Language of document : ECLI:EU:T:2011:764

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

16 december 2011 (*)

„Dumping – Invoer van bepaalde magnesiabriketten uit China – Verordening tot beëindiging van tussentijds nieuw onderzoek – Vergelijking van normale waarde met uitvoerprijs – Inaanmerkingneming van belasting over toegevoegde waarde van land van oorsprong – Toepassing van andere werkwijze dan in oorspronkelijk onderzoek – Gewijzigde omstandigheden – Artikel 2, lid 10, sub b, en artikel 11, lid 9, van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikel 2, lid 10, sub b, en artikel 11, lid 9, van verordening (EG) nr. 1225/2009]”

In zaak T‑423/09,

Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd, gevestigd te Dashiqiao (China), vertegenwoordigd door J.‑F. Bellis en R. Luff, advocaten,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, aanvankelijk vertegenwoordigd door J.‑P. Hix, vervolgens door Hix en B. Driessen als gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door G. Berrisch en G. Wolf, vervolgens door Berrisch, advocaten,

verweerder,

ondersteund door

Europese Commissie, vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier en H. van Vliet als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 826/2009 van de Raad van 7 september 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1659/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China (PB L 240, blz. 7), voor zover het daarbij aan verzoekster opgelegde antidumpingrecht hoger is dan het recht dat van toepassing zou zijn indien voor de berekening ervan zou zijn uitgegaan van de in het oorspronkelijke onderzoek toegepaste methode om rekening te houden met de niet-teruggaaf van Chinese btw bij export,

wijst

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J. Azizi (rapporteur), president, V. Vadapalas en S. Frimodt Nielsen, rechters,

griffier: V. Nagy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 juni 2011,

het navolgende

Arrest

 Toepasselijke bepalingen

1        De basisregeling inzake antidumping is vervat in verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1), zoals gewijzigd (hierna: „basisverordening”) [vervangen door verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51; rectificatie PB 2010, L 7, blz. 22)].

2        Artikel 2, leden 1, 8 en 10, van de basisverordening (thans artikel 2, leden 1, 8 en 10, van verordening nr. 1225/2009), zoals in casu van toepassing, bepaalt:

„1. De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald.

[...]

8. De uitvoerprijs is de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat vanuit het land van uitvoer met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht.

[...]

10. De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt in hetzelfde handelsstadium, voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer de vastgestelde normale waarde en de uitvoerprijs niet op deze grondslag kunnen worden vergeleken, wordt door middel van correcties, naargelang van de bijzondere kenmerken van elke zaak, rekening gehouden met verschillen tussen factoren waarvan wordt beweerd en aangetoond dat zij van invloed op de prijzen zijn en, dientengevolge, op de vergelijkbaarheid daarvan. Hierbij dienen dubbele correcties te worden vermeden, in het bijzonder wat de kortingen, rabatten, hoeveelheden en het handelsstadium betreft. Wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kunnen correcties worden toegepast voor de hiernavolgende factoren:

[...]

b) Invoerheffingen en indirecte belastingen

De normale waarde wordt gecorrigeerd voor een bedrag dat overeenkomt met alle invoerheffingen of [met de] indirecte belastingen die op een soortgelijk product en [op] de fysiek daarin verwerkte materialen worden geheven, wanneer dat bestemd is voor verbruik in het land van uitvoer, en die voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde product niet worden geïnd of worden terugbetaald.

[...]

k) Andere factoren

Er kunnen ook correcties worden toegepast voor verschillen voor andere factoren dan vermeld sub a tot en met j, indien wordt aangetoond dat die van invloed zijn op de prijsvergelijking als bedoeld in dit lid, met name wanneer klanten bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betalen ten gevolge van deze factoren.”

3        Artikel 11, leden 3 en 9, van de basisverordening (thans artikel 11, leden 3 en 9, van verordening nr. 1225/2009), zoals in casu van toepassing, bepaalt:

„3. De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens worden onderzocht, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat, hetzij, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, een importeur of de producenten van de Gemeenschap, dat is gestaafd met voldoende bewijs van de noodzaak van een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek.

[...]

9. Bij alle overeenkomstig dit artikel uitgevoerde nieuwe onderzoeken of met het oog op de terugbetaling van rechten ingestelde onderzoeken gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet zijn gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot instelling van het recht heeft geleid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, in het bijzonder de leden 11 en 12 daarvan, en artikel 17.”

 Voorgeschiedenis van het geding

 Toepasselijke antidumpingverordeningen

4        De Commissie van de Europese Gemeenschappen stelde op 11 april 2005 verordening (EG) nr. 552/2005 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China (PB L 93, blz. 6) vast, die met name een voorlopig antidumpingrecht van 66,1 % instelde op de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde magnesiabriketten, die verzoekster, Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd, vervaardigt.

5        De Raad van de Europese Unie stelde bij verordening (EG) nr. 1659/2005 van 6 oktober 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China (PB L 267, blz. 1) met name een definitief antidumpingrecht van 27,7 % in op de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde door verzoekster geproduceerde magnesiabriketten.

