Language of document : ECLI:EU:C:2008:745

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. MAZÁK

van 18 december 2008 1(1)

Zaak C‑343/07

Bavaria NV

Bavaria Italia Srl

tegen

Bayerischer Brauerbund eV

[verzoek van de Corte d’appello di Torino (Italië) om een prejudiciële beslissing]

„Geldigheid van verordeningen (EEG) nr. 2081/92 en (EG) nr. 1347/2001 – Ontvankelijkheid – Bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen – Geografische aanduiding ‚Bayerisches Bier’ – Merk ‚Bavaria’ – Formele en materiële voorwaarden waaraan registratie moet voldoen – Co-existentie van merk en beschermde geografische aanduiding”





I –    Inleiding

1.        Bij beschikking van 6 juli 2007, ingekomen ter griffie van het Hof op 25 juli 2007, heeft de Corte d’Appello di Torino (Italië) krachtens artikel 234 EG verschillende prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van verordening (EG) nr. 1347/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad(2) (hierna: „verordening nr. 1347/2001”) en over de geldigheid van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen(3) (hierna: „verordening nr. 2081/92”) zelf, alsook over de uitlegging van verordening nr. 1347/2001.

2.        Met deze vragen wenst de verwijzende rechter meer bepaald te vernemen of de benaming „Bayerisches Bier”, gelet op de formele en materiële voorwaarden van verordening nr. 2081/92, geldig is geregistreerd als een beschermde geografische aanduiding („BGA”) overeenkomstig verordening nr. 1347/2001 en, zo ja, in hoeverre deze BGA de geldigheid of de bruikbaarheid van reeds bestaande biermerken die de benaming „Bavaria” bevatten, aantast.

3.        Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Bayerischer Brauerbund eV (hierna: „Bayerischer Brauerbund”), enerzijds, en Bavaria NV en Bavaria Italia Srl (hierna: „Bavaria” en „Bavaria Italia”), anderzijds, betreffende het gebruik door laatstgenoemde ondernemingen van internationale merken die het woord „Bavaria” bevatten.

4.        Deze zaak is verwant aan een aantal andere zaken die voor de communautaire rechters aanhangig zijn gemaakt, namelijk zaak T‑178/06, Bavaria/Raad, die op 28 juni 2006 aanhangig is gemaakt bij het Gerecht van eerste aanleg, en zaak C‑120/08, Bayerischer Brauerbund, die op 20 maart 2008 aanhangig is gemaakt bij het Hof van Justitie. De behandeling van deze zaken is respectievelijk op 6 december 2007 en op 8 mei 2008 opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof in de onderhavige zaak.

II – Toepasselijke bepalingen

A –    Verordening nr. 2081/92

5.        Verordening nr. 2081/92 beoogt een communautair kader in te stellen voor de bescherming van geregistreerde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van bepaalde landbouwproducten en levensmiddelen waarvoor er een verband bestaat tussen de kenmerken van het product of het levensmiddel en de geografische oorsprong ervan. Deze verordening voorziet op communautair vlak in een systeem voor de registratie van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen dat een bescherming in alle lidstaten garandeert.

6.        Artikel 1, leden 1 en 2, van verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„1. In deze verordening worden de voorschriften vastgesteld voor de bescherming van de oorsprongsbenamingen en de geografische aanduidingen van de voor menselijke voeding bestemde landbouwproducten die vermeld staan in bijlage II van het Verdrag en van de levensmiddelen die vermeld staan in bijlage I bij deze verordening alsmede van de landbouwproducten die vermeld staan in bijlage II bij deze verordening.

[...]

2. Deze verordening geldt onverminderd andere bijzondere communautaire bepalingen.”

7.        Bijlage I bij deze richtlijn, met als titel „Levensmiddelen bedoeld in artikel 1, lid 1”, vermeldt onder het eerste streepje ‚Bier’.

8.        Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2081/92 bepaalt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

b) ‚geografische aanduiding’: de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel:

–        dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land en

–        waarvan een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk aan deze geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie en/of de verwerking en/of de bereiding in het bepaalde geografische gebied geschieden.”

9.        Artikel 3, lid 1, bepaalt:

„Benamingen die soortnamen zijn geworden, kunnen niet worden geregistreerd.

In de zin van deze verordening wordt onder een benaming die een soortnaam is geworden, verstaan de naam van een landbouwproduct of een levensmiddel, die weliswaar verband houdt met de plaats of streek waar dit product of dit levensmiddel oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel gebracht, doch de gangbare naam is geworden van een product of een levensmiddel.

