Language of document : ECLI:EU:T:2002:112

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer - uitgebreid)

3 mei 2002 (1)

„Visserij - Verordening (EG) nr. 1162/2001 - Herstel van heekbestand - Visserijbedrijf - Beroep tot nietigverklaring - Individueel geraakt persoon - Ontvankelijkheid”

In zaak T-177/01,

Jégo-Quéré et Cie SA, gevestigd te Lorient (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Creus Carreras, B. Uriarte Valiente en A. Agustinoy Guilayn, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en A. Bordes als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de artikelen 3, sub d, en 5 van verordening (EG) nr. 1162/2001 van de Commissie van 14 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het heekbestand in ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in ICES-sectoren VIIIa, b, d, e en van daarmee samenhangende bepalingen inzake de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen (PB L 159, blz. 4),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, K. Lenaerts, J. Azizi, N. J. Forwood en H. Legal, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 april 2002,

het navolgende

Arrest

Het rechtskader en de feiten

1.
    Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (PB L 389, blz. 1), zoals gewijzigd, bepaalt in artikel 15, dat de Commissie noodmaatregelen kan nemen wanneer de instandhouding van visbestanden door onvoorziene ernstige verstoringen in gevaar is gebracht.

2.
    In december 2000 hebben de Commissie en de Raad na een waarschuwing van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) gemeend dat dringend een herstelplan voor het heekbestand moest worden vastgesteld.

3.
    De daarop vastgestelde verordening (EG) nr. 1162/2001 van de Commissie van 14 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het heekbestand in ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in ICES-sectoren VIIIa, b, d, e en van daarmee samenhangende bepalingen inzake de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen (PB L 159, blz. 4; hierna: „verordening”) heeft als hoofddoel onmiddellijk de vangst van jonge heek te verminderen. De verordening is vantoepassing op vissersvaartuigen die in de daarin bepaalde gebieden vissen en stelt voor de verschillende technieken van visvangst met netten een minimummaaswijdte vast die varieert naargelang de gebieden, ongeacht de soort waarop het betrokken vaartuig vist. De regeling geldt niet voor vaartuigen van minder dan 12 meter die hoogstens 24 uur uitvaren.

4.
    Wat de in het onderhavige geding relevante bepalingen betreft (hierna: „bestreden bepalingen”), verbiedt artikel 3, sub d, van de verordening „een bodemsleepnet te gebruiken waarbij een kuil met een maaswijdte van minder dan 100 mm op een andere wijze dan door naaien aan het voorste deel van het net is bevestigd”. Artikel 5, lid 1, van de verordening bakent de geografische gebieden af waarin de bepalingen van de verordening gelden, en artikel 5, lid 2, preciseert voor al deze gebieden voor bepaalde maaswijdten de verboden inzake het gebruik, het te water laten en het inzetten van sleepnetten en de verplichtingen inzake het vastmaken en het opbergen van sleepnetten, alsmede voor elk van deze gebieden voor bepaalde maaswijdten de verboden inzake het gebruik, het te water laten en het inzetten van staand vistuig en de verplichtingen inzake het vastmaken en het opbergen van staand vistuig. Wat de sleepnetten betreft, gelden de verboden voor maaswijdten tussen 55 en 99 mm, en wat het staand vistuig betreft, gelden zij naargelang het gebied voor maaswijdten van minder dan 100, respectievelijk 120 mm.

5.
    De vennootschap Jégo-Quéré et Cie SA (hierna: „vennootschap Jégo-Quéré” of „verzoekster”) is een in Frankrijk gevestigd visserijbedrijf en oefent permanent ten zuiden van Ierland in het in artikel 5, lid 1, sub a, van de verordening bedoelde ICES-gebied VII de visvangst uit op wijting, een soort die gemiddeld 67,3 % van haar vangst uitmaakt. Zij is eigenaar van vier vaartuigen van meer dan 30 meter en gebruikt netten met een maaswijdte van 80 mm.