6        Verordening nr. 1659/2005 is op verzoeksters verzoek onderworpen aan een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 3, van de basisverordening (thans artikel 11, lid 3, van verordening nr. 1225/2009). Na dit nieuwe onderzoek stelde de Raad verordening (EG) nr. 826/2009 van 7 september 2009 tot wijziging van verordening nr. 1659/2005 (PB L 240, blz. 7; hierna: „bestreden verordening”) vast, waarbij het antidumpingrecht op de invoer van bepaalde door verzoekster geproduceerde magnesiabriketten is verlaagd tot 14,4 %.

 Chinese btw-regeling

7        Het door de Chinese wetgever ingestelde stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) voorzag in beginsel in 17 % btw op alle verkoop zowel in het binnenland als bij uitvoer. Terwijl de verkoper de volledige btw op verkoop in het binnenland verschuldigd was, kon de btw bij uitvoer hem evenwel volledig worden terugbetaald.

8        Bij het oorspronkelijke onderzoek over de periode van 1 april 2003 tot 31 maart 2004, dat leidde tot verordening nr. 1659/2005, werd de btw bij uitvoer van magnesiabriketten gedeeltelijk aan de verkoper/exporteur terugbetaald, namelijk ten belope van 15 % in 2003 respectievelijk 13 % in 2004. Het percentage van btw-terugaaf bij uitvoer van magnesiabriketten is vervolgens in de periode waarover het nieuwe onderzoek is uitgevoerd, dat leidde tot de bestreden verordening, namelijk van 1 januari 2007 tot 31 maart 2008, verlaagd tot nul.

 Administratieve procedures

9        In het oorspronkelijke onderzoek vergeleek de Commissie de normale waarde met de uitvoerprijs; de punten 61 en 62 van verordening nr. 552/2005, waarnaar punt 9 van verordening nr. 826/2009 verwijst, vatten dit samen als volgt:

„61. De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium (af fabriek). Om een billijke vergelijking te kunnen maken van de normale waarde met de exportprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen waarvan kon worden aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

62. Op basis hiervan werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lossen, laden, op‑ en overslag en aanverwante kosten, krediet, commissielonen, invoerheffingen en dienstverlening na verkoop (garantie).”

10      De Raad legde in het verweerschrift deze benadering van de instellingen in het oorspronkelijke onderzoek uit als volgt. De instellingen stelden vast dat de btw bij uitvoer van magnesiabriketten nagenoeg volledig werd terugbetaald, en beslisten „voor de vergelijking met de uitvoerprijs uit te gaan van een normale waarde zonder btw alsof de uitvoerprijs in feite was vrijgesteld van alle btw en van deze prijs [het] niet-terugbetaalde btw-bedrag af te leiden”. Ook al „was het krachtens artikel 2, lid 10[, sub b, van de basisverordening,] meer in de lijn geweest een aan de verkoop bij uitvoer na terugbetaling evenredig btw-tarief in de normale waarde te [handhaven] en de rest-btw niet af te trekken van de prijs van deze laatste”, werd, aldus de Raad, aangenomen dat „het gelet op het lage btw-tarief bij uitvoer (nagenoeg nul) na terugbetaling door de Chinese belastingdienst gedurende het oorspronkelijke onderzoek, [...] administratief praktischer was gewoon geen rekening te houden met deze btw in de exportprijzen”.

11      Verzoekster legde ter terechtzitting een niet-gedateerd document met het opschrift „Specifieke definitieve mededeling” (Specific definitive disclosure) over, blijkens hetwelk de uitvoerprijs daadwerkelijk op de door de Raad beschreven wijze is gecorrigeerd. Dit document is, partijen gehoord, bij het dossier gevoegd, waarvan akte is genomen in de notulen van de terechtzitting. De Raad wees er ter terechtzitting ook op dat de instellingen de benadering bij het oorspronkelijke onderzoek voortaan onverenigbaar achtten met artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening (thans artikel 2, lid 10, sub b, van verordening nr. 1225/2009), daar deze bepaling alleen een correctie van de normale waarde en niet van de uitvoerprijs betreft en een correctie van deze prijs moest worden gebaseerd op artikel 2, lid 10, sub k, van deze verordening (thans artikel 2, lid 10, sub k, van verordening nr. 1225/2009).

12      De Commissie deelde verzoekster op 15 juli 2009 een document met het opschrift „Algemeen document van mededeling R453” (General Disclosure Document R453) mee; zij wees in punt B.4 met het opschrift „Vergelijking” van dit document op het volgende inzake de wijze van vergelijking van de normale prijs met de in het nieuwe onderzoek toegepaste uitvoerprijs:

„De gemiddelde normale waarde en de gemiddelde uitvoerprijs per soort van het betrokken product werden vergeleken af fabriek, in hetzelfde handelsstadium. Om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangevoerd en aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Daartoe werden correcties verricht voor vervoer, verzekering, laden en overladen, krediet en werkelijk betaalde antidumpingrechten waar die van toepassing en gerechtvaardigd waren.

