Language of document : ECLI:EU:C:2024:254

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

21 maart 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2014/26/EU – Collectief beheer van auteursrechten en naburige rechten – Collectieve beheerorganisaties – Onafhankelijke beheerentiteiten – Toegang tot de activiteit van beheer van auteursrechten en naburige rechten – Richtlijn 2000/31/EG – Materiële werkingssfeer – Artikel 3, lid 3 – Richtlijn 2006/123/EG – Materiële werkingssfeer – Artikel 17, punt 11 – Artikel 56 VWEU”

In zaak C‑10/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunale ordinario di Roma (rechter in eerste aanleg van Rome, Italië) bij beslissing van 5 januari 2022, ingekomen bij het Hof op 5 januari 2022, in de procedure

Liberi editori e autori (LEA)

tegen

Jamendo SA,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur), I. Jarukaitis, A. Kumin en D. Gratsias, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: C. Di Bella, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 februari 2023,

gelet op de opmerkingen van:

–        Liberi editori e autori (LEA), vertegenwoordigd door D. Malandrino, A. Peduto en G. M. Riccio, avvocati,

–        Jamendo SA, vertegenwoordigd door M. Dalla Costa, G. Donà en A. Ferraro, avvocati,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door R. Guizzi, avvocato dello Stato,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch, J. Schmoll, G. Kunnert en F. Parapatits als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Di Bucci en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 mei 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB 2014, L 84, blz. 72, met rectificatie in PB 2023, L 195, blz. 59).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Liberi editori e autori (LEA) (Vrije auteurs en uitgevers) en Jamendo SA in verband met de activiteiten van deze laatste als bemiddelaar inzake auteursrechten en naburige rechten op het Italiaanse grondgebied.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2000/31

3        Artikel 1 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB 2000, L 178, blz. 1) bepaalt in lid 1 het volgende:

„Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen.”

4        Artikel 3, lid 2, van die richtlijn luidt:

„De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.”

5        Artikel 3, lid 3, van deze richtlijn bepaalt dat met name artikel 3, lid 2, ervan niet van toepassing is op de in de bijlage bij die richtlijn genoemde gebieden.

6        Volgens deze bijlage is artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31 niet van toepassing op de volgende gebieden: „auteursrechten, naburige rechten en rechten bedoeld in richtlijn 87/54/EEG [van de Raad van 16 december 1986 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten (PB 1987, L 24, blz. 36)] en in richtlijn 96/9/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB 1996, L 77, blz. 20)], alsmede industriële-eigendomsrechten”.

 Richtlijn 2006/123

7        Artikel 1 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36), met als opschrift „Onderwerp”, bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn stelt algemene bepalingen ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten vast, met waarborging van een hoge kwaliteit van de diensten.”

8        Artikel 3 van richtlijn 2006/123 („Verband met andere bepalingen van het gemeenschapsrecht”) bepaalt in lid 1 het volgende:

„Indien de bepalingen van deze richtlijn strijdig zijn met een bepaling van andere communautaire regelgeving die betrekking heeft op specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in specifieke sectoren of voor specifieke beroepen dan heeft de bepaling van de andere communautaire regelgeving voorrang en is deze van toepassing op die specifieke sectoren of beroepen. [...]”

9        Artikel 16 van die richtlijn („Vrij verrichten van diensten”) bepaalt in lid 1:

„De lidstaten eerbiedigen het recht van dienstverrichters om diensten te verrichten in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd zijn.

[...]”

10      Artikel 17 van diezelfde richtlijn, met als opschrift „Aanvullende afwijkingen van het vrij verrichten van diensten”, luidt:

„Artikel 16 is niet van toepassing op:

[...]

11)      auteursrechten [en] naburige rechten [...]”.

 Richtlijn 2014/26

11      In de overwegingen 2 tot en met 4, 7 tot en met 9, 15, 16, 19 en 55 van richtlijn 2014/26 staat te lezen:

„(2)      De verspreiding van door het auteursrecht en de naburige rechten beschermde content, waaronder boeken, audiovisuele producties en muziekopnamen en de aanverwante diensten, vereist licentieverlening van rechten door verschillende houders van auteursrechten en naburige rechten, zoals auteurs, uitvoerenden, producenten en uitgevers. Het is gebruikelijk dat de rechthebbende kiest tussen individueel of collectief beheer van zijn rechten, tenzij de lidstaten anders bepalen, overeenkomstig het Unierecht en de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten. Het beheer van auteursrechten en naburige rechten omvat de verlening van licenties aan gebruikers, de controle op gebruikers, het toezicht op het gebruik van rechten, de handhaving van auteursrechten en naburige rechten, de inning van inkomsten op grond van de exploitatie van rechten en de uitkering van de verschuldigde bedragen aan de rechthebbenden. Collectieve beheerorganisaties maken het mogelijk dat rechthebbenden worden vergoed voor vormen van gebruik die zij niet zelf zouden kunnen beheren of handhaven, bijvoorbeeld op niet-binnenlandse markten.

(3)      Artikel 167 [VWEU] schrijft voor dat de Unie bij haar optreden de culturele diversiteit in aanmerking neemt en bijdraagt tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten, onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed. Collectieve beheerorganisaties spelen een belangrijke rol, en zij moeten deze rol blijven spelen, in de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, enerzijds doordat zij de markt toegankelijk maken voor kleine en minder populaire repertoires, anderzijds doordat zij sociale, culturele en educatieve diensten ten behoeve van hun rechthebbenden en van het publiek aanbieden. Dit moet ook in de toekomst zo blijven.

(4)      In de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties moeten de door de verdragen geboden vrijheden kunnen genieten wanneer zij rechthebbenden die in andere lidstaten verblijven of in andere lidstaten zijn gevestigd, vertegenwoordigen of licenties verlenen aan gebruikers die in andere lidstaten verblijven of gevestigd zijn.

[...]

(7)      Met het oog op de handhaving van gelijkwaardige waarborgen in de gehele Unie vereist de bescherming van de belangen van de leden van collectieve beheerorganisaties, rechthebbenden en derden coördinatie van de wetten van de lidstaten betreffende auteursrechtenbeheer en multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken. Derhalve dient deze richtlijn artikel 50, lid 1, VWEU als rechtsgrondslag te hebben.

(8)      Deze richtlijn heeft tot doel de nationale regelgeving betreffende de toegang tot het beheer van auteursrechten en naburige rechten door collectieve beheerorganisaties, de manieren waarop zij bestuurd worden en hun toezichtkader te coördineren, en zij dient derhalve ook artikel 53, lid 1, VWEU als rechtsgrondslag te hebben. Aangezien dit een sector betreft die diensten verleent in de gehele Unie, dient deze richtlijn tevens artikel 62 VWEU als rechtsgrondslag te hebben.