Procedure

6.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 2 augustus 2001, heeft de vennootschap Jégo-Quéré krachtens artikel 230, vierde alinea, EG beroep ingesteld tot nietigverklaring van de artikelen 3, sub d, en 5 van de verordening.

7.
    Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 oktober 2001, heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoekster heeft op 14 december 2001 haar opmerkingen betreffende die exceptie ingediend.

8.
    Bij besluit van het Gerecht van 14 maart 2002 is de zaak aan de Eerste kamer (uitgebreid) toegewezen.

9.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer - uitgebreid) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan om uitspraak te doen over de door verweerster opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid.

10.
    Partijen zijn in hun pleidooien en antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 16 april 2002.

Conclusies van partijen

11.
    In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert verweerster, dat het het Gerecht behage:

- het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

- verzoekster in de kosten te verwijzen.

12.
    In haar opmerkingen betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert verzoekster, dat het het Gerecht behage:

- de exceptie te voegen met de zaak ten gronde of, subsidiair, het beroep na de mondelinge behandeling ontvankelijk te verklaren;

- de Commissie in de kosten te verwijzen.

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

13.
    De Commissie werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid op, stellende dat de vennootschap Jégo-Quéré door de verordening niet individueel wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG en dus geen beroep tot nietigverklaring van de bestreden bepalingen kan instellen.

14.
    Volgens de Commissie heeft de verordening een algemene strekking, met name wat de bestreden bepalingen betreft, die geen enkele uitzondering bevatten. In dit verband verwijst zij naar de rechtspraak volgens welke bepalingen die van toepassing zijn op objectief omschreven situaties en rechtsgevolgen meebrengen ten aanzien van algemeen en abstract omschreven categorieën van personen, een verordenend karakter hebben, ongeacht de omstandigheid dat zij bepaalde marktdeelnemers individueel kunnen raken (arresten Gerecht van 21 februari 1995, Campo Ebro e.a./Raad, T-472/93, Jurispr. blz. II-421, punten 31 en 32, en 22 februari 2000, ACAV e.a./Raad, T-138/98, Jurispr. blz. II-341, punt 60). Verweerster voegt hieraan toe dat de in de verordening vastgestelde uitzonderingen, waarop het onderhavige beroep geen betrekking heeft, eveneens een algemene strekking hebben en geenszins een „bundel van individuele beschikkingen” vormen (in de zin van de arresten Hof van 13 mei 1971,International Fruit Company e.a./Commissie, 41/70-44/70, Jurispr. blz. 411, punt 21, en 6 november 1990, Weddel/Commissie, C-354/87, Jurispr. blz. I-3847, punt 23).

15.
    De Commissie betoogt dat de vennootschap Jégo-Quéré door de bestreden bepalingen niet individueel wordt geraakt, omdat het algemene verbod op maaswijdten van minder dan een bepaalde grootte geldt voor alle marktdeelnemers die in de Keltische Zee vissen, ongeacht op welke soort. Zij beklemtoont dat artikel 5 van de verordening slechts betrekking heeft op een deel van ICES-gebied VII, en dat op grond van artikel 6 van de verordening, onder voorbehoud van controle, netten met een maaswijdte tussen 70 en 99 mm mogen worden gebruikt. Verweerster meent dat de bijzondere situatie van verzoekster bijgevolg geenszins wordt geïndividualiseerd door deze maatregelen, die een niet door haar uitgeoefende visserijactiviteit betreffen en marktdeelnemers die op andere soorten dan heek vissen, op dezelfde wijze raken en een deel van het geografische toepassingsgebied van de verordening waarin de visserij op wijting aan geen enkele verplichting is onderworpen, onberoerd laten door de vergroting van de maaswijdte. De Commissie merkt op dat de grootte van de vaartuigen van de vennootschap Jégo-Quéré en de omstandigheid dat de marktdeelnemers van alle lidstaten niet op gelijke wijze door de verordening worden geraakt, feitelijke gegevens zijn die niet relevant zijn voor de vaststelling of verzoekster individueel wordt geraakt.

