Language of document : ECLI:EU:T:2009:397

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen) 12 oktober 2009

Zaak T‑283/09 P

Laleh Aayhan e.a.

tegen

Europees Parlement

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Hulpfunctionarissen – Termijn voor hogere voorziening – Tardiviteit – Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk”

Betreft: Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 30 april 2009, Aayhan e.a./Parlement (F‑65/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing: De hogere voorziening wordt afgewezen. L. Aayhan en de 78 andere voormalige hulpfunctionarissen van het Europees Parlement wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest zullen hun eigen kosten dragen.

Samenvatting

Procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Overmacht – Begrip

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45)

De begrippen „overmacht” of „toeval” in de zin van artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie vereisen dat er sprake is van abnormale moeilijkheden die onafhankelijk zijn van de wil van de verzoeker en ondanks alle dienstige voorzorgsmaatregelen onvermijdelijk blijken te zijn. Deze begrippen bevatten beide een objectief element, dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden die niet de betrokkene betreffen, en een subjectief element, dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen, door passende maatregelen te treffen zonder buitensporige offers te brengen. In het bijzonder moet de betrokkene het verloop van de ingeleide procedure nauwkeurig in de gaten houden en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de voorziene termijnen in acht te nemen. Het begrip overmacht is dus niet van toepassing op een situatie waarin een zorgvuldig en omzichtig persoon objectief in staat zou zijn geweest het verstrijken van een beroepstermijn te voorkomen. Dit is het geval wanneer de belangrijkste reden voor de te late instelling van een hogere voorziening kan worden gevonden in de omstandigheid dat de raadsman van de betrokkene een „voor het buitenland ongeschikt etiket ‘aangetekend’” heeft gebruikt en derhalve niet heeft voldaan aan bepaalde criteria waardoor de post de regelmatige bezorging van die verzending kan garanderen.

(cf. punten 19 en 20)

Referentie: Hof 12 juli 1984, Ferriera Valsabbia/Commissie, 209/83, Jurispr. blz. 3089, punt 22; Hof 15 december 1994, Bayer/Commissie, C‑195/91 P, Jurispr. blz. I‑5619, punten 31 en 32; Hof 18 januari 2005, Zuazaga Meabe/BHIM, C‑325/03 P, Jurispr. blz. I‑403, punt 25; Hof 8 november 2007, België/Commissie, C‑242/07 P, Jurispr. blz. I‑9757, punt 17