Language of document : ECLI:EU:C:2024:237

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

14 maart 2024 (*)

„Niet-nakoming – Artikel 258 VWEU – Richtlijn (EU) 2018/1972 – Europees wetboek voor elektronische communicatie – Geen omzetting of mededeling van omzettingsmaatregelen – Artikel 260, lid 3, VWEU – Vordering tot veroordeling om een forfaitaire som en een dwangsom te betalen – Criteria voor de vaststelling van het bedrag van de sanctie – Gedeeltelijke afstand van instantie”

In zaak C‑457/22,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU en artikel 260, lid 3, VWEU, ingesteld op 8 juli 2022,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kocjan, U. Małecka, L. Malferrari en E. Manhaeve als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Republiek Slovenië, vertegenwoordigd door T. Mihelič Žitko als gemachtigde,

verweerster,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, waarnemend voor de kamerpresident, S. Rodin en L. S. Rossi (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Met haar verzoekschrift verzoekt de Europese Commissie het Hof:

–        vast te stellen dat de Republiek Slovenië in de krachtens artikel 124, lid 1, van richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB 2018, L 321, blz. 36) is tekortgeschoten doordat zij niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft aangenomen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 124, lid 1, van deze richtlijn, althans deze bepalingen niet heeft meegedeeld aan de Commissie;

–        de Republiek Slovenië overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU te veroordelen tot betaling van een dwangsom van 6 256,17 EUR per dag vanaf de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, op grond dat deze lidstaat zijn verplichting tot mededeling van de maatregelen ter omzetting van die richtlijn niet is nagekomen;

–        de Republiek Slovenië overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU te veroordelen tot betaling van een forfaitaire som van 1 390,77 EUR per dag, vermenigvuldigd met het aantal dagen dat de in het eerste streepje beschreven niet-nakoming voortduurt, met een minimum van 383 000 EUR, en

–        de Republiek Slovenië te verwijzen in de kosten.

 Toepasselijke bepalingen

2        De overwegingen 2 en 3 van richtlijn 2018/1972 luiden:

„(2)      De werking van de vijf richtlijnen die deel uitmaken van het huidige regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten [...] is onderworpen aan een periodieke toetsing door de Commissie, met name om te bepalen of wijzigingen nodig zijn in het licht van technologische en marktontwikkelingen.

(3)      In haar mededeling van 6 mei 2015 houdende een strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa heeft de Commissie verklaard dat zij bij de herziening van het telecommunicatiekader het accent zou leggen op maatregelen die erop gericht zijn investeringen in snelle breedbandnetwerken te stimuleren, een consistente, op de interne markt gebaseerde, benadering van radiospectrumbeleid en -beheer volgen, de voorwaarden scheppen voor een echte interne markt door versnippering van de regelgeving te bestrijden en zorgen voor de doeltreffende bescherming van consumenten, een gelijk speelveld voor alle marktpartijen en een consequente toepassing van de regels, alsmede een doeltreffender institutioneel regelgevingskader bieden.”

3        Artikel 1 van deze richtlijn, met als opschrift „Onderwerp, toepassingsgebied en doelen”, bepaalt:

„1.      Bij deze richtlijn wordt een geharmoniseerd kader voor de regelgeving inzake elektronischecommunicatienetwerken, elektronischecommunicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, evenals inzake bepaalde aspecten van eindapparatuur vastgesteld. De richtlijn legt taken van de nationale regelgevende instanties en, indien van toepassing, van andere bevoegde instanties vast, alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele [Europese] Unie te waarborgen.

2.      Deze richtlijn heeft tot doel:

a)      een interne markt voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten te realiseren, die leidt tot het opzetten en benutten van netwerken met zeer hoge capaciteit, duurzame concurrentie, interoperabiliteit van elektronischecommunicatiediensten, toegankelijkheid, veiligheid van netwerken en diensten en voordelen voor de eindgebruiker; en

b)      ervoor te zorgen dat door middel van daadwerkelijke mededinging en keuzevrijheid in de gehele Unie voor het publiek beschikbare diensten van hoge kwaliteit tegen een betaalbare prijs worden aangeboden, maatregelen vast te stellen voor situaties waarin de markt niet op bevredigende wijze voorziet in de behoeften van eindgebruikers, met inbegrip van de behoefte van eindgebruikers met een handicap om op voet van gelijkheid met anderen toegang te hebben tot de diensten, en de noodzakelijke rechten van eindgebruikers vast te stellen.

[...]”

4        Artikel 124 van die richtlijn, met als opschrift „Definities”, bepaalt in lid 1:

„Uiterlijk op 21 december 2020 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken zij deze bekend om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die maatregelen onmiddellijk mee.

De lidstaten passen die maatregelen toe vanaf 21 december 2020.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.”

 Precontentieuze procedure en procedure bij het Hof

5        Aangezien de Republiek Slovenië geen informatie had verstrekt over de vaststelling van de bepalingen die nodig waren om richtlijn 2018/1972 overeenkomstig artikel 124 ervan om te zetten in het Sloveense recht, heeft de Commissie deze lidstaat op 4 februari 2021 een aanmaningsbrief gestuurd.

6        Nadat de Sloveense autoriteiten om een verlenging van de termijn voor de beantwoording van deze aanmaningsbrief hadden verzocht en deze verlenging hadden verkregen, hebben zij op 4 juni 2021 geantwoord en daarbij met name opgemerkt dat richtlijn 2018/1972 zou worden omgezet door middel van een wet die uiterlijk in december 2021 zou worden bekendgemaakt en aan de Commissie zou worden meegedeeld (hierna: „omzettingswet”).