16.
    De Commissie voegt hieraan toe dat, anders dan in de situatie bedoeld in het arrest van het Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie (11/82, Jurispr. blz. 207, punt 28), geen enkele bepaling van hogere rang, artikel 33 EG inzake de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid daaronder begrepen, haar verplichtte bij de vaststelling van de verordening rekening te houden met de bijzondere situatie van verzoekster.

17.
    Volgens de Commissie vloeit de niet-ontvankelijkheid bovendien voort uit het in het Verdrag neergelegde stelsel van beroepsmogelijkheden en is de vennootschap Jégo-Quéré de toegang tot de rechter niet ontzegd, aangezien zij de procedure inzake niet-contractuele aansprakelijkheid van de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG kan inleiden (beschikking Gerecht van 19 september 2001, Federación de cofradías de pescadores e.a./Raad, T-54/00 en T-73/00, Jurispr. blz. II-0000, punt 85).

18.
    De vennootschap Jégo-Quéré zegt zelf dat zij de belangrijkste reder is die ten zuiden van Ierland in het in de verordening bedoelde ICES-gebied VII actief is, en dat zij de enige vennootschap is die permanent de visvangst op wijting in de Keltische Zee beoefent met vaartuigen van meer dan 30 meter. Zij merkt op dat heek maar een klein deel van haar vangst uitmaakt, terwijl de wijting het grootste deel van haar activiteit vormt, en dat de bij de bestreden bepalingen voorgeschreven vergroting van de maaswijdte van de netten tot een aanzienlijke vermindering van haar vangst van kleine wijting zal leiden en haar zelfs buiten dein de verordening bedoelde gebieden waarin zij eveneens vist zal benadelen, omdat op grond van de regeling niet twee types van maaswijdte aan boord mogen worden gebracht. Zij stelt dat de bestreden bepalingen, die volgens haar onwettig zijn omdat zij in strijd met het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en de motiveringsplicht zijn vastgesteld, haar economische activiteit merkbaar benadelen.

19.
    Volgens de vennootschap Jégo-Quéré heeft de verordening, buiten het feit dat zij de lidstaten verschillend raakt, geen algemene strekking. Zij bevat verschillende beschikkingen die afgestemd zijn op de specifieke gevallen van de verschillende reders van de lidstaten, en is dus als een ”bundel van beschikkingen” in de zin van de hierboven in punt 14 aangehaalde arresten Weddel/Commissie en International Fruit Company e.a./Commissie, aan te merken. De vennootschap Jégo-Quéré voegt hieraan toe dat de aldus vastgelegde specifieke situaties niet beantwoorden aan objectieve verschillen en niet worden gerechtvaardigd door de in de verordening nagestreefde doelstelling van bescherming van de heek.

20.
    Volgens de vennootschap Jégo-Quéré was haar situatie voldoende geïndividualiseerd en bekend aan de Commissie, die was gewezen op de gevolgen die de voorgenomen maatregelen konden hebben voor de activiteiten van de Franse trawlers die ten zuiden en ten westen van Ierland op wijting vissen. Verzoekster is bovendien van mening dat de Commissie rekening moest houden met de nadelige gevolgen die de voorgenomen regeling voor haar zou hebben en dat de Commissie bijzondere maatregelen had moeten nemen, zoals zij heeft gedaan voor de marktdeelnemers die op andere soorten dan wijting vissen, door op deze specifieke gevallen afgestemde bepalingen vast te stellen.

21.
    De vennootschap Jégo-Quéré stelt dat zij ingeval van niet-ontvankelijkheid van haar beroep tot nietigverklaring geen beroepsmogelijkheid meer heeft, omdat er geen op nationaal vlak vastgestelde handeling bestaat waartegen in rechte kan worden opgekomen, en verzoekt het Gerecht onder verwijzing naar artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) artikel 230 EG tegen de achtergrond van deze bepaling ruim uit te leggen.

Beoordeling door het Gerecht

22.
    Volgens artikel 230 EG kan „iedere natuurlijke of rechtspersoon (...) beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken”.