(9)      Deze richtlijn heeft tot doel voorschriften voor collectieve beheerorganisaties vast te leggen teneinde strenge normen inzake bestuur, financieel beheer, transparantie en verslaglegging te waarborgen. Dit moet de lidstaten evenwel niet beletten voor de op hun grondgebied gevestigde collectieve beheerorganisaties strengere normen te handhaven of op te leggen dan die bepaald in titel II van deze richtlijn, mits deze strengere normen verenigbaar zijn met het recht van de Unie.

[...]

(15)      Rechthebbenden moeten vrij zijn om het beheer van hun rechten toe te vertrouwen aan onafhankelijke beheerentiteiten. Dergelijke onafhankelijke beheerentiteiten zijn commerciële entiteiten die verschillen van collectieve beheerorganisaties omdat zij onder meer geen eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van rechthebbenden. Voor zover deze onafhankelijke beheerentiteiten dezelfde activiteiten verrichten als collectieve beheerorganisaties, moeten zij worden verplicht bepaalde informatie te verstrekken aan de rechthebbenden die zij vertegenwoordigen, andere collectieve beheerorganisaties, gebruikers en het publiek.

(16)      Producenten van audiovisuele media, platenproducenten en omroepen verlenen licenties voor hun eigen rechten, in bepaalde gevallen naast rechten die bijvoorbeeld door uitvoerenden aan hen zijn overgedragen, op basis van individueel gesloten overeenkomsten, en handelen in hun eigen belang. Boekuitgevers, muziekuitgevers of krantenuitgevers verlenen licenties voor rechten die aan hen zijn overgedragen op basis van individueel gesloten overeenkomsten en handelen in hun eigen belang. Daarom mogen producenten van audiovisuele media, platenproducenten, omroepen en uitgevers niet als ‚onafhankelijke beheerentiteiten’ worden beschouwd. Verder mogen managers en agenten van auteurs en uitvoerenden die als tussenpersoon optreden en rechthebbenden in hun betrekkingen met collectieve beheerorganisaties vertegenwoordigen, niet als ‚onafhankelijke beheerentiteiten’ worden beschouwd aangezien zij geen rechten beheren in die zin dat zij tarieven bepalen, licenties verlenen of geld innen bij de gebruikers.

[...]

(19)      De in het VWEU verankerde vrijheden om collectieve beheerdiensten met betrekking tot auteursrechten en naburige rechten te verlenen en te ontvangen, dienen mee te brengen dat een rechthebbende de vrijheid moet hebben om een collectieve beheerorganisatie te kiezen voor het beheer van zijn rechten, of deze rechten nu de rechten aangaande de mededeling aan het publiek of aangaande de reproductie betreffen, of categorieën van rechten die verband houden met exploitatievormen, zoals omroep, opvoering of reproductie voor onlinedistributie, mits de door de rechthebbende gekozen organisatie voor collectief beheer dergelijke rechten of rechtencategorieën al beheert.

[...] [R]echthebbenden [moeten] de mogelijkheid hebben om die rechten of categorieën van rechten eenvoudig terug te trekken uit een collectieve beheerorganisatie en deze rechten individueel te beheren, of om het beheer ervan in het geheel of gedeeltelijk toe te vertrouwen of over te dragen aan een andere collectieve beheerorganisatie of een andere entiteit, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van zowel de collectieve beheerorganisatie, de entiteit als de rechthebbende. Indien een lidstaat, overeenkomstig het Unierecht en de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten, voorziet in verplicht collectief beheer van rechten, zou de keuze van de rechthebbenden beperkt zijn tot andere collectieve beheerorganisaties.

[...]

[...]

(55)      Daar de doelstellingen van deze richtlijn, met name de verbetering van de mogelijkheden van de leden van collectieve beheerorganisaties om controle uit te oefenen op de activiteiten van die organisaties, het garanderen van voldoende transparantie door collectieve beheerorganisaties en de verbetering van de multiterritoriale licentieverlening van auteursrechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege hun omvang en gevolgen, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 [VEU] neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.”

12      Artikel 1 van die richtlijn, met als opschrift „Onderwerp”, bepaalt:

„Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld die nodig zijn om het goed functioneren van het beheer van auteursrechten en naburige rechten door collectieve beheerorganisaties zeker te stellen. Ook worden hierbij voorschriften vastgesteld voor multiterritoriale licentieverlening door collectieve beheerorganisaties van auteursrechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik.”

13      Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Toepassingsgebied”, luidt:

„1.      De titels I, II, IV en V zijn, met uitzondering van artikel 34, lid 2, en artikel 38, van toepassing op alle in de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties.

2.      Titel III en artikel 34, lid 2, en artikel 38 zijn van toepassing op in de Unie gevestigde collectieve beheerorganisaties die auteursrechten beheren ten behoeve van online gebruik van muziekwerken op multiterritoriale basis.

3.      De desbetreffende bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op entiteiten die direct of indirect eigendom zijn van, of geheel of gedeeltelijk onder toezicht staan van een collectieve beheerorganisatie, mits dergelijke entiteiten een activiteit verrichten die, indien ze werd verricht door de collectieve beheerorganisatie, onderworpen zou zijn aan de bepalingen van deze richtlijn.

4.      Artikel 16, lid 1, artikelen 18 en 20, artikel 21, lid 1, onder a), b), c), e), f) en g), en artikelen 36 en 42 zijn van toepassing op alle in de Unie gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten.”

14      Artikel 3 van die richtlijn heeft als opschrift „Definities” en bepaalt:

„In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)      ‚collectieve beheerorganisatie’: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling gemachtigd is om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden, en die aan één of beide van de onderstaande criteria voldoet:

i)      ze is eigendom van of staat onder zeggenschap van haar leden;

ii)      ze treedt op zonder winstoogmerk;

b)      ‚onafhankelijke beheerentiteit’: iedere organisatie die bij wet of door middel van overdracht, licentieverlening of een andere contractuele regeling is gemachtigd om, als haar enig doel of hoofddoel, auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren namens meer dan één rechthebbende en in het gezamenlijk belang van die rechthebbenden en die:

i)      direct noch indirect, geheel noch gedeeltelijk eigendom is van noch onder zeggenschap staat van rechthebbenden, en

ii)      met winstoogmerk optreedt;

[...]

j)      ‚vertegenwoordigingsovereenkomst’ iedere overeenkomst tussen collectieve beheerorganisaties waarbij één collectieve beheerorganisatie een andere collectieve beheerorganisatie belast met het beheer van de rechten die zij vertegenwoordigt, met inbegrip van overeenkomsten die worden gesloten krachtens de artikelen 29 en 30;

[...]”

15      Artikel 4 van richtlijn 2014/26, met als opschrift „Algemene beginselen”, bepaalt:

„De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties handelen in het belang van de rechthebbenden, collectieve beheerorganisaties wiens rechten zij vertegenwoordigen en dat zij aan hen geen verplichtingen opleggen die objectief beschouwd niet noodzakelijk zijn voor de bescherming van hun rechten en belangen of voor het doeltreffende beheer van hun rechten.”

