659/1999 niet in de mogelijkheid om de formele procedure in te leiden.

46      Wat in de onderhavige zaak bestaande steunmaatregel E 2/2005 aangaat, heeft de Commissie het Koninkrijk der Nederlanden bij brief van 14 juli 2005 op grond van artikel 17 van verordening nr. 659/1999 voorgesteld het algemene stelsel van steunmaatregelen voor de woningcorporaties te wijzigen. De Nederlandse autoriteiten hebben de Commissie op 3 december 2009 verbintenissen voorgesteld, strekkende tot wijziging van dit stelsel. In het bestreden besluit heeft de Commissie de verbintenissen van de Nederlandse autoriteiten op grond van artikel 19, lid 1, van verordening nr. 659/1999 vastgelegd.

47      Ermee rekening houdend dat verordening nr. 659/1999 niet voorziet in de mogelijkheid voor de Commissie om de formele procedure in te leiden wanneer de lidstaat verbintenissen aangaat na het voorstel voor dienstige maatregelen en dat het Koninkrijk der Nederland in de onderhavige zaak dergelijke verbintenissen betreffende bestaande steunmaatregel E 2/2005 is aangegaan, moet worden vastgesteld dat het aan de Commissie gemaakte verwijt dat zij het bestreden besluit heeft vastgesteld zonder de formele onderzoeksprocedure in te leiden, kennelijk ongegrond is.

48      Bovendien moet worden opgemerkt dat uit de rechtspraak tevens volgt dat wanneer de litigieuze beschikking is gegeven na een voorstel voor dienstige maatregelen dat door de betrokken lidstaat is aanvaard, dat wil zeggen in het kader van artikel 19, lid 1, van verordening nr. 659/1999, de Commissie in die fase van voortdurend onderzoek van bestaande steunmaatregelen verzoekster niet hoefde uit te nodigen om haar opmerkingen mede te delen (arrest TF1/Commissie, punt 43 supra, punten 102 en 103).

49      Hieruit volgt dat het derde middel, ontleend aan het verzuim om de formele onderzoeksprocedure in te leiden, kennelijk ongegrond is.

50      In de derde plaats stelt verzoekster met het aanvullende middel dat zij in repliek heeft toegevoegd, dat de Commissie ten onrechte het bestreden besluit heeft gewijzigd door vaststelling van het wijzigingsbesluit en dit voor het overige heeft gehandhaafd, in plaats van het geheel in te trekken. Zij betoogt om te beginnen dat het in strijd is met de zorgvuldigheidsplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur dat de punten 22 tot en met 24 van het bestreden besluit, waarin het recht van de woningcorporaties om van BNG geld te lenen als staatssteun is gekwalificeerd, zijn vervangen bij het wijzigingsbesluit, dat geen inhoudelijke beoordeling bevat. Verzoekster voegt hieraan toe dat de intrekking van de punten 22 tot en met 24 van het bestreden besluit de totaalbeoordeling en de samenhang van de verschillende onderdelen van dit besluit verstoort.

51      Het volstaat op te merken dat verzoekster niet toelicht hoe de intrekking van de punten 22 tot en met 24 van het bestreden besluit, betreffende de kwalificatie als staatssteun van het recht van de woningcorporaties om van BNG geld te lenen, een wijziging inhoudt van de beoordeling van de Commissie van de overige steunmaatregelen waarop het bestreden besluit betrekking heeft, alsmede van de door de Nederlandse autoriteiten voorgestelde verbintenissen, en daarmee de samenhang van het bestreden besluit verstoort. Verzoekster licht evenmin toe hoe het feit dat de vaststelling van het wijzigingsbesluit afbreuk doet aan de samenhang van het bestreden besluit, een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur vormt of een verzaking van de Commissie aan haar zorgvuldigheidsplicht. Daar het argument van verzoekster op geen enkele wijze is onderbouwd, moet het kennelijk ongegrond worden verklaard.

52      Verzoekster betoogt daarnaast dat de vaststelling van het wijzigingsbesluit een schending vormt van het recht op effectieve rechterlijke bescherming van de belanghebbenden die geen beroep tot nietigverklaring tegen het bestreden besluit hebben ingesteld. De Commissie mag niet een onderdeel van het bestreden besluit herroepen, onder handhaving van de andere delen van het initiële besluit, zonder de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen beroep in te stellen tegen het bestreden besluit in zijn geheel en niet alleen tegen het wijzigingsbesluit.

53      Dienaangaande volstaat het vast te stellen dat verzoekster geen schending van haar eigen recht op effectieve rechtelijke bescherming inroept, maar van dat van derden, die abstract en hypothetisch zijn gedefinieerd. Dit argument moet daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

54      Hieruit volgt dat het aanvullende middel kennelijk ongegrond moet worden verklaard, zonder dat over de ontvankelijkheid ervan uitspraak behoeft te worden gedaan.

55      Uit het voorgaande volgt dat het beroep gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

 Kosten

56      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.







HET GERECHT (Zevende kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Vesteda Groep BV zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

Luxemburg, 12 juni 2012.

De griffier

 

       De president

E. Coulon

 

       A. Dittrich


* Procestaal: Nederlands.