23.
    De vennootschap Jégo-Quéré vordert nietigverklaring van de artikelen 3, sub d, en 5 van de verordening. Op grond van deze bepalingen moeten vissersvaartuigen die in bepaalde vastgestelde gebieden vissen, een minimummaaswijdte in acht nemen voor de verschillende technieken van visvangst met netten. Anders dan verzoekster stelt, richten deze bepalingen zich in abstracte termen tot onbepaalde categorieënvan personen en zijn zij van toepassing op objectief bepaalde situaties (zie, met name, arrest Hof van 15 juni 1993, Abertal e.a./Commissie, C-213/91, Jurispr. blz. I-3177, punt 19, en beschikking Gerecht van 29 juni 1995, Cantina cooperativa fra produttori vitivinicoli di Torre di Mosto e.a./Commissie, T-183/94, Jurispr. blz. II-1941, punt 51).

24.
    Derhalve hebben de bestreden bepalingen naar hun aard een algemene strekking.

25.
    Evenwel moet worden onderzocht of de bestreden bepalingen, ondanks hun algemene strekking, niettemin kunnen worden geacht verzoekster rechtstreeks en individueel te raken. Het is namelijk vaste rechtspraak, dat de algemene strekking van een bepaling niet uitsluit, dat zij bepaalde betrokken marktdeelnemers rechtstreeks en individueel kan raken (arresten Hof van 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, C-358/89, Jurispr. blz. I-2501, punten 13 en 14, 18 mei 1994, Codorniu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punt 19, en 22 november 2001, Antillean Rice Mills/Raad, C-451/98, Jurispr. blz. I-8949, punt 46; arrest Gerecht van 6 december 2001, Emesa Sugar/Raad, T-43/98, Jurispr. blz. II-0000, punt 47).

26.
    In het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarde van het rechtstreeks geraakt worden. Een particulier wordt immers rechtstreeks geraakt wanneer de bestreden communautaire maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C-386/96 P, Jurispr. blz. I-2309, punt 43, en de aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Gerecht van 12 juli 2001, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, T-198/95, T-171/96, T-230/97, T-174/98 en T-225/99, Jurispr. blz. II-0000, punt 96). Om ten aanzien van verzoekster gevolgen te hebben, behoeven voor de bestreden bepalingen geen nadere communautaire of nationale maatregelen te worden vastgesteld.

27.
    Wat vervolgens de vraag betreft, of verzoekster individueel wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, zij eraan herinnerd dat volgens een sinds het arrest van het Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie (25/62, Jurispr. blz. 205, 232) voortdurend herhaalde rechtspraak een natuurlijke of rechtspersoon slechts kan stellen door een niet tot hem gerichte handeling individueel te worden geraakt, indien de betrokken handeling hem raakt uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat.

28.
    Derhalve moet worden onderzocht of, gelet op deze rechtspraak, verzoekster kan worden geacht door de bestreden bepalingen individueel te worden geraakt.

29.
    Dienaangaande beklemtoont verzoekster om te beginnen dat zij de enige rederij is die in de wateren ten zuiden van Ierland op wijting vist met vaartuigen van meer dan dertig meter waarvan de vangst als gevolg van de toepassing van de bestreden bepalingen sterk is gedaald.

30.
    Deze omstandigheid individualiseert verzoekster echter niet in de zin van de in punt 27 hierboven aangehaalde rechtspraak, aangezien de bestreden bepalingen verzoekster enkel raken in haar objectieve hoedanigheid van visser op wijting die in een bepaald gebied een bepaalde vangstmethode hanteert, op gelijke wijze als elke andere marktdeelnemer die zich feitelijk of potentieel in een identieke situatie bevindt (zie in die zin arrest Abertal e.a./Commissie, aangehaald in punt 23 hierboven, punt 20, en arrest ACAV e.a./Raad, aangehaald in punt 14 hierboven, punt 65).