7        Op 23 september 2021 heeft de Commissie de Republiek Slovenië een met redenen omkleed advies doen toekomen. Op 5 november 2021 hebben de Sloveense autoriteiten verzocht om verlenging van de termijn om op dat met redenen omkleed advies te antwoorden en hebben zij de Commissie ter kennis gebracht dat een incident tijdens de interne wetgevingsprocedure de vaststelling van de betreffende wet vertraging had doen oplopen, waardoor deze wet thans in maart 2022 zou worden bekendgemaakt en meegedeeld.

8        De Commissie heeft dit verzoek ingewilligd en heeft deze termijn verlengd tot 23 februari 2022.

9        In hun antwoord op het met redenen omkleed advies van 18 februari 2022 hebben de Sloveense autoriteiten aangevoerd dat onvoorziene omstandigheden een extra vertraging bij de omzetting van richtlijn 2018/1972 hadden veroorzaakt. In het bijzonder verklaarden zij dat het ontwerp van omzettingswet thans in april 2022 zou worden aangenomen en dat vervolgens deze wet zou worden bekendgemaakt en aan de Commissie zou worden meegedeeld. Bovendien hebben deze autoriteiten op 18 maart 2022 een concordantietabel overgelegd waarin het verband tussen de bepalingen van dit wetsontwerp en een aantal bepalingen van die richtlijn wordt weergegeven. Op 25 maart 2022 heeft de Commissie opmerkingen over dat wetsontwerp ingediend.

10      Omdat de Commissie van mening was dat de Republiek Slovenië had nagelaten de bepalingen vast te stellen die nodig waren om aan richtlijn 2018/1972 te voldoen, heeft zij op 6 april 2022 besloten het onderhavige beroep in te stellen bij het Hof.

11      Op 12 april 2022 hebben de Sloveense autoriteiten de Commissie meegedeeld dat de stemming over het ontwerp van omzettingswet was geschorst naar aanleiding van het verzoek van een groep parlementsleden om een raadgevend referendum over dit ontwerp te houden.

12      Op 14 juni 2022 hebben de Sloveense autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van de voortgang bij de omzetting van richtlijn 2018/1972. Zij wezen er met name op dat door de overgang naar de volgende zittingsperiode alle wetgevingsprocedures die tijdens de vorige zittingsperiode waren ingeleid – daaronder begrepen de procedure betreffende het ontwerp van omzettingswet – waren beëindigd, dat een nieuw ontwerp van omzettingswet was ingediend en dat daarover geen referendum was of zou worden gehouden. De Sloveense autoriteiten hebben geen enkel tijdschema voor de goedkeuring van dit nieuwe wetsontwerp meegedeeld.

13      Op 8 juli 2022 heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

14      De Republiek Slovenië verzoekt het Hof primair om het bedrag van de door de Commissie gevorderde financiële sancties te verlagen en subsidiair om alle vorderingen van de Commissie af te wijzen.

15      In haar dupliek van 19 december 2022 heeft de Republiek Slovenië het Hof meegedeeld dat de omzettingswet op 28 september 2022 was aangenomen, dat zij de Commissie diezelfde dag daarvan in kennis had gesteld en dat deze wet op 10 november 2022 in werking was getreden.

16      Op 19 december 2022 is de schriftelijke behandeling in de onderhavige zaak gesloten.

17      Bij akte van 20 juni 2023 heeft de Commissie het Hof laten weten dat de omzetting van richtlijn 2018/1972 door de Republiek Slovenië kon worden geacht op 10 november 2022 te zijn voltooid. Zij heeft haar beroep gedeeltelijk ingetrokken en afstand gedaan van haar vordering tot vaststelling van een dwangsom, maar haar vordering tot veroordeling van die lidstaat om een forfaitaire som van 958 240,53 EUR te betalen aangepast.

18      Op 31 juli 2023 heeft de Republiek Slovenië haar opmerkingen ingediend over de gedeeltelijke afstand van instantie door de Commissie en over de aanpassing van de vordering van deze instelling.

 Beroep

 Niet-nakoming in de zin van artikel 258 VWEU

 Argumenten van partijen

19      De Commissie herinnert eraan dat de lidstaten krachtens artikel 288, derde alinea, VWEU gehouden zijn om de nodige bepalingen vast te stellen teneinde ervoor te zorgen dat richtlijnen binnen de daarin gestelde termijnen worden omgezet in het nationale recht, en om deze bepalingen onverwijld mee te delen aan de Commissie.

20      Zij preciseert dat het bestaan van niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de betrokken lidstaat zich bevond aan het einde van de termijn die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies.

21      In casu heeft de Republiek Slovenië bij het verstrijken van deze termijn en zelfs op de datum waarop het onderhavige beroep is ingesteld, nog niet de nodige maatregelen genomen om richtlijn 2018/1972 om te zetten in haar nationale recht, althans deze maatregelen niet aan de Commissie meegedeeld.

22      Volgens de Commissie betwist de Republiek Slovenië niet daadwerkelijk de haar verweten niet-nakoming, maar beroept zij zich enkel op omstandigheden van praktische en interne aard om die niet-nakoming te rechtvaardigen. Dat een richtlijn niet wordt omgezet binnen de daarin vastgestelde termijn, kan evenwel niet worden gerechtvaardigd door dergelijke omstandigheden.

23      De Republiek Slovenië betwist inderdaad niet daadwerkelijk de niet-nakoming en beschrijft enkel het verloop van de werkzaamheden die uiteindelijk hebben geleid tot de vaststelling van de omzettingswet, die volgens haar op 10 november 2022 in werking is getreden. Zij beklemtoont echter dat zij gedurende de gehele procedure steeds loyaal met de Commissie heeft samengewerkt en deze instelling op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in deze procedure, waarvan de vertraging volgens haar te wijten is aan onvoorziene omstandigheden die zij naar eigen zeggen voor de Commissie heeft toegelicht in haar antwoord op het met redenen omkleed advies.

