Language of document : ECLI:EU:T:2018:950

Zaak T284/15

(gedeeltelijke publicatie)

AlzChem AG

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun – Chemische industrie – Besluit om de activiteiten van een onderneming tijdens de faillissementsprocedure voort te zetten – Besluit waarbij wordt vastgesteld dat er geen sprake is van staatssteun – Beroep tot nietigverklaring – Individueel geraakt – Ontvankelijkheid – Begrip ‚staatssteun’ – Voordeel – Criterium van de particuliere schuldeiser – Toerekenbaarheid aan de staat – Motiveringsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 december 2018

1.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Toekenning van voordelen die aan de staat kan worden toegerekend – Betrokkenheid van een nationale rechterlijke instantie bij de vaststelling van de maatregel – Daaronder begrepen

(Art. 107, lid 1, VWEU)

2.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Beoordeling aan de hand van het criterium van de particuliere schuldeiser – Onderzoek van de individuele situatie van elk van de betrokken openbare schuldeisers

(Art. 107, lid 1, VWEU)

1.      Dat een maatregel kan worden beschouwd als een aan de staat toe te rekenen besluit in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU ten gevolge van een beslissing van een nationale rechterlijke instantie valt niet uit te sluiten.

In dit verband dient de Commissie, wanneer zij vaststelt dat er geen sprake is van staatssteun met betrekking tot de voortzetting van de activiteiten van een failliete entiteit waarbij zij verwijst naar het feit dat deze voortzetting berust op een beslissing van particuliere schuldeisers en dit niettegenstaande de aanwezigheid van een nationale rechterlijke instantie in de bevoegde commissie die diende te beslissen over het al dan niet voortzetten van de activiteiten van de betrokken entiteit, in haar besluit uiteen te zetten welke redenen haar ertoe hebben gebracht te concluderen dat het besluit om de activiteiten voort te zetten niet kon worden toegerekend aan die rechterlijke instantie.

(zie punten 104, 107, 108)

2.      In het kader van de toepassing van het criterium van de particuliere schuldeiser staat het aan de Commissie om de individuele situatie van de betrokken openbare schuldeisers te onderzoeken, waarbij met name in aanmerking wordt genomen of zij bevoorrechte dan wel concurrente schuldeisers zijn, om in wezen vast te stellen of hun keuze verder gaat dan door commerciële vereisten wordt gerechtvaardigd, dan wel of die keuze kan worden verklaard door de wil om aan de betrokken onderneming een voordeel toe te kennen. De openbare schuldeisers hoeven dus niet als één entiteit te worden beschouwd en hun bijzondere hoedanigheden dienen in aanmerking te worden genomen.

In dit verband zou het feit dat de staat wordt beschouwd als één schuldeiser, ertoe kunnen leiden dat wordt toegestaan dat bepaalde openbare schuldeisers een besluit nemen dat tegen hun belangen ingaat en zich niet gedragen zoals een particuliere schuldeiser in dezelfde situatie zou doen.

(zie punten 188, 196)