16      Artikel 5 („Rechten van rechthebbenden”) van deze richtlijn luidt:

„1.      De lidstaten zien erop toe dat rechthebbenden de in leden 2 tot en met 8 vervatte rechten hebben en dat die rechten worden opgenomen in het statuut of de lidmaatschapsvoorwaarden van de collectieve beheerorganisatie.

2.      Rechthebbenden hebben het recht om een collectieve beheerorganisatie van hun keuze te machtigen de rechten, rechtencategorieën of soorten werk en andere materie van hun keuze te beheren voor de grondgebieden van hun keuze, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van de collectieve beheerorganisatie of de rechthebbende. Tenzij de collectieve beheerorganisatie objectief gerechtvaardigde redenen heeft om het beheer te weigeren, is zij verplicht dergelijke rechten, rechtencategorieën of soorten werk en andere materie te beheren, mits het beheer daarvan binnen haar werkterrein valt.

3.      Rechthebbenden hebben het recht om licenties te verlenen voor niet-commercieel gebruik van alle rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie die zij kiezen.

4.      Rechthebbenden hebben het recht om de door hen ingevolge lid 2 aan een collectieve beheerorganisatie verleende machtiging voor het beheer van rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie te beëindigen, of uit een collectieve beheerorganisatie elk van de rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie van hun keuze, zoals bepaald krachtens lid 2, terug te trekken voor de grondgebieden van hun keuze, met inachtneming van een redelijke opzegtermijn van ten hoogste zes maanden. De collectieve beheerorganisatie kan besluiten dat een dergelijke beëindiging of terugtrekking slechts kan ingaan aan het einde van het boekjaar.

5.      Als er aan een rechthebbende bedragen verschuldigd zijn voor exploitatiehandelingen die hebben plaatsgevonden voordat de machtiging is beëindigd of de terugtrekking van rechten van kracht werd, of op grond van een licentie die is verleend voordat de beëindiging of terugtrekking van kracht werd, behoudt de rechthebbende zijn rechten op grond van de artikelen 12, 13, 18, 20, 28 en 33.

6.      Een collectieve beheerorganisatie mag de uitoefening van de in de leden 4 en 5 vervatte rechten niet beperken door, als voorwaarde voor de uitoefening van die rechten, te eisen dat het beheer van rechten of rechtencategorieën of soorten werk en andere materie die het voorwerp zijn van de beëindiging of terugtrekking, wordt toevertrouwd aan een andere collectieve beheerorganisatie.

[...]”

17      In artikel 6 van deze richtlijn, met als opschrift „Lidmaatschapsregels van collectieve beheerorganisaties”, staat in lid 2 te lezen:

„Een collectieve beheerorganisatie aanvaardt rechthebbenden en entiteiten die rechthebbenden vertegenwoordigen, waaronder andere collectieve beheerorganisaties en verenigingen van rechthebbenden, als leden als zij voldoen aan de vereisten voor het lidmaatschap, die moeten zijn gebaseerd op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. [...]”

18      Artikel 16 van richtlijn 2014/26, met als opschrift „Licentieverlening”, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten zien erop toe dat collectieve beheerorganisaties en gebruikers in goed vertrouwen onderhandelingen voeren over de licentieverlening voor rechten. [...]

2.      Licentievoorwaarden zijn gebaseerd op objectieve en niet-discriminerende criteria. [...]

Rechthebbenden ontvangen een passende vergoeding voor het gebruik van de rechten. Tarieven voor exclusieve rechten en rechten op vergoeding zijn redelijk in verhouding tot onder meer de economische waarde van het gebruik van de rechten in het handelsverkeer, gelet op de aard en reikwijdte van het gebruik van de werken en andere materie, en in verhouding tot de economische waarde van de door de collectieve beheerorganisatie verstrekte dienst. [...]

3.      Collectieve beheerorganisaties beantwoorden aanvragen van gebruikers zonder onnodige vertraging en geven daarbij onder meer op welke informatie zij nodig hebben om een licentie aan te bieden.

Nadat ze alle relevante informatie heeft ontvangen, biedt de collectieve beheerorganisatie zonder onnodige vertraging een licentie aan, of verschaft zij de gebruiker een gemotiveerde verklaring waarin zij uitlegt waarom zij niet van plan is een licentie te verlenen voor een bepaalde dienst.

[...]”

19      Artikel 30 van deze richtlijn, met als opschrift „Verplichting om een andere collectieve beheerorganisatie te vertegenwoordigen voor multiterritoriale licentieverlening”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zien erop toe dat wanneer een collectieve beheerorganisatie die geen multiterritoriale licenties voor de onlinerechten inzake muziekwerken in haar eigen repertoire verleent of aanbiedt te verlenen, een andere collectieve beheerorganisatie verzoekt een vertegenwoordigingsovereenkomst te sluiten om deze rechten te beheren, de aangezochte collectieve beheerorganisatie verplicht is met een dergelijk verzoek in te stemmen als zij al multiterritoriale licenties voor dezelfde categorie onlinerechten inzake muziekwerken in het repertoire van één of meer andere collectieve beheerorganisaties verleent of aanbiedt te verlenen.”

20      Artikel 36 („Naleving”) van die richtlijn luidt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat de daartoe aangewezen bevoegde instanties toezien op de naleving door de collectieve beheerorganisaties die op hun grondgebied zijn gevestigd van de bepalingen in het nationale recht die zijn vastgesteld op grond van de voorschriften van deze richtlijn.

[...]

3.      De lidstaten zien erop toe dat de daartoe aangewezen bevoegde instanties de bevoegdheid hebben om adequate sancties op te leggen of passende maatregelen te nemen wanneer niet wordt voldaan aan de bepalingen in het nationale recht die zijn vastgesteld bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Deze sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend.

[...]”

21      Artikel 39 van richtlijn 2014/26, met als opschrift „Kennisgeving van collectieve beheerorganisaties”, bepaalt:

„De lidstaten doen de [Europese] Commissie uiterlijk op 10 april 2016, aan de hand van de inlichtingen waarover zij beschikken, een lijst van de op hun grondgebied gevestigde collectieve beheerorganisaties toekomen.

De lidstaten stellen de Commissie zonder onnodige vertraging in kennis van elke wijziging in de lijst.

De Commissie maakt deze informatie bekend en houdt ze actueel.”

22      In artikel 41 van deze richtlijn, met als opschrift „Groep van deskundigen”, staat te lezen:

„Er wordt een groep van deskundigen opgericht. Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde instanties van de lidstaten. De groep van deskundigen wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie en komt op diens initiatief dan wel op verzoek van een delegatie van een lidstaat bijeen. De taken van deze groep zijn:

a)      het effect van de omzetting van deze richtlijn op de werking van de collectieve beheerorganisaties en onafhankelijke beheerentiteiten op de interne markt onderzoeken en eventuele moeilijkheden onder de aandacht brengen;

[...]”