 Beoordeling door het Hof

24      Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de betrokken lidstaat zich bevond aan het einde van de termijn die werd vastgesteld in het met redenen omkleed advies en kan het Hof geen rekening houden met wijzigingen die zich sindsdien hebben voorgedaan [arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25      Voorts heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat indien een richtlijn de lidstaten uitdrukkelijk verplicht om ervoor te zorgen dat naar deze richtlijn wordt verwezen in de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering daarvan, of dat naar die richtlijn wordt verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen, het hoe dan ook noodzakelijk is dat de lidstaten een positieve handeling ter omzetting van de richtlijn in kwestie vaststellen [arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

26      In casu is de termijn voor de beantwoording van het met redenen omkleed advies, zoals deze is verlengd door de Commissie, verstreken op 23 februari 2022. Derhalve moet het bestaan van de gestelde niet-nakoming worden beoordeeld aan de hand van de stand van de op deze datum geldende nationale wetgeving. [zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

27      In dit verband staat het vast dat de Republiek Slovenië op die datum niet de maatregelen had vastgesteld die nodig waren om richtlijn 2018/1972 om te zetten en dat zij dergelijke maatregelen dus niet aan de Commissie had meegedeeld.

28      Om haar niet-nakoming te rechtvaardigen, beroept de Republiek Slovenië zich om te beginnen op een incident tijdens de wetgevingsprocedure, de overgang naar de volgende zittingsperiode en een verzoek om een raadgevend referendum te organiseren. Daarnaast legt zij de nadruk op de geest van medewerking en loyale samenwerking waarvan zij ten aanzien van de Commissie steeds blijk heeft gegeven.

29      Deze argumenten kunnen de door de Commissie verweten niet-nakoming evenwel niet rechtvaardigen.

30      Ten eerste kunnen de door de Republiek Slovenië aangevoerde omstandigheden van interne constitutionele aard immers niet relevant zijn, aangezien volgens vaste rechtspraak interne praktijken of situaties van een lidstaat geen rechtvaardiging kunnen vormen voor de niet-inachtneming van verplichtingen en termijnen die voortvloeien uit richtlijnen van de Unie, noch voor de te late of onvolledige omzetting ervan [arrest van 13 januari 2021, Commissie/Slovenië (MiFID II), C‑628/18, EU:C:2021:1, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

31      Ten tweede is de omstandigheid dat de Republiek Slovenië met de Commissie heeft meegewerkt, ook niet relevant om te beoordelen of de aan deze lidstaat verweten niet-nakoming daadwerkelijk bestaat, aangezien de lidstaten en de instellingen van de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 3, VEU verplicht zijn onderling samen te werken en deze verplichting zich mede uitstrekt tot de juiste en volledige omzetting van de richtlijnen binnen de daarin gestelde termijnen.

32      Derhalve moet worden geconstateerd dat de Republiek Slovenië in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 124, lid 1, van richtlijn 2018/1972, is tekortgeschoten doordat zij bij het verstrijken van de termijn die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies, zoals deze termijn is verlengd door de Commissie, niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft aangenomen die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn, en doordat zij dergelijke bepalingen bijgevolg niet heeft meegedeeld aan de Commissie.

 Vorderingen die zijn ingesteld op grond van artikel 260, lid 3, VWEU

 Vordering tot veroordeling om een dwangsom te betalen

33      Zoals in punt 17 van dit arrest is opgemerkt, heeft de Commissie bij akte van 20 juni 2023 erkend dat de omzetting van richtlijn 2018/1972 door de Republiek Slovenië kon worden geacht op 10 november 2022 te zijn voltooid, zodat zij haar vordering tot oplegging van een dwangsom heeft ingetrokken.

34      Derhalve hoeft op die vordering geen uitspraak meer te worden gedaan.

 Vordering tot veroordeling om een forfaitaire som te betalen

–       Argumenten van partijen

35      De Commissie voert aan dat richtlijn 2018/1972 is vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure en dus binnen de werkingssfeer van artikel 260, lid 3, VWEU valt, alsmede dat de niet-nakoming door de Republiek Slovenië van de verplichtingen van artikel 124, lid 1, van deze richtlijn kennelijk een niet-mededeling van de maatregelen tot omzetting van die richtlijn in de zin van artikel 260, lid 3, VWEU vormt.

36      De Commissie herinnert eraan dat zij in punt 23 van haar mededeling van 15 januari 2011, met als titel „Uitvoering van artikel 260, lid 3, VWEU” (PB 2011, C 12, blz. 1; hierna: „mededeling van 2011”), heeft gepreciseerd dat de sancties die zij op grond van artikel 260, lid 3, VWEU zal voorstellen, zullen worden berekend volgens dezelfde methode als die welke wordt gebruikt voor de aanhangigmaking van zaken bij het Hof op grond van artikel 260, lid 2, VWEU, zoals die methode wordt uiteengezet in de punten 14 tot en met 18 van haar mededeling SEC(2005) 1658, met als titel „Uitvoering van artikel [260 VWEU]” (PB 2007, C 126, blz. 15; hierna: „mededeling van 2005”).

37      Derhalve moet de sanctie in de eerste plaats worden bepaald op basis van de ernst van de inbreuk, in de tweede plaats op de duur ervan, en in de derde plaats op de noodzaak om de afschrikkende werking van de sanctie zelf te waarborgen teneinde herhaling te voorkomen.

38      Wat in de eerste plaats de ernst van de inbreuk betreft, stelt de Commissie overeenkomstig punt 16 van de mededeling van 2005 en overeenkomstig de mededeling van 2011 de coëfficiënt voor de ernst vast op basis van twee parameters: ten eerste het belang van de Unieregels waarop de inbreuk betrekking heeft en ten tweede de gevolgen ervan voor de in het geding zijnde algemene en particuliere belangen.

