Language of document : ECLI:EU:C:1998:594

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

10 december 1998 (1)

„Behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen”

In de gevoegde zaken C-127/96, C-229/96 en C-74/97,

betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van hetTribunal Superior de Justicia de Murcia (Spanje) (C-127/96), het ArbeitsgerichtFrankfurt am Main (Duitsland) (C-229/96) en de Juzgado de lo Social n° 1 dePontevedra (Spanje) (C-74/97), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

Francisco Hernández Vidal SA

en

P. Gómez Pérez,

M. Gómez Pérez,

Contratas y Limpiezas SL (C-127/96),

en tussen

F. Santner

en

Hoechst AG (C-229/96),

en tussen

M. Gómez Montaña

en

Claro Sol SA,

Red Nacional de Ferrocarriles Españoles (Renfe) (C-74/97),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van deRaad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen derlidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgangvan ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet (rapporteur), kamerpresident, P. Jann,J. C. Moitinho de Almeida, C. Gulmann en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas


griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

—    Francisco Hernández Vidal SA, vertegenwoordigd door A. HernándezMartín, advocaat te Murcia,

—    F. Santner, vertegenwoordigd door S. Baier, advocaat te Frankfurt am Main,

—    Hoechst AG, vertegenwoordigd door M. Becker, Assessor bij hetArbeitsgeberverband Chemie und verwandte Industrien für das LandHessen e.V., als gemachtigde,

—    Claro Sol SA, vertegenwoordigd door J. A. Otero Martín, advocaat teMadrid,

—    Red Nacional de Ferrocarriles Españoles (Renfe), vertegenwoordigd doorL. F. Díaz-Guerra Alvarez, advocaat te Madrid,

—    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta, abogadodel Estado, als gemachtigde (C-74/97),

—    de Duitse regering, vertegenwoordigd door S. Maass, Regierungsrätin z. A.bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde (C-127/96en C-229/96), en E. Röder, Ministerialrat bij dit ministerie, als gemachtigde(C-229/96 en C-74/97),

—    de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder,bestuursdirecteur bij de juridische dienst van het Ministerie vanBuitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking,als gemachtigde (C-127/96),

—    de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-F. Dobelle, adjunct-directeurbij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken,en A. de Bourgoing, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden(C-127/96),

—    de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd doorJ. E. Collins van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, enC. Lewis, barrister (C-127/96), en door L. Nicoll van het Treasury Solicitor'sDepartment, als gemachtigde, en S. Moore, barrister (C-74/97),

—    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd doorM. Patakia, lid van de juridische dienst, als gemachtigde (C-127/96, C-229/96en C-74/97), I. Martínez Del Peral, lid van de juridische dienst, alsgemachtigde (C-127/96 en C-74/96), en P. Hillenkamp, juridisch adviseur,als gemachtigde (C-229/96),

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Francisco Hernández Vidal SA,vertegenwoordigd door A. Hernández Martín, P. en M. Gómez Pérez,vertegenwoordigd door J. Martínez Jiménez, advocaat te Murcia, Hoechst AG,vertegenwoordigd door M. Becker, Red Nacional de Ferrocarriles Españoles(Renfe), vertegenwoordigd door L. F. Díaz-Guerra Alvarez, de Spaanse regering,vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta, de Franse regering, vertegenwoordigddoor J.-F. Dobelle en A. de Bourgoing, en de Commissie, vertegenwoordigd door

P. Hillenkamp en M. Desantes, bij de juridische dienst gedetacheerd nationaalambtenaar, ter terechtzitting van 11 juni 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 september1998,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij beschikkingen van 22 februari 1996 (C-127/96), 11 juni 1996 (C-229/96) en28 januari 1997 (C-74/97), ingekomen bij het Hof op 22 april 1996, 1 juli 1996respectievelijk 20 februari 1997, hebben het Tribunal Superior de Justicia deMurcia, het Arbeitsgericht Frankfurt am Main en de Juzgado de lo Social n° 1 dePontevedra krachtens artikel 177 EG-Verdrag prejudiciële vragen gesteld over deuitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake deonderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud vande rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen ofonderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26).

2.
    Deze vragen zijn gerezen in de gedingen tussen Francisco Hernández Vidal SA(hierna: „Hernández Vidal”) en P. en M. Gómez Pérez benevens Contratas yLimpiezas SL (hierna: „Contratas y Limpiezas”), Santner en Hoechst AG (hierna:„Hoechst”), en M. Gómez Montaña en Claro Sol SA (hierna: „Claro Sol”)benevens Red Nacional de Ferrocarriles Españoles (hierna: „Renfe”).