 Italiaans recht

23      Artikel 180 van legge n. 633 – Protezione del diritto d’autore e di altri diritti connessi al suo esercizio (wet nr. 633 inzake de bescherming van het auteursrecht en met de uitoefening daarvan verband houdende rechten) van 22 april 1941 (GURI nr. 166 van 16 juli 1941), zoals gewijzigd bij decreto-legge n. 148 – Disposizioni urgenti in materia finanziaria e per esigenze indifferibili (wetsbesluit nr. 148 houdende dringende bepalingen op het gebied van financiën en inzake niet-uitstelbare behoeften) van 16 oktober 2017 (GURI nr. 242 van 16 oktober 2017) (hierna: „auteurswet”), bepaalt:

„Bemiddelingsactiviteiten die direct dan wel indirect in de vorm van tussenkomst, bemiddeling, machtiging, vertegenwoordiging alsook overdracht worden verricht voor de uitoefening van representatie-, uitvoerings-, voordracht- en uitzendrechten, met inbegrip van mededeling aan het publiek via satelliet, en rechten van mechanische en cinematografische reproductie van beschermde werken, zijn voorbehouden aan de Società italiana degli autori ed editori (SIAE, Italiaanse vennootschap van auteurs en uitgevers) en aan andere collectieve beheerorganisaties als bedoeld in [decreto legislativo n. 35 – Attuazione della direttiva 2014/26/UE sulla gestione collettiva dei diritti d’autore e dei diritti connessi e sulla concessione di licenze multiterritoriali per i diritti su opere musicali per l’uso online nel mercato interno (wetsbesluit nr. 35 tot omzetting van [richtlijn 2014/26]) van 15 maart 2017 (GURI nr. 72 van 27 maart 2017; hierna: „wetsbesluit nr. 35/2017”)].

Deze activiteiten worden uitgeoefend om de volgende handelingen te verrichten:

1)      de verlening, voor rekening en in het belang van de rechthebbenden, van licenties en vergunningen voor de exploitatie van beschermde werken;

2)      de inning van de inkomsten die uit deze licenties en vergunningen voortvloeien;

3)      de verdeling van deze inkomsten onder de rechthebbenden.

De activiteiten van de [SIAE] worden in overeenstemming met de voorschriften van de regelgeving eveneens verricht in de derde landen waar zij een georganiseerde vertegenwoordiging heeft.

De bovengenoemde exclusieve bevoegdheid laat de mogelijkheid voor de auteur, diens erfgenamen of rechtverkrijgenden om de bij deze wet aan hen toegekende rechten rechtstreeks uit te oefenen, onverlet.

[...]”

24      In artikel 4, lid 2, van wetsbesluit nr. 35/2017 is bepaald:

„Rechthebbenden kunnen een collectieve beheerorganisatie of een onafhankelijke beheerentiteit van hun keuze machtigen de rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere beschermde materie te beheren voor de door hen aangewezen grondgebieden, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van de collectieve beheerorganisatie, de onafhankelijke beheerentiteit of de rechthebbende, onverminderd hetgeen in artikel 180 van de [auteurswet] is bepaald ten aanzien van bemiddeling inzake auteursrechten.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

25      LEA is een aan het Italiaanse recht onderworpen collectieve beheerorganisatie die gerechtigd is om in Italië te bemiddelen inzake auteursrechten.

26      Jamendo, een vennootschap naar Luxemburgs recht, is een onafhankelijke beheerentiteit die sinds 2004 in Italië actief is.

27      LEA heeft bij de Tribunale ordinario di Roma (rechter in eerste aanleg Rome, Italië), de verwijzende rechter, een verbodsactie ingesteld tegen Jamendo. Zij heeft deze rechter verzocht om Jamendo te bevelen haar bemiddelingsactiviteiten inzake auteursrechten in Italië te staken. Daartoe heeft LEA aangevoerd dat Jamendo onrechtmatig handelt door deze activiteiten te verrichten in Italië, aangezien zij ten eerste niet is opgenomen in de lijst van organisaties die toestemming hebben om in Italië te bemiddelen inzake auteursrechten, ten tweede niet voldoet aan de specifieke vereisten van wetsbesluit nr. 35/2017, en ten derde in strijd met artikel 8 van dit wetsbesluit het ministerie van telecommunicatie niet op de hoogte heeft gebracht alvorens met haar activiteiten te starten.

28      Jamendo voert voor de verwijzende rechter aan dat richtlijn 2014/26 op onjuiste wijze is omgezet in Italiaans recht, aangezien de Italiaanse wetgever heeft nagelaten de rechten waarin deze richtlijn voorziet, toe te kennen aan onafhankelijke beheerentiteiten.

29      Jamendo stelt in dit verband dat volgens artikel 180 van de auteurswet de activiteit van bemiddeling in Italië uitsluitend is voorbehouden aan de SIAE en andere in deze bepaling bedoelde collectieve beheerorganisaties, waardoor het voor onafhankelijke beheerentiteiten onmogelijk is om aldaar te bemiddelen inzake auteursrechten en deze entiteiten gedwongen worden om vertegenwoordigingsovereenkomsten te sluiten met de SIAE of met andere erkende collectieve beheerorganisaties.

30      Subsidiair voert Jamendo aan dat haar activiteit niet valt onder het collectieve beheer, maar onder het rechtstreekse beheer van auteursrechten. Zij beroept zich dienaangaande op overweging 16 van richtlijn 2014/26, waaruit volgt dat entiteiten die licenties verlenen voor rechten die aan hen zijn overgedragen op basis van „individueel” gesloten overeenkomsten, niet onder het begrip „onafhankelijke beheerentiteit” in de zin van artikel 3, onder b), van deze richtlijn vallen.

31      De verwijzende rechter is ten eerste van oordeel dat de activiteiten van Jamendo niet lijken te kunnen worden aangemerkt als „rechtstreeks beheer”, aangezien zij licenties en sublicenties verleent, een vergoeding int op basis van het aantal keren dat het werk is gebruikt en een percentage van de geïnde bedragen inhoudt. De overeenkomsten die Jamendo aan haar leden voorlegt, lijken evenmin het resultaat van individuele onderhandelingen te zijn en het feit dat tussen verschillende mogelijkheden kan worden gekozen, kan niet afdoen aan de kwalificatie van deze overeenkomsten als „toetredingsovereenkomsten”, hetgeen eraan in de weg staat dat elk van die overeenkomsten wordt aangemerkt als het resultaat van een specifieke onderhandeling.

32      Ten tweede merkt deze rechter op dat artikel 180 van de auteurswet onafhankelijke beheerentiteiten niet toestaat bemiddelingsactiviteiten te verrichten voor de uitoefening van representatie-, uitvoerings-, voordracht- en uitzendrechten, met inbegrip van mededeling aan het publiek via satelliet, en rechten van mechanische en cinematografische reproductie van beschermde werken.

33      In die omstandigheden heeft de Tribunale ordinario di Roma de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet [richtlijn 2014/26] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling die de toegang tot de markt voor bemiddeling inzake auteursrechten, althans de verlening van licenties aan gebruikers, voorbehoudt aan organisaties die volgens de definitie van deze richtlijn kunnen worden gekwalificeerd als collectieve beheerorganisaties, met uitsluiting van organisaties die kunnen worden gekwalificeerd als onafhankelijke beheerentiteiten die in dezelfde staat of in andere lidstaten zijn opgericht?”

 Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

34      Ter terechtzitting voor het Hof heeft de Italiaanse regering aangevoerd dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is omdat het hoofdgeding fictief is.

35      Dat partijen in het hoofdgeding voor het Hof gelijkluidende standpunten naar voren brengen die er in wezen toe strekken de onverenigbaarheid met het Unierecht te doen vaststellen van de Italiaanse wettelijke regeling die de toegang tot bemiddelingsactiviteiten inzake auteursrechten voorbehoudt aan collectieve beheerorganisaties, met uitsluiting van onafhankelijke beheerentiteiten, volstaat volgens deze regering om aan te tonen dat het hoofdgeding kunstmatig is.

36      In dit verband zij eraan herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, rekening houdend met de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 12 oktober 2023, INTER CONSULTING, C‑726/21, EU:C:2023:764, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Hieruit vloeit voort dat er een vermoeden van relevantie rust op vragen inzake het Unierecht. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging of toetsing van de geldigheid van een regel van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 12 oktober 2023, INTER CONSULTING, C‑726/21, EU:C:2023:764, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      In casu moet inderdaad worden opgemerkt dat LEA voor de verwijzende rechter vordert dat Jamendo wordt gelast haar activiteiten van bemiddeling op het gebied van auteursrechten in Italië te staken op grond dat die activiteiten in strijd zijn met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Italiaanse regeling, terwijl LEA in haar bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen in wezen stelt dat deze Italiaanse regeling niet in overeenstemming is met het Unierecht.

39      Gelet op de in de punten 36 en 37 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak kunnen deze omstandigheid en het feit dat partijen in het hoofdgeding het eens zijn over de aan het Unierecht te geven uitlegging, evenwel niet volstaan om vast te stellen dat er bij het hoofdgeding geen sprake is van een reëel geschil en bijgevolg evenmin dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is, bij gebreke van gegevens waaruit duidelijk blijkt dat dit geding kunstmatig of fictief is (zie in die zin arresten van 22 november 2005, Mangold, C‑144/04, EU:C:2005:709, punten 37‑39, en 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys, C‑307/10, EU:C:2012:361, punten 31‑34).

40      Opgemerkt zij evenwel dat de verwijzende rechter in de formulering van zijn prejudiciële vraag verwijst naar onafhankelijke beheerentiteiten die zijn opgericht „in dezelfde staat of in andere lidstaten”. Jamendo is gevestigd in Luxemburg en niets in het dossier waarover het Hof beschikt, wijst erop dat het hoofdgeding betrekking heeft op een in Italië gevestigde onafhankelijke beheerentiteit. In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de prejudiciële vraag, voor zover zij betrekking heeft op in de betrokken lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten, hypothetisch van aard is.

41      Bijgevolg moet het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig de in punt 37 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het betrekking heeft op in Italië gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

42      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2014/26 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die op algemene en absolute wijze uitsluit dat in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten in eerstgenoemde lidstaat hun diensten inzake het beheer van auteursrechten kunnen verrichten.

43      Zoals blijkt uit de overwegingen 7, 8 en 55 van deze richtlijn, heeft zij tot doel de nationale regelgeving betreffende de toegang tot het beheer van auteursrechten en naburige rechten door collectieve beheerorganisaties, de manieren waarop zij bestuurd worden en hun toezichtkader te coördineren, alsook de voorwaarden voor multiterritoriale licentieverlening van auteursrechten op muziekwerken voor online gebruik te coördineren, teneinde de belangen van de leden van collectieve beheerorganisaties, rechthebbenden en derden te beschermen door ervoor te zorgen dat zij in de gehele Unie gelijkwaardige waarborgen genieten.

44      Daartoe bepaalt artikel 1 van richtlijn 2014/26, gelezen in het licht van overweging 9 ervan, dat deze richtlijn met name voorschriften voor collectieve beheerorganisaties vastlegt teneinde strenge normen inzake bestuur, financieel beheer, transparantie en verslaglegging te waarborgen.

45      Zoals in overweging 15 van richtlijn 2014/26 staat te lezen, was de Uniewetgever van mening dat onafhankelijke beheerentiteiten weliswaar commerciële entiteiten zijn die verschillen van collectieve beheerorganisaties omdat zij onder meer geen eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van rechthebbenden, maar zij dezelfde activiteiten verrichten als collectieve beheerorganisaties, zodat deze entiteiten dienen te worden onderworpen aan de verplichting om bepaalde informatie te verstrekken.

46      Daartoe bepaalt artikel 2, lid 4, van richtlijn 2014/26 dat meerdere specifieke bepalingen van die richtlijn, die betrekking hebben op het verstrekken van informatie aan de rechthebbenden die deze entiteiten vertegenwoordigen, aan collectieve beheerorganisaties, aan gebruikers en aan het publiek, van toepassing zijn op onafhankelijke beheerentiteiten.

47      Artikel 5 van deze richtlijn, dat in lid 2 aan de rechthebbenden het recht verleent om de collectieve beheerorganisatie te kiezen die hen vertegenwoordigt, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van de collectieve beheerorganisatie of de rechthebbende, maakt echter geen deel uit van de in artikel 2, lid 4, van die richtlijn opgesomde bepalingen.

48      Zoals de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, regelt bovendien geen enkele andere bepaling van richtlijn 2014/26 de toegang van deze entiteiten tot de activiteit van beheer van auteursrechten.

49      Het is juist dat in overweging 19 van richtlijn 2014/26 met name wordt gesteld dat de rechthebbenden de mogelijkheid moeten hebben om hun rechten eenvoudig terug te trekken uit een collectieve beheerorganisatie om deze rechten individueel te beheren of om het beheer ervan toe te vertrouwen aan een andere collectieve beheerorganisatie of een andere entiteit, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van de betrokken collectieve beheerorganisatie, de entiteit of de rechthebbende.

50      Ten eerste betekent de in artikel 5, lid 4, van deze richtlijn neergelegde mogelijkheid voor rechthebbenden om het beheer van hun rechten terug te trekken uit een collectieve beheerorganisatie, echter niet dat de lidstaten verplicht zijn om ervoor te zorgen dat deze rechthebbenden het recht hebben om een onafhankelijke beheerentiteit van hun keuze te machtigen om hun rechten te beheren, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van die entiteit.