39      Zo merkt de Commissie ten eerste op dat richtlijn 2018/1972 de belangrijkste wetgevingshandeling op het gebied van elektronische communicatie is. Om te beginnen moderniseert het Europees wetboek voor elektronische communicatie (hierna: „EECC”) het regelgevingskader van de Unie voor elektronische communicatie door de keuzemogelijkheden en de rechten van de consument te versterken, hogere normen voor communicatiediensten te waarborgen, investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit te bevorderen en de draadloze toegang tot connectiviteit met zeer hoge capaciteit in de gehele Unie te bevorderen. Vervolgens stelt het EECC regels vast voor de organisatie van de sector elektronische communicatie, daaronder begrepen de institutionele structuur en het bestuur ervan. Het versterkt de rol van de nationale regelgevende instanties doordat het een minimumpakket aan bevoegdheden voor deze instanties vaststelt en hun onafhankelijkheid versterkt door benoemingscriteria op te stellen, alsmede doordat het de rapportageverplichtingen vastlegt. Bovendien zorgt het EECC ook voor een effectief en doeltreffend beheer van het radiospectrum (hierna: „spectrum”). Het komt de samenhang tussen de praktijken van de lidstaten met betrekking tot de essentiële aspecten van spectrummachtigingen ten goede. Het bevordert de mededinging tussen infrastructuren en de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit in de gehele Unie. Ten slotte regelt het EECC verschillende aspecten van het aanbieden van elektronischecommunicatiediensten, waaronder universeledienstverplichtingen, nummervoorraden en de rechten van eindgebruikers. De aanscherping van deze regels is erop gericht de veiligheid en de bescherming van de consument te verbeteren, met name wat betreft de toegang tot deze diensten tegen een betaalbare prijs.

40      Ten tweede is de niet-omzetting van richtlijn 2018/1972 in het Sloveense recht om te beginnen nadelig voor de regelgevingspraktijken in de gehele Unie met betrekking tot het beheer van het elektronischecommunicatiesysteem, de spectrummachtigingen en de regels inzake markttoegang. Daardoor kunnen ondernemingen niet profiteren van meer coherente en voorspelbare procedures voor het verlenen of vernieuwen van bestaande spectrumgebruiksrechten, noch van de voorspelbaarheid van de regulering ten gevolge van de minimumduur van de spectrumlicenties van 20 jaar. Dergelijke tekortkomingen hebben een rechtstreekse invloed op de beschikbaarheid en de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit in de Unie. Daarnaast kunnen consumenten niet profiteren van een reeks tastbare voordelen die deze richtlijn hun verschaft, zoals oplossingen voor de toegang tot betaalbare communicatiediensten, de verplichting om hun duidelijke informatie over contracten te verstrekken, de verplichting om transparante tarieven toe te passen, de vereenvoudiging van het overstappen van netwerkprovider om meer betaalbare retailtarieven te bevorderen en de verplichting voor exploitanten om eindgebruikers met een handicap gelijkwaardige toegang tot communicatiediensten te bieden.

41      Aangezien de Republiek Slovenië de Commissie in kennis heeft gesteld van de maatregelen tot omzetting van een zeer beperkt aantal artikelen van richtlijn 2018/1972, stelt de Commissie een coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk van 9 voor.

42      Wat in de tweede plaats de duur van de niet-nakoming betreft, voert de Commissie aan dat deze overeenkomt met de periode vanaf de dag die volgt op die waarop de termijn voor de omzetting van richtlijn 2018/1972 is verstreken – te weten 22 december 2020 – tot de dag waarop de in punt 32 van dit arrest geconstateerde niet-nakoming is geëindigd, dat wil zeggen de dag die voorafgaat aan die waarop de Republiek Slovenië aan die richtlijn heeft voldaan, namelijk 10 november 2022, wat de dag is waarop de omzettingswet in werking is getreden, zoals is vermeld in punt 15 van dit arrest. Derhalve heeft de niet-nakoming 688 dagen geduurd.

43      Wat in de derde plaats de financiële draagkracht van de Republiek Slovenië betreft, heeft de Commissie de factor „n” toegepast als bedoeld in haar mededeling van 25 februari 2019, met als titel „Wijziging van de methode voor de berekening van forfaitaire sommen en dwangsommen die de Commissie voorstelt in het kader van inbreukprocedures voor het Hof van Justitie van de Europese Unie” (PB 2019, C 70, blz. 1). Deze factor houdt rekening met twee elementen, te weten het bruto binnenlands product (bbp) en het institutionele gewicht van de betrokken lidstaat, uitgedrukt in het aantal zetels dat aan die lidstaat is toegewezen in het Europees Parlement.

44      Het Hof heeft weliswaar in zijn arrest van 20 januari 2022, Commissie/Griekenland (Terugvordering van staatssteun – Ferronickel) (C‑51/20, EU:C:2022:36), de relevantie van zowel dat tweede element als de aanpassingscoëfficiënt van 4,5 waarin die mededeling voorziet, reeds ter discussie gesteld, maar de Commissie heeft niettemin besloten om in casu de criteria van die mededeling toe te passen in afwachting van de vaststelling van een nieuwe mededeling waarin rekening zou worden gehouden met die recente rechtspraak van het Hof.

45      Volgens de mededeling van de Commissie van 15 februari 2022, met als titel „Aanpassing van de gegevens die worden gebruikt voor de berekening van forfaitaire sommen en dwangsommen die de Commissie het Hof van Justitie van de Europese Unie voorstelt in inbreukprocedures” (PB 2022, C 74, blz. 2; hierna: „mededeling van 2022”), bedraagt de factor „n” voor de Republiek Slovenië bijgevolg 0,17.

46      Wat de vaststelling van het bedrag van de forfaitaire som betreft, blijkt uit punt 20 van de mededeling van 2005 dat deze som ten minste een vast minimumbedrag moet hebben. Daarin komt het beginsel tot uitdrukking dat elk geval van voortdurende niet-nakoming van het Unierecht op zichzelf beschouwd – los van enige verzwarende omstandigheid – het legaliteitsbeginsel schendt in een rechtsgemeenschap die een daadwerkelijke sanctie vereist. Volgens de mededeling van 2022 bedraagt de forfaitaire som voor de Republiek Slovenië ten minste 383 000 EUR.