Uit het onderzoek is gebleken dat de op de uitvoer betaalde btw niet werd terugbetaald. In het oorspronkelijke onderzoek is de btw zowel van de normale waarde als van de uitvoerprijs afgetrokken zodat de uitvoerprijs en de normale waarde hetzelfde niveau van indirecte belasting weerspiegelen. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening wordt evenwel aangenomen dat de methodologie die van toepassing is wanneer de indirecte belastingen op uitvoer niet worden terugbetaald, erin bestaat de normale waarde van het bedrag van de toepasselijke binnenlandse belastingen te corrigeren, wanneer het soortgelijke product wordt verkocht om in het uitvoerende land te worden geconsumeerd. Bijgevolg wordt de normale waarde vastgesteld rekening houdend met de betaalde of te betalen btw.”

13      In een ander document met het opschrift „Bijlage II Specifiek document van mededeling” (Annex II Specific Disclosure Document), dat verzoekster dezelfde dag is toegezonden, preciseerde de Commissie in punt 3.2, met het opschrift „Correcties – Normale waarde” het volgende:

„Correcties van de normale waarde zijn verricht voor vervoer, verzekering, laden en overladen, en krediet.

Overeenkomstig artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening bestaat de methodologie die van toepassing is wanneer de indirecte belastingen op uitvoer niet worden terugbetaald, erin de normale waarde van het bedrag van de toepasselijke binnenlandse belastingen te corrigeren, wanneer het soortgelijke product wordt verkocht om in het uitvoerende land te worden geconsumeerd. Bijgevolg wordt de normale waarde vastgesteld rekening houdend met de betaalde of te betalen btw. Daartoe geldt een btw-tarief van 17 %.”

14      Verzoekster betwistte in haar bij brief van 24 juli 2009 ingediende opmerkingen over de in de punten 12 en 13 hierboven bedoelde documenten met name de „nieuwe” methode van vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde op een „inclusief btw”-basis.

15      De Commissie deelde verzoekster op 31 juli 2009 een document met het opschrift „Richtsnoeren van de diensten van de Commissie na uw reacties op de definitieve mededeling” (Orientations of the Commission’s services after your reactions to final disclosure) mee, waarvan punt 3 met name luidde:

„In de mededelingen van feiten en overwegingen [...] werd vermeld dat uit het onderzoek was gebleken dat de op de uitvoer betaalde btw niet was terugbetaald en dat zowel de uitvoerprijs als de normale waarde zouden worden vastgesteld rekening houdend met de betaalde of te betalen btw. Volgens uw opmerkingen van 24 juli 2009 is deze benadering onwettig. Over uw argumenten kan evenwel het volgende worden opgemerkt:

In de eerste plaats moet er wat het argument betreft dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek een andere methodologie werd toegepast (de btw werd zowel van de normale waarde als van de uitvoerprijs afgetrokken) op worden gewezen dat de omstandigheden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek verschilden van die tijdens het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Terwijl de btw tijdens het oorspronkelijke onderzoek gedeeltelijk werd terugbetaald, waardoor een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, nodig was, werd de btw op de uitvoer tijdens het tussentijds nieuw onderzoek niet terugbetaald. Daarom was het niet nodig voor de uitvoerprijs of de normale waarde een correctie uit te voeren wat de btw betrof. Dit k[o]n als een verandering van methodologie worden beschouwd, maar dat [was] toegestaan overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening [thans artikel 11, lid 9, van verordening nr. 1225/2009], omdat de omstandigheden zijn gewijzigd.”

16      Ten slotte wordt in de punten 29 tot en met 32 van de bestreden verordening in punt 4 met het opschrift „Vergelijking” uiteengezet:

„29. De gemiddelde normale waarde en de gemiddelde uitvoerprijs per soort van het betrokken product werden vergeleken af fabriek, in hetzelfde handelsstadium en met hetzelfde niveau van indirecte belasting. Om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangevoerd en aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Daartoe werden correcties verricht voor vervoer, verzekering, laden en overladen, krediet en werkelijk betaalde antidumpingrechten waar die van toepassing en gerechtvaardigd waren.

30. Uit het onderzoek is gebleken dat de op de uitvoer betaalde btw niet werd terugbetaald (zelfs niet gedeeltelijk, zoals in het oorspronkelijke onderzoek het geval was). In de mededeling van feiten en overwegingen aan de indiener van het verzoek overeenkomstig artikel 20 van de basisverordening [thans artikel 20 van verordening nr. 1225/2009] werd dan ook vermeld dat zowel de uitvoerprijs als de normale waarde zouden worden vastgesteld rekening houdend met de betaalde of te betalen btw. Volgens de indiener van het verzoek is dit onwettig. In verband met zijn argumenten kan het volgende worden opgemerkt.