51      Ten tweede kan overweging 19 van die richtlijn niet leiden tot een uitlegging van artikel 2, lid 4, en artikel 5, lid 2, ervan die onverenigbaar is met de bewoordingen van deze bepalingen. Het is immers vaste rechtspraak dat in de preambule van een Uniehandeling weliswaar de inhoud van de bepalingen van deze handeling kan worden gepreciseerd en uitleggingsgegevens kunnen worden verschaft die duidelijkheid kunnen verschaffen over de wil van de auteur van die handeling, maar dat die preambule geen bindende rechtskracht heeft en niet kan worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van de handeling in kwestie af te wijken of om deze bepalingen uit te leggen in een zin die in strijd is met de bewoordingen ervan (zie in die zin arrest van 25 maart 2021, Balgarska Narodna Banka, C‑501/18, EU:C:2021:249, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      Aangezien artikel 2, lid 4, van richtlijn 2014/26 een uitputtende opsomming geeft van de bepalingen die van toepassing zijn op onafhankelijke beheerentiteiten, kan artikel 5, leden 1, 2 en 4, van die richtlijn, gelezen in samenhang met overweging 19 ervan, bijgevolg niet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn om ervoor te zorgen dat de rechthebbenden het recht hebben om een onafhankelijke beheerentiteit van hun keuze te machtigen om hun rechten te beheren, ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van de onafhankelijke beheerentiteit of de rechthebbende in kwestie.

53      Bij gebreke van een dergelijke verplichting in richtlijn 2014/26 en, meer in het algemeen, van een bepaling die de toegang van deze entiteiten tot de activiteit van beheer van auteursrechten regelt, moet worden geoordeeld dat deze richtlijn de voorwaarden voor een dergelijke toegang niet harmoniseert en zij zich bijgevolg niet verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die op algemene en absolute wijze uitsluit dat in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten in eerstgenoemde lidstaat hun diensten inzake het beheer van auteursrechten kunnen verrichten.

54      Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat een dergelijke nationale wettelijke regeling ontsnapt aan het Unierecht in zijn geheel, noch – a fortiori – dat zij in overeenstemming is met dat recht.

55      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het hoofdgeding een situatie betreft die verband houdt met het handelsverkeer tussen de lidstaten, aangezien Jamendo, een vennootschap naar Luxemburgs recht, op grond van de Italiaanse wetgeving wordt belet om diensten op het gebied van het beheer van auteursrechten en naburige rechten in Italië te verrichten als onafhankelijke beheerentiteit. Uit deze elementen blijkt dat het Hof, gelet op het voorwerp van het hoofdgeding, andere bepalingen van Unierecht dient uit te leggen om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te kunnen geven.

56      Aangezien deze wettelijke regeling situaties regelt die verband houden met het handelsverkeer tussen de lidstaten, kan zij namelijk onder de bepalingen van het VWEU inzake de fundamentele vrijheden vallen (zie in die zin arrest van 18 september 2019, VIPA, C‑222/18, EU:C:2019:751, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, tot taak heeft de nationale rechter een nuttig antwoord voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding te geven. Derhalve belet de omstandigheid dat de verwijzende rechter zijn vraag formeel heeft beperkt tot de uitlegging van een specifieke bepaling van Unierecht, het Hof niet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de voor hem aanhangige zaak, ongeacht of die rechter er in zijn vraag melding van maakt. In dit verband staat het aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, en met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geding, uitlegging behoeven (zie in die zin arrest van 18 september 2019, VIPA, C‑222/18, EU:C:2019:751, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Bovendien moet een nationale maatregel die betrekking heeft op een materie die op Unieniveau uitputtend is geharmoniseerd, uitsluitend worden getoetst aan de bepalingen van de harmonisatiemaatregel in kwestie en niet aan die van het primaire recht (zie in die zin arrest van 18 september 2019, VIPA, C‑222/18, EU:C:2019:751, punt 52).

59      In casu blijkt uit punt 53 van het onderhavige arrest dat richtlijn 2014/26 de voorwaarden voor toegang van onafhankelijke beheerentiteiten tot de activiteit van beheer van auteursrechten niet heeft geharmoniseerd. In navolging van de advocaat-generaal in de punten 40 en 41 van zijn conclusie moet echter nog worden onderzocht of de diensten inzake het beheer van auteursrechten en naburige rechten die worden verricht door een onafhankelijke beheerentiteit zoals Jamendo, binnen de materiële werkingssfeer van richtlijn 2000/31 of van richtlijn 2006/123 kunnen vallen.

60      In dit verband moet vooraf worden opgemerkt dat richtlijn 2000/31 krachtens artikel 1, lid 1, ervan specifiek de diensten van de informatiemaatschappij regelt. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2006/123 is deze richtlijn niet van toepassing indien de bepalingen ervan strijdig zijn met een bepaling van een andere Uniehandeling die betrekking heeft op specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in specifieke sectoren of voor specifieke beroepen.

61      Derhalve moet om te beginnen worden onderzocht of de activiteit van beheer van auteursrechten die wordt verricht door onafhankelijke beheerentiteiten onder richtlijn 2000/31 valt, en zo niet, of deze activiteit binnen de werkingssfeer van richtlijn 2006/123 valt.

 Toepasselijkheid van richtlijn 2000/31

62      Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 verbiedt de lidstaten om beperkingen te stellen aan het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd.

63      Krachtens artikel 3, lid 3, van deze richtlijn zijn de leden 1 en 2 van dat artikel echter niet van toepassing op de „gebieden” die worden genoemd in de bijlage bij deze richtlijn, waarin met name wordt verwezen naar „auteursrechten” en „naburige rechten”.

64      Vastgesteld moet worden dat de afwijking waarin artikel 3, lid 3, van richtlijn 2000/31 voorziet, ruim is geformuleerd en in het algemeen betrekking heeft op beperkingen op het vrij verrichten van diensten op het „gebied” van auteursrechten en naburige rechten.

65      Bovendien wijst niets in deze richtlijn erop dat de Uniewetgever met de vaststelling van deze afwijking de diensten inzake het beheer van auteursrechten en naburige rechten van de werkingssfeer van die afwijking heeft willen uitsluiten.

66      Bijgevolg moet worden geoordeeld dat het beheer van auteursrechten en naburige rechten, dat blijkens overweging 2 van richtlijn 2014/26 met name bestaat in de verlening van licenties aan gebruikers, het toezicht op het gebruik van rechten, de handhaving van auteursrechten en naburige rechten, de inning van inkomsten op grond van de exploitatie van rechten en de uitkering van de verschuldigde bedragen aan de rechthebbenden, valt onder de afwijking die is neergelegd in artikel 3, lid 3, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met de bijlage bij die richtlijn.

67      Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door het feit dat artikel 3, lid 3, van richtlijn 2000/31, als afwijking van de algemene regel van artikel 3, lid 2, van die richtlijn, strikt moet worden uitgelegd. Het is immers weliswaar vaste rechtspraak dat bepalingen die afwijken van een fundamentele vrijheid, strikt moeten worden uitgelegd, maar dat neemt niet weg dat erop moet worden toegezien dat de nuttige werking van de aldus vastgestelde afwijking wordt gewaarborgd en dat het doel ervan in acht wordt genomen (zie in die zin arrest van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punten 162 en 163).

68      In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de bepalingen van richtlijn 2000/31 niet van toepassing zijn op diensten inzake het beheer van auteursrechten en naburige rechten.

