Language of document : ECLI:EU:T:2011:764

Zaak T‑423/09

Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd

tegen

Raad van de Europese Unie

„Dumping – Invoer van bepaalde magnesiabriketten uit China – Verordening tot beëindiging van tussentijds nieuw onderzoek – Vergelijking van normale waarde met uitvoerprijs – Inaanmerkingneming van belasting over toegevoegde waarde van land van oorsprong – Toepassing van andere werkwijze dan in oorspronkelijk onderzoek – Gewijzigde omstandigheden – Artikel 2, lid 10, sub b, en artikel 11, lid 9, van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikel 2, lid 10, sub b, en artikel 11, lid 9, van verordening (EG) nr. 1225/2009]”

Samenvatting van het arrest

1.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Nieuw onderzoek – Vergelijking van normale waarde en uitvoerprijs op „inclusief belasting over de toegevoegde waarde”-basis

(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, lid 10, sub b, en 11, lid 3, nr. 1659/2005, nr. 826/2009 en nr. 1225/2009, art. 2, lid 10, sub b, en 11, lid 3)

2.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vergelijking tussen normale waarde en uitvoerprijs – Beoordelingsvrijheid van instellingen – Vergelijking uitgevoerd in zelfde handelsstadium

(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 1, lid 2, en 2, lid 10, en nr. 1225/2009, art. 1, lid 2, en 2, lid 10)

3.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Nieuw onderzoek – Wijziging van berekeningsmethode

(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, lid 10, 11, lid 9, en 17, en nr. 1225/2009, art. 2, lid 10, 11, lid 9, en 17)

1.      Nu de Raad in verordening nr. 826/2009 tot wijziging van verordening nr. 1659/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China, op het standpunt staat dat in een krachtens artikel 11, lid 3, van de basisantidumpingverordening nr. 384/96 (thans artikel 11, lid 3, van verordening nr. 1225/2009) gevoerd gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van een antidumpingmaatregel, anders dan in het oorspronkelijke onderzoek, niet is voldaan aan de voorwaarden voor correctie van de normale waarde en/of de uitvoerprijs krachtens artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening (thans artikel 2, lid 10, sub b, van verordening nr. 1225/2009), zodat deze bepaling geen toepassing kan vinden, is het niet zo dat de Raad in verordening nr. 826/2009, door rekening te houden met de belasting over de toegevoegde waarde van 17 %, artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening heeft toegepast en dus de normale waarde en de uitvoerprijs in de zin van dit artikel heeft gecorrigeerd om de symmetrie tussen deze waarde en prijs te herstellen. Bijgevolg bestaat de in verordening nr. 826/2009 toegepaste vergelijkingsmethode er niet in de normale waarde en de uitvoerprijs krachtens artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening te corrigeren. Het gaat namelijk om een vergelijking van deze waarde en prijs op een „inclusief belasting over de toegevoegde waarde”-basis, enkel op basis van de algemene bepaling van artikel 2, lid 10, eerste en tweede zin, van de basisverordening (thans artikel 2, lid 10, eerste en tweede zin, van verordening nr. 1225/2009).

(cf. punten 37‑38)

2.      De instellingen beschikken ter zake van beschermende handelsmaatregelen over een ruime beoordelingsbevoegdheid wegens de ingewikkeldheid van de economische, politieke en juridische situaties die zij moeten onderzoeken. Deze beoordelingsbevoegdheid betreft in beginsel ook de beoordeling van feiten die rechtvaardigen dat de toegepaste vergelijkingsmethode billijk is, daar het begrip billijkheid een vaag begrip is en door de instellingen per geval moet worden geconcretiseerd gelet op de relevante economische context. Voor de keuze tussen verschillende methoden voor de berekening van de dumpingmarge en voor de beoordeling van de normale waarde van een product moeten immers ingewikkelde economische situaties worden beoordeeld, en bij het rechterlijk toezicht op een dergelijke beoordeling dient dan ook enkel te worden nagegaan of de procedureregels in acht zijn genomen, of de feiten op grond waarvan de betwiste keuze is gemaakt juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid.

Bovendien mag de uitvoerprijs of de normale waarde alleen worden gecorrigeerd om rekening te houden met verschillen in factoren die van invloed zijn op de prijzen en dus op de vergelijkbaarheid daarvan. Dit betekent dat de correctie tot doel heeft, de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs van een product te herstellen, zodat, wanneer de correctie naar behoren is toegepast, de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs is hersteld. Wanneer de correctie niet naar behoren is toegepast, ontstaat daarentegen een asymmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.