31. In de eerste plaats moet er wat het argument betreft dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek een andere methodologie werd toegepast (de btw werd zowel van de normale waarde als van de uitvoerprijs afgetrokken) op worden gewezen dat de omstandigheden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek verschilden van die tijdens het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Terwijl de btw, zoals hierboven vermeld, tijdens het oorspronkelijke onderzoek gedeeltelijk werd terugbetaald, waardoor een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, [van de basisverordening] nodig was, werd de btw op de uitvoer tijdens het nieuwe onderzoek niet terugbetaald. Daarom was het niet nodig voor de uivoerprijs of de normale waarde een correctie uit te voeren wat de btw betrof. Dit k[o]n als een verandering van methodologie worden beschouwd, maar dat [was] toegestaan overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening omdat de omstandigheden zijn gewijzigd.

32. Het tweede argument van de indiener van het verzoek is dat de bij dit nieuwe onderzoek gebruikte methode de dumpingmarge kunstmatig zou vergroten. Dit argument kan niet worden aanvaard. De gebruikte methode is neutraal. Zij heeft hetzelfde effect, ook wanneer de onderneming bijvoorbeeld voor bepaalde producten of transacties naar de Gemeenschap uitvoert tegen een prijs die geen dumping inhoudt. Met andere woorden: zelfs al neemt men aan dat door het meetellen van de btw aan beide zijden van de vergelijking het verschil tussen de twee elementen zou toenemen, dan zou dat ook het geval zijn voor die modellen waarvoor er geen dumping was.”

 Procesverloop en conclusies van de partijen

17      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 oktober 2009, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

18      Bij op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht ingeschreven afzonderlijke akte heeft verzoekster het Gerecht verzocht om uitspraak te doen volgens de versnelde procedure van artikel 76 bis, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Bij brief van 9 november 2009 heeft de Raad zijn opmerkingen over dat verzoek ingediend. Bij brief van 23 november 2009 heeft het Gerecht verzoekster in kennis gesteld van zijn beslissing om het verzoek om versnelde behandeling af te wijzen.

19      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het haar bij de bestreden verordening opgelegde antidumpingrecht nietig te verklaren, voor zover dit recht hoger is dan het recht dat van toepassing zou zijn indien voor de berekening ervan overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening zou zijn uitgegaan van de in het oorspronkelijke onderzoek toegepast methode om rekening te houden met de niet-terugbetaling van Chinese btw bij uitvoer;

–        de Raad te verwijzen in de kosten.

20      De Raad concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

21      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 januari 2010, heeft de Commissie verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Raad. Bij beschikking van 5 maart 2010 heeft de president van de Derde kamer van het Gerecht deze interventie toegestaan. De Commissie heeft haar memorie in interventie binnen de gestelde termijn ingediend.

22      Omdat een lid van de kamer verhinderd was, heeft de president van het Gerecht overeenkomstig artikel 32, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering een andere rechter aangewezen ter aanvulling van de kamer.

23      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten om de mondelinge behandeling te openen.

24      De partijen hebben pleidooi gehouden en mondelinge vragen van het Gerecht beantwoord ter terechtzitting van 14 juni 2011.

 In rechte

 Samenvatting van de middelen tot nietigverklaring

25      Verzoekster baseert haar beroep op twee middelen.

26      Volgens het eerste middel is artikel 2, lid 10, van de basisverordening geschonden doordat deze wijziging van methode in strijd is met het beginsel van de billijke vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs.

27      Volgens het tweede middel is artikel 11, lid 9, van de basisverordening geschonden op grond dat de Commissie in het nieuwe onderzoek, dat leidde tot de bestreden verordening, niet op dezelfde wijze te werk is gegaan als in het oorspronkelijke onderzoek.

 Eerste middel: schending van artikel 2, lid 10, van de basisverordening

28      Ter ondersteuning van het eerste middel stelt verzoekster in wezen dat de Commissie in het oorspronkelijke onderzoek de (gedeeltelijke) niet-terugbetaling van de btw bij uitvoer heeft behandeld als kosten bij uitvoer, daar het door de exporteur uit zijn verkoop bij uitvoer gehaalde inkomen erdoor verminderde. Zij trok dus krachtens artikel 2, lid 10, van de basisverordening het niet-terugbetaalde btw-bedrag af van de uitvoerprijs. In het nieuwe onderzoek ging de Commissie daarentegen radicaal anders te werk.

29      Volgens verzoekster is artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening in casu niet van toepassing. Dit artikel ziet slechts op de door bepaalde landen verleende fiscale aftrek, waarmee de in een vorig handelsstadium geïnde rechten en heffingen over de productiemiddelen die worden gebruikt tijdens de verschillende stadia van de productie van een product worden terugbetaald wanneer dit wordt uitgevoerd. In een dergelijk geval wordt de normale waarde gecorrigeerd in de vorm van een aftrek van een bedrag dat overeenkomt met de terugbetaling van de betrokken rechten en heffingen. Dit artikel is daarentegen niet van toepassing op de situatie in de onderhavige zaak die een heffing bij uitvoer van het betrokken product betreft. De Commissie achtte zich dus ten onrechte gehouden om de normale waarde krachtens artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening te vergelijken met de prijs bij uitvoer op een „inclusief btw”-basis, welke methode de instellingen voorheen nooit hebben gebruikt. Volgens verzoekster kan alleen het verschil in het percentage van terugbetaling van de btw bij uitvoer niet rechtvaardigen dat radicaal anders te werk is gegaan, aangezien de gedeeltelijke niet-terugbetaling ervan kosten bij uitvoer vormen die van de uitvoerprijs moeten worden afgetrokken.