3.
    Na de uitspraak van het arrest van 11 maart 1997, Süzen (C-13/95, Jurispr.blz. I-1259), is de behandeling van de onderhavige zaken bij beslissingen van de

president van het Hof van 18 maart 1997 geschorst en heeft het Hof deverwijzende rechterlijke instanties verzocht aan te geven, of zij — gelet op genoemdarrest en het arrest van 14 april 1994, Schmidt (C-392/92, Jurispr. blz. I-1311) — hunvragen wensten te handhaven. Bij brieven van 6 mei 1997 (C-127/96), 24 juli 1997(C-229/96) en 22 april 1997 (C-74/97) hebben deze het Hof medegedeeld, dat zijhun vragen wensten te handhaven. Bij beslissingen van de president van het Hofvan 2 juni 1997 (C-127/96), 27 augustus 1997 (C-229/96) en 5 juni 1997 (C-74/97)is de behandeling van de zaken hervat.

4.
    Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer 31 maart 1998 zijn de driezaken voor de mondelinge behandeling en het arrest gevoegd.

Zaak C-127/96

5.
    P. en M. Gómez Pérez waren sinds enkele jaren als schoonmaakster in dienst bijschoonmaakbedrijf Contratas y Limpiezas. Zij waren belast met het schoonhoudenvan de bedrijfsruimten van Hernández Vidal, een kauwgom- en snoepfabriek,krachtens een schoonmaakcontract tussen deze onderneming en Contratas yLimpiezas.

6.
    Dit schoonmaakcontract, dat op 1 januari 1992 was ingegaan en jaarlijksstilzwijgend kon worden verlengd, werd op 28 november 1994 door HernándezVidal per 31 december 1994 opgezegd, omdat deze onderneming voortaan zelf haarbedrijfsruimten wilde schoonmaken. Hernández Vidal noch Contratas y Limpiezaswensten de arbeidsverhouding met P. en M. Gómez Pérez na 2 januari 1995 voortte zetten.

7.
    P. en M. Gómez Pérez stelden daarop tegen beide ondernemingen bij de Juzgadode lo Social n° 5 de Murcia beroep in wegens onrechtmatig ontslag. Bij vonnis van23 maart 1995 wees de Juzgado hun vorderingen toe, doch enkel ten aanzien vanHernández Vidal. De onderneming werd veroordeeld tot herstel van het

dienstverband dan wel betaling van schadevergoeding en tot doorbetaling van hetloon over de periode tussen de datum van het ontslag en de betekening van hetvonnis.

8.
    Hernández Vidal ging van dit vonnis in beroep bij het Tribunal Superior de Justiciade Murcia, stellende dat er geen sprake was van een overgang van een vestiging ofonderdeel daarvan en zij derhalve niet als verkrijger kon worden aangemerkt.

9.
    Omdat dit Tribunal van oordeel was, dat de oplossing van het geschil afhing vande uitlegging van richtlijn 77/187, heeft het de behandeling van de zaak geschorsten de Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)    Is het verrichten van werkzaamheden, bestaande in het schoonmaken vande lokalen van een onderneming waarvan de hoofdactiviteit niet hetschoonmaken is — in casu namelijk de vervaardiging van kauwgom ensnoepgoed — maar die wel voortdurend behoefte heeft aan dezenevenactiviteit, te beschouwen als .onderdeel van een vestiging‘?

2)    Kan voorts het begrip .overdracht krachtens overeenkomst‘ aldus wordenverstaan, dat daaronder ook valt de beëindiging van een — gedurende driejaar jaarlijks verlengde — overeenkomst tot het verrichten vanschoonmaakwerkzaamheden na afloop van het derde jaar ingevolge eenbesluit van de onderneming waarvoor die werkzaamheden worden verricht?Zo ja, is het dan van belang of de onderneming waarvoor diewerkzaamheden worden verricht, het schoonmaakwerk laat uitvoeren doorhaar eigen of door andere, nieuw aangestelde werknemers?”