In het kader van de beoordeling of de toegepaste vergelijkingsmethode billijk is, is het begrip symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs dus van wezenlijk belang voor de noodzakelijke vaststelling of de prijzen vergelijkbaar zijn in de zin van artikel 1, lid 2, van de basisantidumpingverordening nr. 384/96 (thans artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1225/2009). Volgens artikel 2, lid 10, eerste tot en met derde zin, van dezelfde verordening (thans artikel 2, lid 10, eerste tot en met derde zin, van verordening nr. 1225/2009) geschiedt de billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde namelijk in hetzelfde handelsstadium voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, en mogen de instellingen alleen wanneer de normale waarde en de uitvoerprijs niet kunnen worden vergeleken, correcties verrichten.

Derhalve maakt de Raad geen kennelijke beoordelingsfout door de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs op een „inclusief belasting over de toegevoegde waarde”-basis te beschouwen als een billijke vergelijkingsmethode, daar daarbij wordt vergeleken met inachtneming van de eis van symmetrie van de normale waarde en de uitvoerprijs in hetzelfde handelsstadium voor gelijktijdige verkopen zowel in het binnenland als bij uitvoer, die alle aan dezelfde belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.

(cf. punten 40‑43, 45)

3.      Uit artikel 11, lid 9, van de basisantidumpingverordening nr. 384/96 (thans artikel 11, lid 9, van verordening nr. 1225/2009) blijkt dat de instellingen in het kader van een nieuw onderzoek van een antidumpingmaatregel in de regel op dezelfde wijze te werk moeten gaan als bij het oorspronkelijke onderzoek dat tot de instelling van het antidumpingrecht heeft geleid, ook wat betreft de wijze van vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde uit hoofde van artikel 2, lid 10, van dezelfde verordening (thans artikel 2, lid 10, van verordening nr. 1225/2009). Deze bepaling voorziet echter in een uitzondering op grond waarvan de instellingen op een andere wijze te werk mogen gaan dan bij het oorspronkelijke onderzoek, maar enkel voor zover de omstandigheden zijn gewijzigd.

Bovendien komen de begrippen „wijze” en „correctie” niet overeen. Gesteld al echter dat het begrip „correctie” in de zin van artikel 2, lid 10, van de basisverordening kan worden gelijkgesteld met het begrip „wijze” in de zin van artikel 11, lid 9, van deze verordening, wanneer de instellingen eenvoudig van correctie hebben afgezien op grond dat, anders dan bij het oorspronkelijke onderzoek, bij het nieuwe onderzoek niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening (thans artikel 2, lid 10, sub b, van verordening nr. 1225/2009), kan er niet worden gesproken van op een andere wijze te werk gaan in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening alleen omdat is afgezien van deze correctie. Deze bepaling vereist namelijk dat te werk wordt gegaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 en artikel 17 (thans artikel 17 van verordening nr. 1225/2009) van deze verordening, waarvan de vereisten steeds in acht moeten worden genomen. Indien aldus bij het nieuwe onderzoek blijkt dat artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening niet in acht wordt genomen wanneer als in het oorspronkelijke onderzoek te werk wordt gegaan, mogen de instellingen niet langer op die wijze te werk gaan, ook al brengt dit een „wijziging van werkwijze” in strikte zin mee.

De instellingen kunnen, wanneer zij in het nieuwe onderzoek geen correctie in de zin van artikel 2, lid 10, van de basisverordening mogen verrichten, dus niet krachtens artikel 11, lid 9, ervan worden gedwongen toch een correctie te verrichten alleen op grond dat een dergelijke correctie bij het oorspronkelijke onderzoek werd verricht.

Gesteld al dat de Raad bij het nieuwe onderzoek voor de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van de betrokken producten anders te werk is gegaan dan in het oorspronkelijke onderzoek, maakt hij hoe dan ook geen kennelijke beoordelingsfout door aan te tonen dat enerzijds de omstandigheden tussen het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoek waren gewijzigd en dat anderzijds deze wijziging rechtvaardigde dat van een dergelijke correctie werd afgezien.

(cf. punten 54, 57‑59, 62, 65)