30      Verzoekster betwist de in de punten 31 en 32 van de bestreden verordening uiteengezette redenering dat de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs billijk, ja zelfs neutraal is, daar deze twee gegevens op dezelfde basis, namelijk op een „inclusief btw”-basis, worden vergeleken, hetgeen hetzelfde effect heeft. Ook ingeval hetzelfde btw-tarief zowel op binnenlandse verkoop als op uitvoer wordt toegepast, verschilt het bedrag op basis waarvan deze btw wordt berekend. In de door de dumpingprocedures zoals die in casu behandelde situaties is de uitvoerprijs namelijk geregeld lager dan de normale waarde, zodat het aan de normale waarde toegevoegde btw-bedrag hoger is dan het door de exporteur over zijn uitvoer betaalde bedrag. De methode van vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs inclusief btw vergroot dus kunstmatig de dumpingmarge. De Raad heeft dus het beginsel van de billijke vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs in de zin van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening geschonden.

31      Volgens verzoekster is de in casu toegepaste vergelijkingsmethode onverenigbaar met de praktijk van de instellingen inzake dumping. Zo erkende de Raad in punt 31 van verordening (EG) nr. 1193/2008 van de Raad van 1 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 323, blz. 1) zelfs uitdrukkelijk dat artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening irrelevant was en dat de niet-terugbetaling van de btw bij uitvoer op basis van artikel 2, lid 10, sub k, van deze verordening moest worden gecorrigeerd.

32      Verzoekster concludeert daaruit dat de bestreden verordening artikel 2, lid 10, van de basisverordening schendt. Haars inziens zou het antidumpingrecht op haar uitvoer merkelijk lager, namelijk ongeveer in de orde van 4 tot 5 %, zijn geweest indien de Commissie dezelfde vergelijkingsmethode als in het oorspronkelijke onderzoek had toegepast, die met dit artikel verenigbaar was.

33      De Commissie concludeert tot afwijzing van het onderhavige middel.

34      In de eerste plaats dient het argument van de Raad te worden onderzocht tot betwisting dat hij artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening bij het nieuwe onderzoek toepaste om de normale waarde en/of de uitvoerprijs te „corrigeren”.

35      In het document met het opschrift „Algemeen document van mededeling R453” verwijst de Commissie weliswaar naar artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening om haar conclusie te rechtvaardigen dat „de methodologie die van toepassing is wanneer de indirecte belastingen op uitvoer niet worden terugbetaald, erin bestaat de normale waarde van het bedrag van de toepasselijke binnenlandse belastingen te corrigeren, wanneer het soortgelijke product wordt verkocht om in het uitvoerende land te worden geconsumeerd” en „de normale waarde [bijgevolg wordt] vastgesteld rekening houdend met de betaalde of te betalen btw” (zie punt 12 hierboven). De Commissie herhaalde deze redenering ook in het document met het opschrift „Bijlage II Specifiek document van mededeling” (zie punt 13 hierboven).

36      Blijkens het document met het opschrift „Richtsnoeren van de diensten van de Commissie na uw reacties op de definitieve mededeling” wijzigde de Commissie vervolgens evenwel duidelijk haar benadering. Zij achtte in wezen geen enkele correctie van de uitvoerprijs of van de normale waarde in de zin van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening bij het nieuwe onderzoek noodzakelijk (zie punt 15 hierboven). Ten slotte volgde de Raad dezelfde redenering in punt 31 van de bestreden verordening (zie punt 16 hierboven).

37      De Raad ging er in de bestreden verordening dus van uit dat in het nieuwe onderzoek, anders dan in het oorspronkelijke onderzoek, niet was voldaan aan de voorwaarden voor correctie van de normale waarde en/of de uitvoerprijs krachtens artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening zodat dit artikel geen toepassing kon vinden. Ondanks hetgeen nog blijkt uit de door de Commissie vastgestelde voorafgaande documenten met de opschriften „Algemeen document van mededeling R453” (zie punt 12 hierboven) en „Bijlage II Specifiek document van mededeling” (zie punt 13 hierboven), dient er dus niet van te worden uitgegaan dat de Raad in de bestreden verordening, door rekening te houden met 17 % btw, artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening heeft toegepast en dus de normale waarde en de uitvoerprijs heeft gecorrigeerd in de zin van dit artikel om de symmetrie tussen deze waarde en prijs te herstellen.

38      Bijgevolg moet verzoeksters argument worden verworpen dat de in de bestreden verordening toegepaste vergelijkingsmethode erin bestond de normale waarde en de uitvoerprijs krachtens artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening te corrigeren. Het ging namelijk om een vergelijking van deze waarde en prijs op een „inclusief btw”-basis alleen krachtens de algemene bepaling van artikel 2, lid 10, eerste en tweede zin, van deze verordening (thans artikel 2, lid 10, eerste en tweede zin, van verordening nr. 1225/2009).