Zaak C-229/96

10.
    F. Santner was sinds 1980 als schoonmaker in dienst bij achtereenvolgens Dörhöffer+ Schmitt GmbH (hierna: „Dörhöffer + Schmitt”) en B + S GmbH (hierna: „B+ S”), ontstaan uit een splitsing van Dörhöffer + Schmitt. Hij was uitsluitendbelast met het schoonhouden van een gedeelte van de badinrichtingen van Hoechstingevolge achtereenvolgende schoonmaakcontracten tussen Hoechst envoornoemde schoonmaakbedrijven.

11.
    Hoechst zegde het contract met B + S evenwel op en reorganiseerde hetschoonhouden van haar badinrichtingen. Deze zouden voortaan deels door haareigen werknemers en deels in samenwerking met andere derde ondernemingenworden schoongemaakt.

12.
    Op 27 april 1995 beëindigde B + S de arbeidsverhouding met Santner.

13.
    Deze dagvaardde het schoonmaakbedrijf daarop voor het Arbeitsgericht Frankfurtam Main, stellende dat er sprake was van een overgang van een onderneming endat de arbeidsverhouding derhalve moest worden voortgezet met Hoechst.

14.
    Omdat het Arbeitsgericht van oordeel was, dat de oplossing van het geschil afhingvan de uitlegging van richtlijn 77/187, heeft het de behandeling van de zaakgeschorst en de Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)    Kunnen de schoonmaakwerkzaamheden in bepaalde onderdelen van eenvestiging die na beëindiging van de overdracht krachtens overeenkomst aaneen derde onderneming weer door de ondernemer zelf worden uitgevoerd,worden aangemerkt als een onderdeel van een vestiging in de zin vanrichtlijn 77/187/EEG?

2.    Geldt dit ook, wanneer deze schoonmaakwerkzaamheden in bepaaldeonderdelen van een vestiging na de overdracht aan de ondernemer opnieuwdeel uitmaken van de schoonmaakwerkzaamheden in de gehele vestiging?”

Zaak C-74/97

15.
    Renfe had de schoonmaak en het onderhoud van het station te Pontevedra tussen16 oktober 1994 en 15 oktober 1996 uitbesteed aan schoonmaakbedrijf Claro Sol.

16.
    Na de verkrijging van deze opdracht had Claro Sol M. Gómez Montaña in dienstgenomen en haar belast met de schoonmaak en het onderhoud van genoemdstation. Voordien had Gómez Montaña gedurende enkele jaren dezelfdewerkzaamheden verricht in dienst van verschillende voorgangers van Claro Sol.

17.
    Na afloop van het overeengekomen tijdvak besloot Renfe het contract met ClaroSol niet te verlengen en het station te Pontevedra voortaan zelf te gaanschoonmaken en onderhouden. Op 1 oktober 1996 deelde Claro Sol GómezMontaña mede, dat zij als gevolg van het verlies van de opdracht genoopt was hunarbeidsverhouding tegen 15 oktober daaraanvolgend te beëindigen.

18.
    Gómez Montaña stelde daarop tegen zowel Claro Sol als Renfe bij de Juzgado delo Social n° 1 de Pontevedra beroep in wegens onrechtmatig ontslag.

19.
    Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van richtlijn77/187, heeft de Juzgado de behandeling van de zaak geschorst en het Hof denavolgende prejudiciële vraag gesteld:

„Valt de beëindiging van een uitbestedingsovereenkomst met eenschoonmaakbedrijf, die ertoe leidt dat een werkneemster van de opdrachtnemerwordt ontslagen en de opdrachtgever, een spoorwegonderneming, deschoonmaakwerkzaamheden door zijn eigen werknemers laat uitvoeren, binnen dewerkingssfeer van richtlijn 77/187/EEG van 14 februari 1977?”

De prejudiciële vragen

20.
    Met deze gezamenlijk te behandelen vragen wensen de verwijzende rechters tevernemen of en, zo ja, onder welke omstandigheden richtlijn 77/187 van toepassingis op een situatie waarin een onderneming die een andere onderneming deopdracht had gegeven (een deel van) haar lokalen schoon te maken, besluit debetrokken overeenkomst te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaanzelf uit te voeren.

21.
    Blijkens artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 is deze richtlijn van toepassing op deovergang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan op een andereondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst, of een fusie.

voeren.

22.
    Volgens de rechtspraak van het Hof heeft richtlijn 77/187 tot doel, ook bijverandering van eigenaar de continuïteit van de in het kader van een economischeeenheid bestaande arbeidsverhoudingen te waarborgen. Voor de vraag of er sprakeis van een overgang in de zin van de richtlijn is derhalve het beslissend criterium,of de identiteit van de betrokken eenheid bewaard blijft, wat met name blijktdoordat de exploitatie ervan in feite wordt voortgezet of hervat (arrest van18 maart 1986, Spijkers, 24/85, Jurispr. blz. 1119, punten 11 en 12, en, laatstelijk,arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 10).