 Toepasselijkheid van richtlijn 2006/123

69      Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 2006/123 heeft deze richtlijn met name tot doel de uitoefening van het vrije verkeer van diensten te vergemakkelijken en tegelijkertijd een hoge kwaliteit van de diensten te waarborgen.

70      Daartoe bepaalt artikel 16, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn dat de lidstaten het recht van dienstverrichters om diensten te verrichten in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd zijn, eerbiedigen.

71      Overeenkomstig artikel 17, punt 11, van deze richtlijn is artikel 16 echter niet van toepassing op auteursrechten en naburige rechten.

72      Het Hof heeft deze bepaling aldus uitgelegd dat het collectieve beheer van auteursrechten was uitgezonderd van de werkingssfeer van artikel 16 van richtlijn 2006/123 (arrest van 27 februari 2014, OSA, C‑351/12, EU:C:2014:110, punt 65).

73      Deze afwijking is immers, net als die waarin artikel 3, lid 3, van richtlijn 2000/31 voorziet, ruim geformuleerd. Ze heeft in het algemeen betrekking op auteursrechten en naburige rechten, zodat uit artikel 17, punt 11, van richtlijn 2006/123 geen enkele bedoeling van de Uniewetgever kan worden afgeleid om diensten inzake het beheer van auteursrechten en naburige rechten uit te sluiten van de werkingssfeer van die afwijking.

74      Hieruit volgt dat diensten inzake het beheer van auteursrechten en naburige rechten niet binnen de werkingssfeer van artikel 16 van richtlijn 2006/123 vallen.

75      Aangezien de toegang van onafhankelijke beheerentiteiten tot de activiteit van beheer van auteursrechten blijkens de punten 53, 68 en 74 van het onderhavige arrest niet uitputtend op Unieniveau is geharmoniseerd, blijven de lidstaten dus bevoegd om ter zake voorschriften vast te stellen, mits zij de bepalingen van het VWEU, en met name die betreffende de fundamentele vrijheden, in acht nemen (zie in die zin arrest van 18 september 2019, VIPA, C‑222/18, EU:C:2019:751, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Een nationale regeling als die in het hoofdgeding moet dus worden getoetst aan de relevante bepalingen van het primaire recht, in casu artikel 56 VWEU.

 Verenigbaarheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel met de door artikel 56 VWEU gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting

76      Volgens vaste rechtspraak staat artikel 56 VWEU in de weg aan elke nationale maatregel die, zelfs wanneer zij zonder onderscheid van toepassing is, de uitoefening van de door die Verdragsbepalingen gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting door burgers van de Unie onmogelijk kan maken, kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (zie in die zin arrest van 11 februari 2021, Katoen Natie Bulk Terminals en General Services Antwerp, C‑407/19 en C‑471/19, EU:C:2021:107, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

77      In casu moet worden vastgesteld dat een nationale maatregel als die in het hoofdgeding, voor zover zij in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten niet toestaat om hun diensten inzake het beheer van auteursrechten en naburige rechten in Italië te verrichten, waardoor zij worden gedwongen vertegenwoordigingsovereenkomsten te sluiten met een collectieve beheerorganisatie die in die lidstaat is gemachtigd, kennelijk een beperking vormt van de door artikel 56 VWEU gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting.

78      Deze beperking kan echter gerechtvaardigd worden door dwingende redenen van algemeen belang, mits zij geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken (zie in die zin arrest van 27 februari 2014, OSA, C‑351/12, EU:C:2014:110, punt 70).

 Bestaan van een dwingende reden van algemeen belang die de beperking in kwestie kan rechtvaardigen

79      Volgens vaste rechtspraak vormt de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten een dwingende reden van algemeen belang (arrest van 27 februari 2014, OSA CONSULTING, C‑351/12, EU:C:2014:110, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

80      Bijgevolg kan een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden gerechtvaardigd uit het oogpunt van de doelstelling van bescherming van auteursrechten.

 Evenredigheid van de betrokken beperking

81      Wat de evenredigheid van de betrokken beperking betreft, moet in de eerste plaats worden nagegaan of de beperking die erin bestaat dat in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten van bemiddelingsactiviteiten inzake auteursrechten worden uitgesloten, geschikt is om de verwezenlijking van het met een dergelijke maatregel nagestreefde doel van algemeen belang – dat verband houdt met de bescherming van auteursrechten – te waarborgen.

82      Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat een nationale regeling die voor het beheer van auteursrechten met betrekking tot een categorie van beschermde werken op het grondgebied van de betrokken lidstaat een monopolie toekent aan een beheerorganisatie, geschikt moet worden geacht om de intellectuele‑eigendomsrechten te beschermen, aangezien zij een efficiënt beheer van auteursrechten en naburige rechten alsook een efficiënt toezicht op de eerbiediging ervan op het grondgebied van de betrokken lidstaat mogelijk kan maken (arrest van 27 februari 2014, OSA, C‑351/12, EU:C:2014:110, punt 72).

83      In casu kent de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling het monopolie op de activiteit van beheer van auteursrechten op het grondgebied van de betrokken lidstaat echter niet toe aan een organisatie voor collectief beheer. Artikel 180 van de auteurswet staat immers toe dat deze activiteit op het Italiaanse grondgebied niet alleen wordt uitgeoefend door de SIAE, maar ook door collectieve beheerorganisaties als bedoeld in wetsbesluit nr. 35/2017, waarvan artikel 4, lid 2, bepaalt dat rechthebbenden een collectieve beheerorganisatie of een onafhankelijke beheerentiteit van hun keuze kunnen machtigen hun rechten te beheren, „ongeacht de lidstaat van nationaliteit, verblijf of vestiging van de collectieve beheerorganisatie, de onafhankelijke beheerentiteit of de rechthebbende”, met de precisering dat de toepassing van die bepaling geldt onverminderd hetgeen in artikel 180 van de auteurswet is bepaald.

84      Zoals blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing, heeft deze bepaling tot gevolg dat in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten de activiteit van beheer van auteursrechten niet mogen uitoefenen in Italië, terwijl in andere lidstaten gevestigde collectieve beheerorganisaties wel een dergelijke activiteit mogen uitoefenen.

85      In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak een nationale regeling slechts geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen wanneer zij daadwerkelijk ertoe strekt dit doel op consistente en stelselmatige wijze te bereiken (zie arrest van 3 februari 2021, Fussl Modestraße Mayr, C‑555/19, EU:C:2021:89, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

86      Bijgevolg moet worden onderzocht of het verschil in behandeling dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Italiaanse regeling inhoudt tussen collectieve beheerorganisaties enerzijds en onafhankelijke beheerentiteiten anderzijds, aan dat vereiste voldoet.

87      In dit verband moet worden opgemerkt dat, anders dan collectieve beheerorganisaties, waarvoor sprake is van een ruime harmonisatie met betrekking tot de toegang tot de activiteit van beheer van auteursrechten en naburige rechten, de manieren waarop zij bestuurd worden en hun toezichtkader, onafhankelijke beheerentiteiten blijkens artikel 2, lid 4, van richtlijn 2014/26 slechts aan een beperkt aantal bepalingen van deze richtlijn zijn onderworpen, en dat meerdere van de in deze richtlijn gestelde vereisten dus niet op deze entiteiten van toepassing zijn.