39      In de tweede plaats dient te worden nagegaan of deze vergelijkingsmethode billijk was in de zin van artikel 2, lid 10, eerste zin, van de basisverordening, hetgeen verzoekster betwist in het bijzonder op grond dat deze methode de dumpingmarge kunstmatig vergrootte.

40      De instellingen beschikken ter zake van beschermende handelsmaatregelen over een ruime beoordelingsvrijheid wegens de ingewikkeldheid van de economische, politieke en juridische situaties die zij moeten onderzoeken (arrest Hof van 27 september 2007, Ikea Wholesale, C‑351/04, Jurispr. blz. I‑7723, punt 40; arresten Gerecht van 8 juli 2008, Huvis/Raad, T‑221/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 38, en 23 september 2009, Dongguan Nanzha Leco Stationery/Raad, T‑296/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 40).

41      Deze ruime bevoegdheid betreft in beginsel ook de beoordeling van de feiten, die rechtvaardigen dat de toegepaste vergelijkingsmethode billijk is, waarbij het begrip billijkheid vaag is en door de instellingen per geval concreet moet worden aangepast aan de relevante economische context. Het is namelijk vaste rechtspraak dat voor de keuze tussen verschillende methoden voor de berekening van de dumpingmarge en voor de beoordeling van de normale waarde van een product, ingewikkelde economische situaties moeten worden beoordeeld, en dat bij het rechterlijk toezicht op een dergelijke beoordeling dan ook enkel dient te worden nagegaan of de procedureregels in acht zijn genomen, of de feiten op grond waarvan de betwiste keuze is gemaakt juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid (arrest Ikea Wholesale, punt 40 hierboven, punt 41; arrest Huvis/Raad, punt 40 hierboven, punt 39; zie ook in die zin arrest Dongguan Nanzha Leco Stationery/Raad, punt 40 hierboven, punt 41).

42      Volgens de rechtspraak blijkt voorts zowel uit de letter als uit de opzet van artikel 2, lid 10, van de basisverordening dat de uitvoerprijs of de normale waarde alleen mag worden gecorrigeerd om rekening te houden met verschillen in factoren die van invloed zijn op de prijzen en dus op de vergelijkbaarheid daarvan. Doel van een correctie is, met andere woorden, het herstel van de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs van een product, zodat, wanneer de correctie naar behoren werd toegepast, de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs is hersteld. Wanneer de correctie niet naar behoren is toegepast, ontstaat daarentegen een asymmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs (zie arrest Dongguan Nanzha Leco Stationery/Raad, punt 40 hierboven, punt 42, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Ter beoordeling of de toegepaste vergelijkingsmethode billijk is, is het begrip symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs dus van wezenlijk belang voor de noodzakelijke vaststelling of de prijzen vergelijkbaar zijn in de zin van artikel 1, lid 2, van de basisverordening (thans artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1225/2009). Volgens artikel 2, lid 10, eerste tot en met derde zin, van dezelfde verordening (thans artikel 2, lid 10, eerste tot en met derde zin, van verordening nr. 1225/2009) geschiedt de billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde namelijk in hetzelfde handelsstadium voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, en mogen de instellingen alleen wanneer de normale waarde en de uitvoerprijs niet kunnen worden vergeleken, correcties verrichten.

44      Zoals de Raad ter terechtzitting stelde, volgt voorts uit de definities in lid 1, eerste alinea, en lid 8, van artikel 2 van de basisverordening (thans lid 1, eerste alinea, en lid 8, van artikel 2 van verordening nr. 1225/2009) dat enerzijds de normale waarde „normaal [is] gebaseerd op de prijzen die [...] in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald” en dat anderzijds de uitvoerprijs „de werkelijk betaalde of te betalen prijs” is, hetgeen in beginsel vereist dat deze waarde en prijzen inclusief btw zijn.

45      Derhalve kon de Raad zonder kennelijke beoordelingsfout de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs op een „inclusief btw”-basis in casu beschouwen als een billijke vergelijkingsmethode, daar daarbij werd vergeleken met inachtneming van de eis van symmetrie van de normale waarde en de uitvoerprijs in hetzelfde handelsstadium voor gelijktijdige verkopen zowel in het binnenland als bij uitvoer, die alle aan 17 % btw zijn onderworpen.

46      Verzoekster voerde geen enkel argument of feit aan dat aantoont dat deze vergelijkingsmethode kennelijk ongeschikt is; zij stelt alleen dat een andere berekeningsmethode dan in het oorspronkelijke onderzoek is toegepast, waardoor de dumpingmarge kunstmatig kon worden vergroot. Dit argument kan, gelet op de ruime beoordelingsmarge van de instellingen, niet aantonen dat deze methode, die uitgaat van identieke vergelijkingsparameters, onbillijk was of dat de toepassing ervan blijk gaf van een kennelijke beoordelingsfout.