23.
    Wat de modaliteiten van een dergelijke overgang betreft, staat vast, dat richtlijn77/187 van toepassing is telkens wanneer in het kader van contractuelebetrekkingen een wijziging plaatsvindt in de natuurlijke of rechtspersoon die alswerkgever verplichtingen aangaat ten opzichte van de werknemers van deonderneming (zie met name arrest van 7 maart 1996, Merckx en Neuhuys, C-171/94en C-172/94, Jurispr. blz. I-1253, punt 28).

24.
    Het Hof achtte richtlijn 77/187 dan ook van toepassing op een situatie waarin eenonderneming de verantwoordelijkheid voor het verrichten vanschoonmaakwerkzaamheden waarvoor zij tot dusver rechtstreeks zorg droeg, bij

overeenkomst overdraagt aan een andere onderneming (arrest Schmidt, reedsaangehaald, punt 14) en op een situatie waarin een opdrachtgever die hetschoonhouden van zijn lokalen had uitbesteed aan een eerste opdrachtnemer, debetrokken overeenkomst beëindigt en vervolgens ter verrichting van soortgelijkewerkzaamheden een nieuwe overeenkomst sluit met een tweede opdrachtnemer(arrest Süzen, reeds aangehaald, punten 11 en 12).

25.
    Evenzo moet richtlijn 77/187 ook toepassing kunnen vinden in een situatie waarin,zoals in de hoofdgedingen, een onderneming die (een deel van) haar lokalen dooreen andere onderneming liet schoonmaken, besluit de overeenkomst met dieonderneming te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf teverrichten.

26.
    Voor de toepasselijkheid van richtlijn 77/187 is evenwel vereist, dat de overgangbetrekking heeft op een duurzaam georganiseerde economische eenheid waarvande activiteit niet beperkt is tot de uitvoering van een bepaald werk (arrest van19 september 1995, Rygaard, C-48/94, Jurispr. blz. I-2745, punt 20). Het begripeenheid verwijst dus naar een georganiseerd geheel van personen en elementenwaarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan wordenuitgeoefend (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 13).

27.
    Een dergelijke eenheid moet weliswaar voldoende gestructureerd en autonoom zijn,maar behoeft niet noodzakelijkerwijs materiële en immateriële activa van betekeniste omvatten. In sommige economische sectoren, zoals de schoonmaaksector, is erveelal slechts een minimum aan activa en zijn arbeidskrachten de voornaamstefactor. Een georganiseerd geheel van werknemers die speciaal en duurzaam meteen gemeenschappelijke taak zijn belast, kan derhalve, wanneer er geen andereproductiefactoren zijn, als economische eenheid worden aangemerkt.

28.
    Het is aan de verwijzende rechters om aan de hand van bovenstaandeuitleggingselementen vast te stellen, of het onderhoud van de lokalen van deopdrachtgever vóór zijn besluit om dit zelf te gaan verrichten, was georganiseerdin de vorm van een economische eenheid binnen het externe schoonmaakbedrijf.

29.
    Om vervolgens vast te stellen of aan de voorwaarden voor een overgang van eeneconomische eenheid is voldaan, moet rekening worden gehouden met allefeitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aardvan de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa alsgebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriëleactiva op het tijdstip van de overdracht, de vraag of de nieuwe ondernemer vrijwelalle personeelsleden overneemt, de vraag of de klantenkring wordt overgedragen,de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaarovereenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Aldeze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globaleonderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (zie metname de arresten Spijkers en Süzen, reeds aangehaald, punt 13, respectievelijk 24).

30.
    Derhalve kan niet reeds op grond van de omstandigheid dat de voorheen door hetschoonmaakbedrijf en thans door de eigenaar zelf verrichteonderhoudswerkzaamheden overeenkomen, worden geconcludeerd dat er sprakeis van een overdracht van een economische eenheid van de eerste aan de tweedeonderneming. Een economische eenheid kan namelijk niet worden gereduceerd totde activiteit waarmee zij is belast. Haar identiteit blijkt eveneens uit anderefactoren, zoals de personeelssamenstelling, de leiding, de taakverdeling, debedrijfsvoering of, in voorkomend geval, de beschikbare productiemiddelen (arrestSüzen, reeds aangehaald, punt 15).