47      Overeenkomstig de in de mededelingen van 2005 en 2011 vastgestelde methode stelt de Commissie, ingeval het resultaat van de berekening van de forfaitaire som deze minimale forfaitaire som zou overschrijden, het Hof voor om de forfaitaire som vast te stellen door de vermenigvuldiging van een bedrag per dag met het aantal dagen dat overeenkomt met de duur van de inbreuk, in casu 688 dagen.

48      Het bedrag per dag van de forfaitaire som moet dus worden berekend door het uniforme basisbedrag dat van toepassing is op de berekening van het bedrag per dag van de forfaitaire som te vermenigvuldigen met de coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk en met de factor „n”. In de mededeling van 2022 is het uniforme basisbedrag vastgesteld op 909 EUR. In het onderhavige geval is de coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk 9. De factor „n” is gelijk aan 0,17. Daaruit volgt dat de forfaitaire som 1 390,77 EUR per dag bedraagt.

49      De forfaitaire som moet dus worden vastgesteld op 958 240,53 EUR.

50      De Republiek Slovenië vindt dat bedrag buitensporig.

51      Wat om te beginnen de coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk betreft, is het gevolg van de niet-omzetting van richtlijn 2018/1972 in het Sloveense recht voor de algemene en particuliere belangen niet zo groot als de Commissie betoogt.

52      De Republiek Slovenië stelt immers dat zij de Commissie op 18 maart 2022 een concordantietabel heeft doen toekomen waarin zij de bepalingen van het Sloveense recht heeft opgesomd die hebben gezorgd voor een gedeeltelijke omzetting van deze richtlijn. Door de uitvoering van deze bepalingen is het gevolg van de niet-omzetting van die richtlijn geringer dan de Commissie heeft geraamd.

53      Bovendien komen de voortdurende inspanningen van de Republiek Slovenië om de doelstellingen van richtlijn 2018/1972 zo spoedig mogelijk te verwezenlijken ook tot uiting in de gestaag geboekte vooruitgang van deze lidstaat wat betreft zijn rangschikking in de DESI (Digital Economy and Society Index – index van de digitale economie en samenleving) die door de Commissie is opgesteld en die de algemene stand van de digitalisering in de Unie en de door elke lidstaat geboekte vooruitgang inzake digitale concurrentievermogen monitort.

54      Wat vervolgens de coëfficiënt voor de duur van de inbreuk betreft, voert de Republiek Slovenië aan dat – anders dan het geval is bij de door de Commissie gebruikte methode – de voor de bepaling van die duur in aanmerking te nemen periode niet de periode is die aanvangt op de dag na het verstrijken van de in de richtlijn in kwestie vastgestelde omzettingstermijn, maar overeenkomstig de rechtspraak de periode die ingaat op de datum waarop de termijn verstrijkt die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies.

55      Wat ten slotte de factor „n” betreft, beroept de Republiek Slovenië zich met name op de punten 111 tot en met 117 van het arrest van 20 januari 2022, Commissie/Griekenland (Terugvordering van staatssteun – Ferronickel) (C‑51/20, EU:C:2022:36), om te betogen dat de Commissie ten onrechte rekening heeft gehouden met het institutionele gewicht van die lidstaat in de Unie en ten onrechte de aanpassingscoëfficiënt van 4,5 heeft toegepast waarin is voorzien in de in punt 43 van het onderhavige arrest vermelde mededeling van 25 februari 2019.

56      De Commissie brengt daartegen ten eerste in dat zij voor de ernst van de betreffende inbreuk, rekening houdend met de door de Republiek Slovenië ter kennis gebrachte gedeeltelijke omzetting, heeft voorgesteld om een coëfficiënt van 9 in aanmerking te nemen. De omzetting van 6 artikelen van richtlijn 2018/1972 op een totaal van 127 rechtvaardigt volgens haar namelijk niet dat een lagere coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk wordt vastgesteld, temeer daar niet van alle artikelen waarnaar de Republiek Slovenië verwijst in haar verweerschrift, kan worden aangenomen dat zij zorgen voor een volledige omzetting van die richtlijn. Bovendien is de vooruitgang van de Republiek Slovenië in de rangschikking van de DESI-benchmark niet relevant om de ernst van de inbreuk te bepalen.

57      Wat ten tweede de duur van de inbreuk betreft, brengt de Commissie in herinnering dat volgens punt 17 van de mededeling van 2005 alsook de punten 27 en 31 van de mededeling van 2011 de voor de bepaling van die duur en de berekening van de desbetreffende coëfficiënt in aanmerking te nemen periode loopt vanaf de dag die volgt op die waarop de in de richtlijn in kwestie vastgestelde omzettingstermijn is verstreken, tot de dag waarop de Commissie heeft besloten zich tot het Hof te wenden.

58      Dit belet het Hof niet om een andere periode in aanmerking te nemen. Het stelt de duur van de niet-nakoming immers vast door de datum waarop het de feiten beoordeelt en niet de datum waarop de Commissie zich tot het Hof heeft gewend, te beschouwen als einddatum van de niet-nakoming. Aangezien de Commissie zich niet op die eerste datum kan baseren, moet zij van een andere begin- en einddatum uitgaan om die duur te bepalen en de coëfficiënt daarvoor te berekenen.