47      Verzoekster betwist niet dat de instellingen deze vergelijkingsmethode in de bestreden verordening nauwgezet hebben gevolgd, noch dat deze vergelijking verkopen in het binnenland en bij uitvoer op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data betrof, noch dat de onderwerping van deze verkopen aan de btw in hetzelfde handelsstadium in de zin van artikel 2, lid 10, tweede zin, van de basisverordening geschiedde.

48      Evenmin toont verzoekster aan dat er bij de instellingen een vaste praktijk bestond inzake btw-aftrek zowel van de normale waarde als van de uitvoerprijs voor de billijke vergelijking ervan in de zin van artikel 2, lid 10, van de basisverordening. De voorbeelden in het verzoekschrift betreffen namelijk geen dergelijke situatie, maar gevallen waarin alleen de uitvoerprijs is gecorrigeerd wegens de gedeeltelijke terugbetaling van de btw door de Chinese autoriteiten, zoals de correctie in casu in het oorspronkelijke onderzoek waarvan de rechtmatigheid hier niet aan de orde is.

49      Bij de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs op een „inclusief btw”-basis heeft de Raad dus geen blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling en heeft hij het vereiste van billijke vergelijking in de zin van artikel 2, lid 10, eerste zin, van de basisverordening niet geschonden.

50      Het eerste middel moet bijgevolg ongegrond worden verklaard.

 Tweede middel: schending van artikel 11, lid 9, van de basisverordening

51      Ter ondersteuning van het tweede middel stelt verzoekster dat de bestreden verordening ook artikel 11, lid 9, van de basisverordening schendt doordat zij is gebaseerd op de toepassing van een methode van vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs die radicaal verschilt van die in het oorspronkelijke onderzoek. Deze benadering is onverenigbaar met de desbetreffende relevante rechtspraak (arrest Huvis/Raad, punt 40 hierboven, punt 41).

52      Volgens verzoekster hebben de instellingen deze wijziging van vergelijkingsmethode niet naar behoren gerechtvaardigd. Het verhoogde tarief van de niet-terugbetaalbare btw van 4 naar 17 % tussen de periodes waarop het oorspronkelijke respectievelijk nieuwe onderzoek zagen, vormt geen gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening, die kunnen rechtvaardigen dat de in het oorspronkelijke onderzoek toegepaste methode niet wordt gevolgd. De instellingen toonden ten slotte niet aan dat de in het oorspronkelijke onderzoek toegepaste methode onverenigbaar was met artikel 2, lid 10, van deze verordening. Verzoekster toonde hoe dan ook aan dat de nieuwe methode in strijd was met het beginsel van billijke vergelijking in de zin van deze bepaling en berust op een inconsistente motivering.

53      De Raad concludeert tot afwijzing van het onderhavige middel.

54      Uit artikel 11, lid 9, van de basisverordening blijkt dat de instellingen in het kader van een nieuw onderzoek in de regel op dezelfde wijze te werk moeten gaan als bij het oorspronkelijke onderzoek dat tot de instelling van het recht heeft geleid, ook wat betreft de wijze van vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde uit hoofde van artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Deze bepaling voorziet in een uitzondering op grond waarvan de instellingen enkel voor zover de omstandigheden zijn gewijzigd, op een andere wijze te werk mogen gaan dan bij het oorspronkelijke onderzoek. Dienaangaande dient elke afwijking van of uitzondering op een algemene regel strikt te worden uitgelegd. Het staat derhalve aan de instellingen aan te tonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd wanneer zij op een andere wijze dan in het oorspronkelijke onderzoek te werk willen gaan (zie arrest Huvis/Raad, punt 40 hierboven, punt 41, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

55      Zoals vastgesteld in de punten 10 en 11 hierboven, erkent de Raad de uitvoerprijs in het oorspronkelijke onderzoek te hebben gecorrigeerd in de zin van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening en een dergelijke correctie niet te hebben verricht in het nieuwe onderzoek op grond dat niet was voldaan aan de voorwaarden van dit artikel.

56      Vastgesteld dient te worden dat de Raad in het kader van deze gewijzigde benadering duidelijk niet op een andere wijze te werk is gegaan in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening.

57      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat de begrippen „wijze” en „correctie” niet overeenkomen. Ook gesteld dat het begrip „correctie” in de zin van artikel 2, lid 10, van de basisverordening gelijk kan worden gesteld met het begrip „wijze” in de zin van artikel 11, lid 9, van deze verordening, hebben de instellingen blijkens de motivering in punt 31 van de bestreden verordening en de overwegingen in de punten 34 tot en met 38 hierboven de „correctiewijze” tussen het oorspronkelijke onderzoek en de procedure van nieuw onderzoek in casu evenwel niet „gewijzigd” in de zin van de rechtspraak (zie arrest Huvis/Raad, punt 40 hierboven, punten 27, 28 en 43, betreffende de wijziging tussen de „input”-methode en de „residuele” methode), maar hebben zij gewoon van correctie afgezien op grond dat, anders dan bij het oorspronkelijke onderzoek, bij het nieuwe onderzoek niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening. Er kan niet worden gesproken van op een andere wijze te werk gaan in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening alleen omdat is afgezien van een correctie die gelet op de omstandigheden van de zaak niet gerechtvaardigd is.