31.
    Zoals in punt 29 van dit arrest is opgemerkt, moet de nationale rechter bij debeoordeling van de feitelijke omstandigheden die de betrokken transactiekenmerken, onder meer rekening houden met de aard van de betrokken

onderneming of vestiging. Het belang dat moet worden gehecht aan de diversecriteria die bepalen of er sprake is van een overgang in de zin van richtlijn 77/187,verschilt noodzakelijkerwijs naar gelang van de uitgeoefende activiteit, en zelfs vande productiewijze of de bedrijfsvoering in de betrokken onderneming of vestigingof een onderdeel daarvan. Waar in het bijzonder een economische eenheid inbepaalde sectoren zonder materiële of immateriële activa van betekenis kanfunctioneren, kan het behoud van de identiteit van een dergelijke eenheid na dehaar betreffende transactie per definitie niet afhangen van de overdracht vandergelijke activa (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 18).

32.
    Voorzover in bepaalde sectoren, waarin de arbeidskrachten de voornaamste factorzijn bij de activiteit, een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijkeactiviteit verricht, een economische eenheid kan vormen, kan een dergelijkeeenheid haar identiteit dus ook na de overdracht behouden, wanneer de nieuweondernemer niet alleen de betrokken activiteit voortzet, maar ook een wezenlijkdeel — qua aantal en deskundigheid — van het personeel dat zijn voorgangerspeciaal voor die taak had ingezet, overneemt. In dat geval verwerft de nieuweondernemer namelijk het georganiseerde geheel van elementen waarmee deactiviteiten of bepaalde activiteiten van de overdragende onderneming duurzaamkunnen worden voortgezet (arrest Süzen, punt 21).

33.
    Tenslotte kan de omstandigheid, dat de schoonmaakwerkzaamheden voor deonderneming die heeft besloten deze voortaan zelf te verrichten, slechts eennevenactiviteit is zonder noodzakelijk verband met haar statutair doel, niet totgevolg hebben, dat de transactie van de werkingssfeer van richtlijn 77/187 wordtuitgesloten (zie arrest van 12 november 1992, Watson Rask en Christensen,C-209/91, Jurispr. blz. I-5755, punt 17, en arrest Schmidt, reeds aangehaald,punt 14).

34.
    Het is aan de verwijzende rechters om aan de hand van alle bovenstaandeuitleggingselementen vast te stellen, of in de hoofdgedingen een overgang heeftplaatsgevonden.

35.
    Op de gestelde vragen moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 1, lid 1, vanrichtlijn 77/187 aldus moet worden uitgelegd, dat deze richtlijn van toepassing is opeen situatie waarin een onderneming die een andere onderneming de opdracht hadgegeven haar lokalen schoon te maken, besluit de betrokken overeenkomst tebeëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf uit te voeren,voorzover de transactie gepaard gaat met de overdracht van een economischeeenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheid verwijstnaar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee eeneconomische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. Deenkele omstandigheid dat de voorheen door het schoonmaakbedrijf en thans doorde eigenaar van de lokalen verrichte onderhoudswerkzaamheden overeenkomen,wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economischeeenheid.

Kosten

36.
    De kosten door de Spaanse, de Duitse, de Belgische en de Franse regering, deregering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hunopmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerkingkomen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als eenaldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantiesover de kosten hebben te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal Superior de Justicia de Murcia, hetArbeitsgericht Frankfurt am Main en de Juzgado de lo Social n° 1 de Pontevedrabij beschikkingen van 22 februari 1996, 11 juni 1996 en 28 januari 1997 gesteldevragen, verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzakede onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoudvan de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingenof onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd, dat deze richtlijn vantoepassing is op een situatie waarin een onderneming die een andere ondernemingde opdracht had gegeven haar lokalen schoon te maken, besluit de betrokkenovereenkomst te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf uit tevoeren, voorzover de transactie gepaard gaat met de overdracht van eeneconomische eenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheidverwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee eeneconomische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. Deenkele omstandigheid dat de voorheen door het schoonmaakbedrijf en thans doorde eigenaar van de lokalen verrichte onderhoudswerkzaamheden overeenkomen,wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economischeeenheid.

Puissochet
Jann
Moitinho de Almeida

        Gulmann                    Edward

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 december 1998.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

J.-P. Puissochet


1: Procestalen: Spaans en Duits.