Om vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle factoren, in het bijzonder:

–        de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied,

–        de situatie in andere lidstaten,

–        de relevante nationale of communautaire wetgeving.

Indien aan het slot van de procedure als bedoeld in de artikelen 6 en 7, een registratieaanvraag wordt afgewezen omdat een benaming een soortnaam is geworden, maakt de Commissie deze beslissing bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.”

10.      Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 2081/92 luidt als volgt:

„1. Geregistreerde benamingen zijn beschermd tegen:

a) elk rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik door de handel van een geregistreerde benaming voor producten die niet onder de registratie vallen, voor zover deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze benaming geregistreerde producten of voor zover het gebruik van de benaming betekent dat wordt geprofiteerd van de reputatie van deze beschermde benaming;

b) elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de beschermde benaming is vertaald, of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚methode’, ‚op de wijze van’, ‚imitatie’, en dergelijke;

c) elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen‑ of buitenverpakking, in reclamemateriaal of documenten betreffende het betrokken product, alsmede het gebruik van een recipiënt die tot misverstanden over de oorsprong van het product aanleiding kan geven;

d) elke andere praktijk die het publiek ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.

[...]”

11.      Artikel 14 van verordening nr. 2081/92 heeft betrekking op het verband tussen beschermde oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen en merken. Artikel 14, lid 2 (in zijn oorspronkelijke versie) en lid 3, bepaalt:

„2. Met inachtneming van het gemeenschapsrecht kan een merk dat overeenkomt met een van de in artikel 13 vermelde situaties en dat te goeder trouw is geregistreerd vóór de datum van indiening van het verzoek om registratie van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding, ondanks de registratie van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding verder worden gebruikt wanneer er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, respectievelijk bedoeld in Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, artikel 3, lid 1, sub c en sub g, en in artikel 12, lid 2, sub b, van toepassing zijn op het merk.[(4)]

3. Een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding wordt niet geregistreerd indien de registratie, rekening houdend met de faam en bekendheid van een merk en met de tijd dat het reeds in gebruik is, de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.”

12.      Verordening (EG) nr. 692/2003 van de Raad(5) heeft artikel 14 van verordening nr. 2081/92 gewijzigd met ingang van 24 april 2003.

13.      In dit verband wordt in punt 11 van de considerans van verordening nr. 692/2003 het volgende bepaald:

„Artikel 24, lid 5, van de Overeenkomst inzake TRIP’s betreft niet alleen geregistreerde of voor registratie ingediende merken, maar ook merken waarop door gebruik rechten zijn verworven vóór de referentiedatum in dat verband, met name de datum waarop de geografische aanduiding wordt beschermd in haar land van oorsprong. Het is dan ook dienstig artikel 14, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2081/92 te wijzigen: voortaan is de in dat lid bedoelde referentiedatum de datum waarop de geografische aanduiding of oorsprongsbenaming wordt beschermd, respectievelijk de datum waarop de registratieaanvraag is ingediend, naargelang de benaming onder artikel 17 dan wel onder artikel 5 van de verordening valt; bovendien geldt als de in artikel 14, lid 1, bedoelde referentiedatum voortaan de datum waarop de registratieaanvraag is ingediend, in plaats van de datum van de eerste bekendmaking.”

14.      Artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd door verordening nr. 692/2003, luidt als volgt:

„2. Met inachtneming van het gemeenschapsrecht mag een merk dat vóór de datum waarop de benaming in het land van oorsprong is beschermd, of vóór de datum waarop de registratie van een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bij de Commissie is aangevraagd, te goeder trouw is gedeponeerd of ingeschreven, of waarop, overeenkomstig de betrokken wetgeving, door gebruik te goeder trouw op het grondgebied van de Gemeenschap rechten zijn verworven, in situaties als bedoeld in artikel 13 verder worden gebruikt niettegenstaande de registratie van een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, mits het merk geen aanleiding geeft tot nietig‑ of vervallenverklaring op grond van respectievelijk richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en/van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk.”