58      Artikel 11, lid 9, van de basisverordening vereist namelijk dat te werk wordt gegaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 en artikel 17 van deze verordening (thans artikel 17 van verordening nr. 1225/2009), waarvan de vereisten steeds in acht moeten worden genomen. Zo verklaarde het Gerecht reeds dat de instellingen, indien bij het nieuwe onderzoek blijkt dat artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening niet in acht wordt genomen wanneer als in het oorspronkelijke onderzoek te werk wordt gegaan, niet langer op die wijze te werk mogen gaan (zie in die zin, arrest Huvis/Raad, punt 40 hierboven, punten 42 en 50), ook al brengt dit een „wijziging van werkwijze” in strikte zin mee.

59      De instellingen kunnen, wanneer zij in het nieuwe onderzoek geen correctie in de zin van artikel 2, lid 10, van de basisverordening mogen verrichten, dus niet krachtens artikel 11, lid 9, van deze verordening worden gedwongen toch een correctie te verrichten alleen op grond dat een dergelijke correctie bij het oorspronkelijke onderzoek werd verricht. Aangezien dit laatste artikel uitdrukkelijk vereist dat bij het nieuwe onderzoek te werk wordt gegaan met inachtneming van de vereisten van artikel 2 van de basisverordening, kan met andere woorden een dergelijk nieuw onderzoek geen met name krachtens artikel 2, lid 10, sub b, van deze verordening ongeoorloofde correctie tot gevolg hebben.

60      Zoals verzoekster zelf erkent (zie punten 29 en 31 hierboven), vormt artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening, dat de instellingen in het oorspronkelijke onderzoek hebben toegepast, geen relevante rechtsgrondslag voor een eventuele correctie in het nieuwe onderzoek in het bijzonder van de uitvoerprijs waarop dit artikel niet ziet. Derhalve hoeft niet te worden beslecht of in casu in het oorspronkelijke onderzoek te werk is gegaan met inachtneming van artikel 2, lid 10, sub b, van deze verordening, hetgeen de Raad ter terechtzitting zelf betwijfelde (zie punt 11 hierboven).

61      De Raad heeft artikel 11, lid 9, van de basisverordening dus niet geschonden door de normale waarde te vergelijken met de uitvoerprijzen van de betrokken producten op een „inclusief btw”-basis.

62      De Raad toonde, ook gesteld dat hij in het nieuwe onderzoek anders te werk ging bij de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van de betrokken producten dan in het oorspronkelijke onderzoek, hoe dan ook aan dat enerzijds de omstandigheden tussen het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoek waren gewijzigd en dat anderzijds deze wijziging rechtvaardigde dat van een dergelijke correctie werd afgezien.

63      Vaststaat namelijk dat de Chinese btw op de uitvoer van de betrokken producten tijdens het oorspronkelijke onderzoek gedeeltelijk werd terugbetaald terwijl deze btw op binnenlandse verkoop volledig werd geïnd. In de periode waarop het nieuwe onderzoek betrekking had, werden daarentegen zowel de verkoop in het binnenland als bij uitvoer volledig onderworpen aan deze btw. Overeenkomstig de overweging in punt 31 van de bestreden verordening vormt dit verschil in de respectieve situaties gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening.

64      Gelet op deze gewijzigde omstandigheden mocht de Raad in het nieuwe onderzoek bovendien afzien van correctie van de normale waarde en de uitvoerprijs, aangezien deze waarde en prijs billijk konden worden vergeleken op een „inclusief btw”-basis, terwijl het in het oorspronkelijke onderzoek noodzakelijk werd geacht te corrigeren om de symmetrie van de relevante vergelijkingsparameters te herstellen, aangezien de uitgevoerde producten in aanmerking kwamen voor gedeeltelijke terugbetaling van de btw.

65      Bijgevolg schendt de door de Raad in het nieuwe onderzoek toegepaste vergelijkingswijze niet artikel 11, lid 9, van de basisverordening.

66      Derhalve is het tweede middel ook ongegrond.

67      Gelet op alle voorgaande overwegingen moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

68      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Raad in haar eigen kosten en in die van de Raad te worden verwezen.

69      Ingevolge artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Bijgevolg zal de Commissie haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd zal haar eigen kosten en die van de Raad van de Europese Unie dragen.

3)      De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.

Azizi

Vadapalas

Frimodt Nielsen

ondertekeningen

Inhoud

Toepasselijke bepalingen

Voorgeschiedenis van het geding

Toepasselijke antidumpingverordeningen

Chinese btw-regeling

Administratieve procedures

Procesverloop en conclusies van de partijen

In rechte

Samenvatting van de middelen tot nietigverklaring

Eerste middel: schending van artikel 2, lid 10, van de basisverordening

Tweede middel: schending van artikel 11, lid 9, van de basisverordening

Kosten


* Procestaal: Frans.