59      De Commissie is van mening dat bij de berekening van deze coëfficiënt rekening moet worden gehouden met de gehele periode die is verlopen sinds het verstrijken van de termijn voor de omzetting van de richtlijn in kwestie. In het kader van niet-nakomingsprocedures wordt de datum waarop de termijn verstrijkt die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies, in aanmerking genomen om met het oog op de constatering van niet-nakoming in de zin van artikel 260, lid 1, VWEU het bestaan van deze niet-nakoming te bepalen op die precieze datum. De duur van de niet-nakoming is evenwel per definitie niet beperkt tot die datum, maar heeft betrekking op de gehele inbreukperiode, die niet pas is begonnen bij het verstrijken van de termijn die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies, maar bij het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn in kwestie. Derhalve kan niet worden aangenomen dat de niet-nakoming pas begint bij het verstrijken van de termijn die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies.

60      Deze benadering strookt met het gelijkheidsbeginsel. Indien de begindatum van de niet-nakoming die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de coëfficiënt voor de duur ervan en voor de oplegging van een sanctie, de datum is waarop de termijn verstrijkt die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies, hangt de duur van de niet-nakoming af van de duur van de precontentieuze procedure. Dit zou kunnen leiden tot een ongelijke behandeling van de lidstaten waarvoor dezelfde omzettingstermijn geldt.

61      De Commissie beklemtoont tevens dat de relevante datum voor de vaststelling van de duur van een inbreuk afhangt van het voorwerp van deze inbreuk. In het kader van de procedure van artikel 260, lid 2, VWEU gaat het om de niet-uitvoering van een arrest van het Hof, zodat het relevante chronologische referentiepunt de datum van uitspraak van dat arrest is. Bij de procedure van artikel 260, lid 3, VWEU bestaat de inbreuk daarentegen in het feit dat een lidstaat de maatregelen tot omzetting van een richtlijn niet heeft meegedeeld, zodat het relevante chronologische referentiepunt de datum is waarop die lidstaat zijn verplichting om die omzettingsmaatregelen mee te delen niet is nagekomen.

62      In dupliek stelt de Republiek Slovenië dat de oplegging van een geldelijke sanctie niet langer gerechtvaardigd is, omdat richtlijn 2018/1972 op 10 november 2022 volledig is omgezet in het Sloveense recht.

–       Beoordeling door het Hof

63      Aangezien blijkens punt 32 van dit arrest vaststaat dat de Republiek Slovenië bij het verstrijken van de termijn die was vastgesteld in het met redenen omkleed advies, zoals deze termijn was verlengd door de Commissie, aan deze instelling geen enkele maatregel voor de volledige omzetting van richtlijn 2018/1972 had meegedeeld in de zin van artikel 260, lid 3, VWEU, valt de aldus geconstateerde niet-nakoming binnen de werkingssfeer van deze bepaling.

64      Het is vaste rechtspraak dat het doel van de veroordeling tot betaling van een forfaitaire som op grond van die bepaling berust op de beoordeling van de gevolgen van de niet-nakoming van de verplichtingen van de betrokken lidstaat voor de particuliere en openbare belangen, met name wanneer de niet-nakoming gedurende een lange periode heeft voortgeduurd [zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

65      Wat betreft de wenselijkheid om in casu een forfaitaire som op te leggen, zij eraan herinnerd dat het aan het Hof staat om in elke zaak naargelang van de omstandigheden van het geding dat aanhangig is gemaakt alsook naargelang van de mate van overreding en afschrikking die het nodig acht, de geldelijke sancties vast te stellen die passend zijn, met name om de herhaling van soortgelijke inbreuken op het Unierecht te voorkomen [arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

66      In de onderhavige zaak moet worden geoordeeld dat de Republiek Slovenië weliswaar gedurende de gehele precontentieuze procedure met de diensten van de Commissie heeft samengewerkt en deze diensten op de hoogte heeft gehouden van de redenen waarom zij richtlijn 2018/1972 niet had kunnen omzetten in het Sloveense recht, maar dat alle juridische en feitelijke elementen die samenhangen met de geconstateerde niet-nakoming – te weten het feit dat bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn en zelfs op de datum van instelling van het onderhavige beroep geen mededeling is gedaan van de maatregelen die nodig zijn voor de volledige omzetting van deze richtlijn – een aanwijzing vormen dat mogelijkerwijs een afschrikkende maatregel als de oplegging van een forfaitaire som moet worden vastgesteld om daadwerkelijk te voorkomen dat soortgelijke inbreuken op het Unierecht in de toekomst opnieuw worden begaan [zie naar analogie arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

67      Het is dan ook dienstig om de Republiek Slovenië een forfaitaire som op te leggen.

68      Wat betreft de berekening van deze forfaitaire som, zij eraan herinnerd dat het aan het Hof staat om bij de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid ter zake – zoals deze wordt afgebakend door de voorstellen van de Commissie – de hoogte van die forfaitaire som tot de betaling waarvan een lidstaat krachtens artikel 260, lid 3, VWEU kan worden veroordeeld, zodanig vast te stellen dat deze som in de gegeven omstandigheden passend is en daarnaast evenredig is aan de begane inbreuk. In dit verband relevante factoren zijn de ernst van de geconstateerde inbreuk, de duur ervan en de financiële draagkracht van de betrokken lidstaat [arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

69      Wat in de eerste plaats de ernst van de inbreuk betreft, zij eraan herinnerd dat de verplichting om nationale maatregelen vast te stellen teneinde een richtlijn volledig om te zetten en de verplichting om deze maatregelen aan de Commissie mee te delen voor de lidstaten wezenlijke verplichtingen zijn om de volle werking van het Unierecht te waarborgen, zodat de niet-nakoming van deze verplichtingen altijd moet worden geacht ernstig te zijn [arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 74 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

70      In casu moet worden geconstateerd dat de Republiek Slovenië – zoals blijkt uit punt 32 van het onderhavige arrest – bij het verstrijken van de termijn die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies, zoals deze is verlengd door de Commissie, te weten op 23 februari 2022, de krachtens richtlijn 2018/1972 op haar rustende verplichtingen tot omzetting niet is nagekomen, zodat de volle werking van het Unierecht niet is gewaarborgd. De ernst van deze niet-nakoming wordt bovendien verzwaard door de omstandigheid dat de Republiek Slovenië op die datum nog geen enkele maatregel ter omzetting van die richtlijn had meegedeeld.