88      Ten eerste zijn immers alleen collectieve beheerorganisaties krachtens artikel 16, lid 2, van richtlijn 2014/26 verplicht om licenties te verlenen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, terwijl onafhankelijke beheerentiteiten enkel verplicht zijn om in goed vertrouwen onderhandelingen te voeren over licentieverlening overeenkomstig artikel 16, lid 1 en om alle daartoe noodzakelijke informatie uit te wisselen. Krachtens artikel 16, lid 2, zijn alleen collectieve beheerorganisaties verplicht om de rechthebbenden die zij vertegenwoordigen een passende vergoeding te betalen voor het gebruik van hun rechten. Zij zijn eveneens verplicht om tarieven te hanteren die redelijk zijn, met name in verhouding tot onder meer de economische waarde van het gebruik van de rechten in het handelsverkeer, gelet op de aard en reikwijdte van het gebruik van de werken en andere materie, en in verhouding tot de economische waarde van de door de collectieve beheerorganisatie verstrekte dienst, terwijl onafhankelijke beheerentiteiten vrij zijn om de tarieven toe te passen die zij wensen.

89      Anders dan onafhankelijke beheerentiteiten zijn collectieve beheerorganisaties bovendien op grond van artikel 16, lid 3, van die richtlijn verplicht om zonder onnodige vertraging te reageren op verzoeken van gebruikers en hun een licentie aan te bieden of, bij gebreke daarvan, een gemotiveerde verklaring te verschaffen waarin zij uitleggen waarom zij niet van plan zijn een licentie te verlenen voor een bepaalde dienst.

90      Ten tweede zijn onafhankelijke beheerentiteiten, anders dan collectieve beheerorganisaties, niet overeenkomstig artikel 6, lid 2, van die richtlijn verplicht om rechthebbenden als leden te aanvaarden als zij voldoen aan de vereisten voor het lidmaatschap, welke gebaseerd moeten zijn op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.

91      Ten derde zijn onafhankelijke beheerentiteiten niet verplicht om de rechten van rechthebbenden op hun verzoek te beheren, zoals artikel 5, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 2014/26 voorschrijft aan collectieve beheerorganisaties wanneer het beheer ervan binnen hun werkterrein valt, tenzij er sprake is van objectief gerechtvaardigde redenen. Dit impliceert dat onafhankelijke beheerentiteiten vrij zijn om de financieel meest rendabele rechtencategorieën te kiezen en het beheer van de andere categorieën aan de collectieve beheerorganisaties over te laten. Voor deze entiteiten geldt evenmin de in artikel 5, lid 4, van deze richtlijn neergelegde verplichting tot eerbiediging van de vrijheid van rechthebbenden om de machtiging voor het beheer van hun rechten, categorieën van rechten of soorten werk te beëindigen of rechten voor bepaalde grondgebieden terug te trekken.

92      Ten vierde zijn onafhankelijke beheerentiteiten, anders dan collectieve beheerorganisaties, niet gebonden door de in de artikelen 6 tot en met 10 van richtlijn 2014/26 vervatte bepalingen die de voorwaarden voor lidmaatschap, de wijze van bestuur en het toezichtkader, alsmede de belangenconflicten regelen, en evenmin door de bepalingen inzake klachten- en geschillenbeslechtingsprocedures die zijn neergelegd in de artikelen 33 tot en met 35 van deze richtlijn.

93      Ten vijfde zijn deze entiteiten niet onderworpen aan de in de artikelen 11 tot en met 15 van richtlijn 2014/26 gestelde vereisten inzake het beheer van de inkomsten uit de rechten, waardoor zij hun winst kunnen maximaliseren.

94      Wat ten zesde de specifieke transparantievereisten van deze richtlijn betreft, zijn alleen artikel 20 en sommige bepalingen van artikel 21 ervan van toepassing op onafhankelijke beheerentiteiten. In het bijzonder zijn onafhankelijke beheerentiteiten, anders dan collectieve beheerorganisaties, niet onderworpen aan de verplichtingen van hoofdstuk 5 van richtlijn 2014/26, met name de in artikel 22 ervan opgenomen verplichting om een jaarlijks transparantieverslag op te stellen.

95      Ten zevende en ten slotte is titel III van richtlijn 2014/26, betreffende de multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken, ook niet van toepassing op onafhankelijke beheerentiteiten.

96      Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat het verschil in behandeling dat door de betrokken nationale regeling wordt gemaakt tussen onafhankelijke beheerentiteiten en collectieve beheerorganisaties, beantwoordt aan het streven om de doelstelling van bescherming van auteursrechten op consistente en stelselmatige wijze te verwezenlijken, aangezien richtlijn 2014/26 voor onafhankelijke beheerentiteiten minder strenge eisen stelt dan voor collectieve beheerorganisaties, in het bijzonder wat betreft de toegang tot de activiteit van beheer van auteursrechten en naburige rechten, de verlening van licenties, de wijze van bestuur en het toezichtkader. In die omstandigheden kan een dergelijk verschil in behandeling worden geacht geschikt te zijn om de verwezenlijking van dat doel te waarborgen.

97      Wat evenwel in de tweede plaats de vraag betreft of de beperking die erin bestaat dat onafhankelijke beheerentiteiten geen bemiddelingsactiviteiten inzake auteursrechten mogen verrichten, niet verder gaat dan noodzakelijk is om de verwezenlijking van de doelstelling van algemeen belang – die verband houdt met de bescherming van auteursrechten – te waarborgen, dient te worden opgemerkt dat een maatregel die het vrij verrichten van diensten minder aantast, met name erin zou kunnen bestaan dat het verrichten van bemiddelingsdiensten inzake auteursrechten in de betrokken lidstaat afhankelijk wordt gesteld van bijzondere wettelijke vereisten die gerechtvaardigd zijn gelet op het doel van bescherming van auteursrechten.

98      In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling – voor zover zij elke onafhankelijke beheerentiteit, ongeacht de wettelijke vereisten waaraan deze krachtens het nationale recht van haar lidstaat van vestiging is onderworpen, op absolute wijze belet een door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheid uit te oefenen – verder gaat dan noodzakelijk is om auteursrechten te beschermen.

99      Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 56 VWEU, gelezen in samenhang met richtlijn 2014/26, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die op algemene en absolute wijze uitsluit dat in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten in eerstgenoemde lidstaat hun diensten inzake het beheer van auteursrechten kunnen verrichten.

 Kosten

100    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 56 VWEU, gelezen in samenhang met richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die op algemene en absolute wijze uitsluit dat in een andere lidstaat gevestigde onafhankelijke beheerentiteiten in eerstgenoemde lidstaat hun diensten inzake het beheer van auteursrechten kunnen verrichten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.