Language of document :

Beroep ingesteld op 22 oktober 2009 - Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials / Raad

(Zaak T-423/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd (Dashiqiao City, China) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en R. Luff, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het bij verordening (EG) nr. 826/2009 van de Raad van 7 september 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1659/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China (PB 2009, L 240, blz. 7) aan verzoekster opgelegde antidumpingrecht nietig verklaren, voor zover het daarbij ingestelde antidumpingrecht hoger is dan het antidumpingrecht dat van toepassing zou zijn indien het was vastgesteld op basis van de methode die in het oorspronkelijke onderzoek werd toegepast om rekening te houden met de niet-teruggaaf van Chinese BTW bij export overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster, een in China gevestigde onderneming, nietigverklaring van verordening (EG) nr. 826/2009 van de Raad van 7 september 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1659/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China1, voor zover het daarbij ingestelde antidumpingrecht hoger is dan het antidumpingrecht dat van toepassing zou zijn indien het was vastgesteld op basis van de methode die in het oorspronkelijke onderzoek werd toegepast om rekening te houden met de niet-teruggaaf van Chinese BTW bij export overeenkomstig artikel 2, lid 10, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap2 (basisverordening).

Verzoekster baseert haar beroep op twee middelen.

Ten eerste is verzoekster van mening dat de door de Commissie toegepaste methode voor de behandeling van de niet-teruggaaf van de BTW bij export in het nieuwe onderzoek dat heeft geleid tot de bestreden verordening, in strijd is met het beginsel van de billijke vergelijking van de uitvoerprijs en de normale waarde, dat is neergelegd in artikel 2, lid 10, van de basisverordening. In plaats van het niet-teruggegeven bedrag van de BTW bij export in mindering te brengen van de uitvoerprijs, zoals zij had gedaan in het oorspronkelijke onderzoek, heeft de Commissie immers op grond van een onjuiste uitlegging van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening de uitvoerprijs vergeleken met de normale waarde zonder de BTW in mindering te brengen.

Ten tweede stelt verzoekster dat de verordening ook in strijd is met artikel 11, lid 9, van de basisverordening, voor zover de methode voor de inaanmerkingneming van de niet-teruggaaf van de BTW bij de vergelijking van de uitvoerprijs en de normale waarde zonder geldige rechtvaardiging totaal verschilt van de in het oorspronkelijke onderzoek toegepaste methode.

____________

1 - PB L 240, blz. 7.

2 - PB L 56, blz. 1.