31.
    Verzoekster stelt vervolgens dat uit artikel 33 EG blijkt dat de Commissie wettelijk verplicht was haar bijzondere situatie te onderzoeken alvorens de bestreden bepalingen vast te stellen.

32.
    De omstandigheid dat de Commissie op grond van specifieke bepalingen verplicht is rekening te houden met de gevolgen van de handeling die zij van plan is te verrichten, voor de situatie van bepaalde particulieren, kan laatstgenoemden immers individualiseren (arrest Hof Piraiki-Patraiki, aangehaald in punt 16 hierboven, punten 21 en 28, en arresten Hof van 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C-152/88, Jurispr. blz. I-2477, punt 11, 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, C-390/95 P, Jurispr. blz. I-769, punten 25-30; arresten Gerecht van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, T-480/93 en T-483/93, Jurispr. blz. II-2305, punt 67, en 17 januari 2002, Rica Foods/Commissie, T-47/00, Jurispr. blz. II-0000, punt 41).

33.
    Vastgesteld moet evenwel worden dat artikel 33 EG, waarin de doelstelling en de beginselen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn geformuleerd, de Commissie niet verplicht rekening te houden met de bijzondere situatie van individuele ondernemingen zoals verzoekster, wanneer zij op dat gebied maatregelen vaststelt.

34.
    Verzoekster verwijst ook nog naar vergaderingen die tussen haar en de diensten van de Commissie zouden hebben plaatsgevonden tijdens de procedure die voorafging aan de vaststelling van de verordening.

35.
    Het feit dat iemand op enigerlei wijze intervenieert in de procedure die leidt tot de vaststelling van een gemeenschapshandeling, kan deze persoon enkel individualiseren ten opzichte van de betrokken handeling, wanneer de toepasselijke communautaire regeling hem bepaalde procedurele waarborgen verleent (arrest Rica Foods/Commissie, aangehaald in punt 32 hierboven, punt 55).

36.
    In het onderhavige geval was de Commissie op grond van geen enkele bepaling van gemeenschapsrecht verplicht om bij de vaststelling van de verordening een procedure te volgen waarin verzoekster het recht zou hebben gehad om eventuele aanspraken te doen gelden, waaronder het recht te worden gehoord (zie in die zin arrest Gerecht van 7 februari 2001, Sociedade Agrícola dos Arinhos e.a./Commissie, T-38/99-T-50/99, Jurispr. blz. II-585, punt 48).

37.
    Bovendien heeft verzoekster niets aangevoerd waaruit zou blijken dat de bestreden bepalingen haar raken uit hoofde van een bijzondere situatie, zoals één van de situaties die door het Hof zijn vermeld in de zaken waarin de in punt 25 hierboven aangehaalde arresten Extramet Industrie/Raad, punt 17, en Codorniu/Raad, punten 21 en 22, zijn gewezen.

38.
    Uit het voorgaande volgt dus, dat verzoekster op basis van de tot nu toe in de communautaire rechtspraak gehanteerde criteria niet als individueel geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG kan worden beschouwd.

39.
    Verzoekster beklemtoont echter dat zij ingeval van niet-ontvankelijkheid van het onderhavige beroep geen enkele beroepsmogelijkheid heeft om de wettigheid van de bestreden bepalingen te betwisten. Aangezien de verordening namelijk niet bepaalt dat de lidstaten uitvoeringsmaatregelen moeten vaststellen, zou verzoekster in casu geen beroep kunnen instellen bij de nationale rechterlijke instanties.

40.
    Volgens de Commissie daarentegen is verzoekster de toegang tot de rechter niet ontzegd, aangezien zij het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid bedoeld in de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG kan instellen.