71      Bovendien is richtlijn 2018/1972 – zoals de Commissie opmerkt – de belangrijkste wetgevingshandeling op het gebied van elektronische communicatie.

72      Om te beginnen wordt bij richtlijn 2018/1972 volgens artikel 1, lid 1, ervan met name „een geharmoniseerd kader voor de regelgeving inzake elektronischecommunicatienetwerken, elektronischecommunicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, evenals inzake bepaalde aspecten van eindapparatuur vastgesteld” en „legt [die richtlijn] taken van de nationale regelgevende instanties en, indien van toepassing, van andere bevoegde instanties vast, alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele Europese Unie te waarborgen”.

73      Voorts strekt richtlijn 2018/1972 er volgens artikel 1, lid 2, toe om ten eerste een interne markt voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten te realiseren, die leidt tot het opzetten en benutten van netwerken met zeer hoge capaciteit, duurzame concurrentie, interoperabiliteit van elektronischecommunicatiediensten, toegankelijkheid, veiligheid van netwerken en diensten en voordelen voor de eindgebruiker, ten tweede ervoor te zorgen dat door middel van daadwerkelijke mededinging en keuzevrijheid in de gehele Unie voor het publiek beschikbare diensten van hoge kwaliteit tegen een betaalbare prijs worden aangeboden, ten derde maatregelen vast te stellen voor situaties waarin de markt niet op bevredigende wijze voorziet in de behoeften van eindgebruikers, met inbegrip van de behoefte van eindgebruikers met een handicap om op voet van gelijkheid met anderen toegang te hebben tot de diensten, en ten vierde de noodzakelijke rechten van eindgebruikers vast te stellen.

74      Ten slotte brengt richtlijn 2018/1972 – zoals blijkt uit de overwegingen 2 en 3 ervan – wijzigingen aan in het regelgevingskader dat vóór de vaststelling van deze richtlijn van kracht was, teneinde rekening te houden met de technologische en marktontwikkelingen.

75      Zoals de Commissie terecht aanvoert, is het feit dat de Republiek Slovenië richtlijn 2018/1972 niet heeft omgezet, ten eerste nadelig voor de regelgevingspraktijken in de gehele Unie met betrekking tot het beheer van het elektronischecommunicatiesysteem, de spectrummachtigingen en de regels inzake markttoegang. Daardoor kunnen ondernemingen niet profiteren van meer coherente en voorspelbare procedures voor het verlenen of vernieuwen van bestaande spectrumgebruiksrechten, noch van de uit de minimumduur van de spectrumlicenties van 20 jaar resulterende voorspelbaarheid van de regulering. Dergelijke tekortkomingen hebben een rechtstreekse invloed op de beschikbaarheid en de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit in de Unie. Daarnaast kunnen consumenten niet profiteren van een reeks tastbare voordelen die deze richtlijn hun verschaft, zoals oplossingen voor de toegang tot betaalbare communicatiediensten, de verplichting om hun duidelijke informatie over contracten te verstrekken, de verplichting om transparante tarieven toe te passen, de vereenvoudiging van het overstappen van netwerkprovider om meer betaalbare retailtarieven te bevorderen en de verplichting voor exploitanten om eindgebruikers met een handicap gelijkwaardige toegang tot communicatiediensten te bieden.

76      Wat in de tweede plaats de duur van de inbreuk betreft, zij eraan herinnerd dat bij de beoordeling daarvan in beginsel rekening moet worden gehouden met de datum waarop het Hof de feiten beoordeelt, en dat deze beoordeling moet worden geacht te worden verricht op de datum waarop de procedure wordt afgesloten [zie in die zin arrest van 25 februari 2021, Commissie/Spanje (Persoonsgegevensrichtlijn – Strafrechtelijk gebied), C‑658/19, EU:C:2021:138, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

77      Wat ten eerste het begin van de periode betreft die in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van de op grond van artikel 260, lid 3, VWEU op te leggen forfaitaire som, heeft het Hof geoordeeld dat – anders dan bij de dwangsom per dag – de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de beoordeling van de duur van de niet-nakoming in kwestie, niet de datum is waarop de termijn verstrijkt die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies, maar de datum waarop de in de betrokken richtlijn vastgestelde omzettingstermijn verstrijkt [zie in die zin arresten van 16 juli 2020, Commissie/Roemenië (Strijd tegen het witwassen van geld), C‑549/18, EU:C:2020:563, punt 79, en Commissie/Ierland (Strijd tegen het witwassen van geld), C‑550/18, EU:C:2020:564, punt 90].

78      In casu wordt niet op goede gronden betwist dat de Republiek Slovenië bij het verstrijken van de in artikel 124 van richtlijn 2018/1972 vastgestelde omzettingstermijn – te weten op 21 december 2020 – niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen had vastgesteld die nodig waren om de volledige omzetting van deze richtlijn te waarborgen, en dat zij dergelijke bepalingen bijgevolg evenmin aan de Commissie had meegedeeld.

79      Ten tweede betwist de Republiek Slovenië in haar opmerkingen over de aanpassing van de vordering van de Commissie niet dat de omzetting van richtlijn 2018/1972 in het Sloveense recht kan worden geacht op 10 november 2022 te zijn voltooid.

80      Hieruit volgt dat de in punt 32 van dit arrest geconstateerde niet-nakoming heeft voortgeduurd in de periode tussen 22 december 2020 en 11 november 2022, dat wil zeggen gedurende een periode van 688 dagen, hetgeen zeer lang is.