15.      In afwijking van de normale procedure van de artikelen 5 tot en met 7 van verordening nr. 2081/92, stelt artikel 17 van de verordening een vereenvoudigde procedure in voor de registratie van een BGA of een beschermde oorsprongsbenaming, die geldt voor de registratie van benamingen die reeds bestaan ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening. Artikel 17 luidt als volgt:

„1. Binnen [zes] maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de Commissie mee, welke van hun wettelijk beschermde benamingen of, in de lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, welke van hun door het gebruik algemeen gangbaar geworden benamingen zij krachtens deze verordening willen laten registreren.

2. De Commissie registreert volgens de procedure van artikel 15 de in lid 1 bedoelde benamingen die overeenkomen met de eisen van de artikelen 2 en 4. Artikel 7 is niet van toepassing. Soortnamen worden evenwel niet geregistreerd.

3. De lidstaten kunnen de nationale bescherming van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde benamingen handhaven totdat een besluit over de registratie is genomen.”

16.      Verordening nr. 692/2003 heeft de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 afgeschaft met ingang van 24 april 2003.

B –    Verordening nr. 1347/2001

17.      Verordening nr. 1347/2001 strekte ertoe de door Duitsland aangemelde benaming „Bayerisches Bier” als een BGA te registreren volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 en deze benaming met ingang van 5 juli 2001 toe te voegen aan de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie(6).

18.      De punten 3 en 4 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 luiden als volgt:

„(3) Uit de verstrekte informatie blijkt het bestaan van het merk ‚Bavaria’ alsmede de geldigheid van dit merk. Verder is geoordeeld dat, gelet op de feiten en de beschikbare informatie, de registratie van de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet van dien aard is dat de consument wordt misleid ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product. Derhalve is bij de geografische aanduiding ‚Bayerisches Bier’ en het merk ‚Bavaria’ geen sprake van de in artikel 14, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 bedoelde situatie.

(4) Sommige merken, zoals het Nederlandse merk ‚Bavaria’ en het Deense merk ‚Høker Bajer’ kunnen, ondanks de registratie van de geografische aanduiding ‚Bayerisches Bier’ verder worden gebruikt, mits zij voldoen aan het bepaalde in artikel 14, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92.”

III – Feiten, procesverloop en prejudiciële vragen

19.      Bayerischer Brauerbund, die is opgericht in 1880, is een Duitse vereniging die tot doel heeft de gemeenschappelijke belangen van Beierse bierbrouwers te promoten en met name de BGA „Bayerisches Bier”, waarvan zij sinds de registratie ervan bij verordening nr. 1347/2001 de eigenaar is, in Duitsland en daarbuiten te beschermen. Sinds 1968 is zij tevens eigenaar van de internationale collectieve merken „Bayrisch Bier” en „Bayerisches Bier”.

20.      Bavaria is een Nederlandse bierbrouwer die internationaal actief is. De onderneming is oorspronkelijk opgericht onder de naam „Firma Gebroeders Swinkels”. Sinds 1930 is „Bavaria” haar officiële naam. Bavaria Italia maakt deel uit van de Bavaria-groep.

21.      Bavaria en Bavaria Italia zijn respectievelijk de eigenaar en de gebruiker van verschillende, ook in Italië geldende, internationale merken die – samen met andere uitdrukkingen of figuratieve bestanddelen – als essentieel bestanddeel het woord „Bavaria” bevatten.

22.      Op 27 september 2004 heeft Bayerischer Brauerbund voor het Tribunale di Torino een procedure ingesteld strekkende tot incidentele vaststelling dat deze merken nietig of vervallen waren, nadat zij reeds soortgelijke procedures had ingesteld in andere lidstaten, met name in Duitsland en Spanje. Aldus probeerde zij te verhinderen dat Bavaria en Bavaria Italia deze merken nog langer in Italië zouden gebruiken. Volgens Bayerischer Brauerbund maken deze merken inbreuk op de BGA „Bayerisches Bier” in de zin van de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 2081/92 en bevatten zij hoe dan ook een geografische aanduiding – het woord „Bavaria” – die generiek en misleidend is ten aanzien van de geografische oorsprong van het betrokken bier, aangezien het gaat om Nederlands bier.

23.      Bij vonnis van 30 november 2006 heeft het Tribunale di Torino de vordering van Bayerischer Brauerbund toegewezen en het gebruik van de betrokken merken in Italië verboden op grond dat zij misleidend waren en inbreuk maakten op de BGA „Bayerisches Bier”.

24.      Bavaria en Bavaria Italia hebben tegen deze beslissing regelmatig beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij voeren verschillende middelen aan.