41.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het Hof zelf heeft bevestigd dat de toegang tot de rechter één van de bestanddelen is van een rechtsgemeenschap en dat dit is gewaarborgd in de op het EG-Verdrag gebaseerde rechtsorde, aangezien het Verdrag een volledig stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures in het leven heeft geroepen, waarbij het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen aan het Hof van Justitie is opgedragen (arrest Hof van 23 april 1986, Les Verts/Parlement, 294/83, Jurispr. blz. 1339, punt 23). Het Hof baseert het recht op een effectief beroep bij een bevoegde rechter op de constitutionele tradities welke de lidstaten gemeen hebben en op de artikelen 6 en 13 EVRM (zie arrest Hof van 15 mei 1986, Johnston, 222/84, Jurispr. blz. 1651, punt 18).

42.
    Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte voor eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, is bovendien bevestigd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd op 7 december 2000 te Nice (PB 2000, C 364, blz. 1).

43.
    Bijgevolg moet worden onderzocht of in een zaak als de onderhavige, waarin door een particulier de wettigheid van bepalingen van algemene strekking wordt betwistdie zijn rechtspositie rechtstreeks aantasten, de niet-ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring verzoekster het recht op een effectief beroep zou ontnemen.

44.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat er naast het beroep tot nietigverklaring twee andere beroepsmogelijkheden bestaan op grond waarvan een particulier bij de gemeenschapsrechter, die terzake bij uitsluiting bevoegd is, beroep kan instellen om de onwettigheid van een gemeenschapshandeling te laten vaststellen, namelijk het beroep bij de nationale rechter met een prejudiciële verwijzing naar het Hof overeenkomstig artikel 234 EG en het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap bedoeld in de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG.

45.
    Aangaande het beroep bij de nationale rechter met prejudiciële verwijzing naar het Hof overeenkomstig artikel 234 EG moet worden beklemtoond, dat er in een geval als het onderhavige geen uitvoeringsmaatregelen zijn die als grondslag kunnen dienen om bij de nationale rechterlijke instanties beroep in te stellen. De omstandigheid dat een door een communautaire maatregel geraakte particulier voor de nationale rechterlijke instanties de geldigheid ervan kan betwisten, door de bij deze maatregel vastgestelde bepalingen te schenden en in het kader van een gerechtelijke procedure tegen hem de onwettigheid van deze bepalingen te stellen, biedt hem geen adequate rechtsbescherming. Van particulieren kan immers niet worden verlangd, dat zij de wet schenden om toegang tot de rechter te verkrijgen (zie conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 21 maart 2002 in zaak Unión de Pequeños agricultores/Raad, C-50/00 P, Jurispr. blz. I-0000, punt 43).

46.
    De vordering tot schadevergoeding wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap biedt in een geval als het onderhavige geen bevredigende oplossing voor de belangen van de justitiabele. De vordering kan er immers niet toe leiden dat een nochtans als onwettig beschouwde handeling uit de communautaire rechtsorde wordt verwijderd. Indien door de toepassing van de litigieuze handeling rechtstreeks schade is veroorzaakt, gelden voor de vordering andere ontvankelijkheidsvoorwaarden en materiële voorwaarden dan voor het beroep tot nietigverklaring, zodat de gemeenschapsrechter niet in staat is om de hem opgedragen wettigheidstoetsing in volle omvang te verrichten. Inzonderheid wanneer in het kader van een dergelijke vordering wordt opgekomen tegen een maatregel van algemene strekking, zoals de in casu bestreden bepalingen, strekt de toetsing door de gemeenschapsrechter zich niet uit tot alle elementen die de wettigheid van deze maatregel kunnen aantasten, doch bestraft zij enkel voldoende gekwalificeerde schendingen van rechtsregels die ertoe strekken aan particulieren rechten toe te kennen (arrest Hof van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C-352/98 P, Jurispr. blz. I-5291, punten 41-43; arrest Gerecht van 23 oktober 2001, Dieckmann & Hansen/Commissie, T-155/99, Jurispr. blz. II-0000, punten 42 en 43; zie tevens, voor een geval van een niet voldoende gekwalificeerde schending: arrest Hof van 19 mei 1992, Mulder e.a./Raad en Commissie, C-104/89 en C-37/90, Jurispr. blz. I-3061, punten 18 en 19, en voor eengeval waarin de aangevoerde regel er niet toe strekt aan particulieren rechten toe te kennen: arrest Gerecht van 6 december 2001, Area Cova e.a./Raad en Commissie, T-196/99, Jurispr. blz. II-0000, punt 43).