81      In aanmerking dient evenwel te worden genomen dat deze duur mogelijkerwijs resulteerde uit uitzonderlijke omstandigheden die verband hielden met de COVID-19-pandemie. De Republiek Slovenië betoogt namelijk – zonder te worden tegengesproken – dat deze omstandigheden, die onvoorzienbaar waren en zich voordeden buiten haar wil om, het voor de omzetting van richtlijn 2018/1972 nodige wetgevingsproces vertraging hebben doen oplopen en bijgevolg hebben geleid tot een verlenging van de periode waarin die niet-nakoming heeft voortgeduurd.

82      Wat in de derde plaats de financiële draagkracht van de betrokken lidstaat betreft, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat rekening moet worden gehouden met het bbp van die lidstaat op de datum van het onderzoek van de feiten door het Hof [zie in die zin arresten van 16 juli 2020, Commissie/Roemenië (Strijd tegen het witwassen van geld), C‑549/18, EU:C:2020:563, punt 85, en Commissie/Ierland (Strijd tegen het witwassen van geld), C‑550/18, EU:C:2020:564, punt 97].

83      De Commissie stelt voor om niet alleen rekening te houden met het bbp van de Republiek Slovenië, maar ook met het institutionele gewicht van deze lidstaat in de Unie, uitgedrukt in het aantal zetels dat hij heeft in het Europees Parlement. Zij is tevens van mening dat een aanpassingscoëfficiënt van 4,5 moet worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de sancties die zij het Hof verzoekt aan die lidstaat op te leggen, evenredig en afschrikkend zijn.

84      Het Hof heeft echter recentelijk zeer duidelijk gepreciseerd dat het niet onontbeerlijk lijkt het institutionele gewicht van de betrokken lidstaat in aanmerking te nemen om een voldoende afschrikkende werking te waarborgen en die lidstaat ertoe te brengen zijn huidige of toekomstige gedrag te wijzigen, alsmede dat de Commissie niet heeft aangetoond aan de hand van welke objectieve criteria zij de waarde van de aanpassingscoëfficiënt op 4,5 heeft vastgesteld [zie in die zin arrest van 20 januari 2022, Commissie/Griekenland (Terugvordering van staatssteun – Ferronickel), C‑51/20, EU:C:2022:36, punten 115 en 117].

85      Gelet op alle omstandigheden van de onderhavige zaak en op de beoordelingsbevoegdheid waarover het Hof beschikt krachtens artikel 260, lid 3, VWEU – waarin is bepaald dat het geen hogere forfaitaire som mag opleggen dan door de Commissie is aangegeven – moet worden geoordeeld dat een forfaitaire som moet worden opgelegd voor een bedrag van 800 000 EUR, om daadwerkelijk te voorkomen dat in de toekomst opnieuw inbreuken worden begaan die vergelijkbaar zijn met die welke voortvloeien uit de schending van artikel 124 van richtlijn 2018/1972 en die afbreuk doen aan de volle werking van het Unierecht.

86      Derhalve moet de Republiek Slovenië worden veroordeeld om de Commissie een forfaitaire som van 800 000 EUR te betalen.

 Kosten

87      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Op grond van artikel 141, lid 1, van dit Reglement wordt de partij die afstand doet van instantie, in de proceskosten veroordeeld voor zover de andere partij dit heeft gevorderd in haar opmerkingen over de afstand van instantie. In artikel 141, lid 2, van dat Reglement is evenwel bepaald dat op vordering van de partij die afstand doet van instantie, de andere partij in de kosten wordt verwezen, indien dit op grond van de houding van deze andere partij gerechtvaardigd lijkt te zijn. Ten slotte bepaalt artikel 141, lid 4, van datzelfde Reglement dat bij gebreke van een vordering ten aanzien van de kosten, elke partij haar eigen kosten draagt.

88      Hoewel de Commissie in casu heeft geconcludeerd tot verwijzing van de Republiek Slovenië in de kosten en ofschoon de niet-nakoming is geconstateerd, heeft deze instelling gedeeltelijk afstand gedaan van haar beroep zonder te vorderen dat die lidstaat de kosten van het onderhavige beroep draagt. Bovendien heeft de Republiek Slovenië in haar opmerkingen over de afstand van instantie van de Commissie niet gevorderd dat deze instelling in de kosten wordt verwezen.

89      Niettemin zij opgemerkt dat de afstand van instantie door de Commissie het gevolg was van de houding van de Republiek Slovenië – aangezien deze lidstaat de maatregelen voor de volledige omzetting van richtlijn 2018/1972 pas na de inleiding van het onderhavige beroep heeft vastgesteld en aan de Commissie heeft meegedeeld – alsmede dat de vordering van die instelling om die lidstaat te veroordelen tot betaling van een dwangsom wegens die houding zonder voorwerp is geraakt en door de Commissie is ingetrokken.

90      Derhalve – en omdat geen relevant onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds de kosten die verband houden met de in punt 32 van dit arrest geconstateerde niet-nakoming en anderzijds de kosten die verband houden met de gedeeltelijke afstand van instantie door de Commissie – moet worden beslist dat de Republiek Slovenië naast haar eigen kosten ook de kosten van de Commissie zal dragen.

Het Hof (Negende kamer) verklaart:

1)      De Republiek Slovenië is in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 124, lid 1, van richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie, tekortgeschoten doordat zij bij het verstrijken van de termijn die is vastgesteld in het met redenen omkleed advies, zoals deze termijn is verlengd door de Europese Commissie, niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft aangenomen die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn, en doordat zij dergelijke bepalingen bijgevolg niet heeft meegedeeld aan de Commissie.

2)      De Republiek Slovenië wordt veroordeeld om de Europese Commissie een forfaitaire som van 800 000 EUR te betalen.

3)      De Republiek Slovenië wordt behalve in haar eigen kosten ook verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

ondertekeningen


*      Procestaal: Sloveens.