47.
    Op basis van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de procedures van enerzijds artikel 234 EG en anderzijds de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG, gelet op de artikelen 6 en 13 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, niet meer kunnen worden geacht de justitiabelen een recht op een effectief beroep te waarborgen op grond waarvan zij de wettigheid kunnen betwisten van gemeenschapsbepalingen van algemene strekking die hun rechtspositie rechtstreeks aantasten.

48.
    Een dergelijke omstandigheid kan weliswaar geen wijziging rechtvaardigen van het in het Verdrag neergelegde stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures, waarbij het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen aan de gemeenschapsrechter is opgedragen. In elk geval is zij niet van dien aard dat een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring dat niet aan de bij artikel 230, vierde alinea, EG gestelde voorwaarden voldoet, ontvankelijk kan worden verklaard [zie beschikking van de president van het Hof van 12 oktober 2000, Federación de Cofradías de Pescadores e.a./Raad, C-300/00 P (R), Jurispr. blz. I-8797, punt 37].

49.
    Beklemtoond moet evenwel worden dat, zoals advocaat-generaal Jacobs in zijn conclusie in zaak Unión de Pequeños agricultores/Raad (aangehaald in punt 45 hierboven, punt 59) heeft opgemerkt, er geen enkel dwingend argument is dat de stelling rechtvaardigt, dat het begrip individueel geraakte persoon in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG inhoudt dat een particulier die tegen een maatregel van algemene strekking wenst op te komen, op soortgelijke wijze als een adressaat moet zijn geïndividualiseerd.

50.
    In die omstandigheden en gelet op het feit dat het EG-Verdrag een volledig stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures in het leven heeft geroepen, waarbij het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen aan de gemeenschapsrechter is opgedragen (arrest Les Verts/Parlement, aangehaald in punt 41 hierboven, punt 23), moet de tot op heden gevolgde strikte uitlegging van het begrip individueel geraakte persoon in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG worden heroverwogen.

51.
    Gelet op een en ander en om een effectieve rechtsbescherming van particulieren te verzekeren, moet een natuurlijke of rechtspersoon worden geacht door een hem rechtstreeks rakende gemeenschapsbepaling van algemene strekking individueel te worden geraakt, wanneer de betrokken bepaling zijn rechtspositie zeker en actueel aantast, door zijn rechten te beperken of hem verplichtingen op te leggen. Het aantal en de positie van andere personen die eveneens door de bepaling worden geraakt of kunnen worden geraakt, zijn dienaangaande niet relevant.

52.
    In casu worden door de bestreden bepalingen inderdaad verplichtingen opgelegd aan de vennootschap Jégo-Quéré. Verzoekster, waarvan de vaartuigen onder de werkingssfeer van de verordening vallen, oefent immers de visvangst uit in één van de gebieden waarin door de bestreden bepalingen voor de visserijactiviteiten precieze verplichtingen inzake de maaswijdte van de te gebruiken netten worden vastgesteld.

53.
    Bijgevolg wordt verzoekster door de bestreden bepalingen individueel geraakt.

54.
    Aangezien verzoekster door de bestreden bepalingen ook rechtstreeks wordt geraakt (zie punt 26 hierboven), moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen en de voortzetting van de procedure worden gelast.

Kosten

55.
    De beslissing omtrent de kosten dient te worden aangehouden totdat uitspraak is gedaan over de grond van het geding.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verwerpt de exceptie van niet-ontvankelijkheid.

2)    Verstaat dat de procedure ten gronde zal worden voortgezet.

3)    Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.

Vesterdorf
Lenaerts
Azizi

            Forwood                                Legal

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 mei 2002.

De griffier

De president

H. Jung

B. Vesterdorf


1: Procestaal: Frans.

Jurispr.