25.      Relevant in het onderhavige geval is volgens de verwijzende rechter het middel dat het Tribunale di Torino heeft geoordeeld dat het niet overeenkomstig artikel 234 EG een prejudiciële vraag over de geldigheid van verordening nr. 1347/2001 kon stellen op grond dat Bavaria Italia rechtstreeks op grond van artikel 230 EG tegen deze verordening had moeten opkomen, dat wil zeggen binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de bekendmaking ervan.

26.      Dienaangaande is de verwijzende rechter van oordeel dat de twijfels betreffende de mogelijkheid om in de onderhavige omstandigheden een prejudiciële vraag te stellen door het Hof van Justitie dienen te worden opgehelderd.

27.      Voorts geeft de verwijzende rechter een gedetailleerde opsomming van een reeks argumenten van Bavaria en Bavaria Italia op grond waarvan zij de geldigheid van verordening nr. 1347/2001 betwisten en opkomen tegen de registratie in het kader van deze verordening van „Bayerisches Bier” als een BGA, waaronder de schending van algemene rechtsbeginselen en de niet-inachtneming van verschillende formele en materiële voorwaarden die zijn vastgelegd in verordening nr. 2081/92, met name in de artikelen 2, lid 2, sub b, 14, lid 3, en 17 ervan.

28.      In deze context heeft de Corte d’Appello di Torino de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1) Is [verordening nr. 1347/2001], eventueel ten gevolge van de ongeldigheid van andere handelingen, ongeldig om de volgende redenen:

Schending van algemene beginselen

–        wegens de ongeldigheid van artikel 1, lid 1, van [verordening nr. 2081/92], gelezen in samenhang met bijlage I bij deze verordening, voor zover hierbij de registratie wordt toegestaan van geografische aanduidingen die betrekking hebben op ‚bier’, dat een alcoholische drank is die (ten onrechte) in deze bijlage wordt genoemd als een van de ‚levensmiddelen’ bedoeld in artikel 1, lid 1, maar dat niet behoort tot de ‚landbouwproducten’ die worden genoemd in bijlage I bij het EG-Verdrag en de artikelen 32 (ex artikel 38) en 43 (ex artikel 43) van dit Verdrag, waarop de Raad zijn bevoegdheid om [verordening nr. 2081/92] vast te stellen heeft gebaseerd;

–        wegens de ongeldigheid van artikel 17 van [verordening nr. 2081/92], voor zover hierbij wordt voorzien in een versnelde registratieprocedure waardoor de rechten van belanghebbenden ernstig worden beperkt en aangetast, aangezien deze bepaling niet voorziet in een bezwaarrecht, wat kennelijk in strijd is met de beginselen van transparantie en rechtszekerheid, zoals met name blijkt uit de complexiteit van de procedure voor de registratie van ‚Bayerisches Bier’ als geografische herkomstaanduiding, die meer dan zeven jaar, van 1994 tot 2001, heeft geduurd, en uit de uitdrukkelijke erkenning hiervan in punt 3 van de considerans van [verordening nr. 692/2003], waarvan artikel 15 om bovengenoemde redenen artikel 17 van [verordening nr. 2081/92] heeft geschrapt;

Niet-naleving van vormvoorwaarden

–        omdat de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 17 van [verordening nr. 2081/92] om in aanmerking te komen voor registratie volgens de daarin vastgestelde vereenvoudigde procedure, aangezien deze benaming op het ogenblik dat het verzoek tot registratie werd ingediend, geen ‚wettelijk beschermde benaming’ in Duitsland was en evenmin aldaar ‚door het gebruik algemeen gangbaar geworden’ was;

–        omdat niet naar behoren is onderzocht of de benaming ‚Bayerisches Bier’ voldoet aan de voorwaarden om te worden geregistreerd, noch door de Duitse regering vóór de indiening van het verzoek, noch door de Commissie zelf na ontvangst ervan, dit in strijd met de rechtspraak van het Hof (arrest van 6 december 2001, Carl Kühne e.a., C‑269/99, Jurispr. blz. I‑9517);

–        omdat de Duitse regering het verzoek tot registratie van de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet heeft ingediend binnen de in artikel 17, lid 1, van [verordening nr. 2081/92] gestelde termijn (zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, op 24 juli 1993), aangezien het oorspronkelijk door verzoekster ingediende verzoek betrekking had op acht verschillende benamingen – waarbij de mogelijkheid van latere, niet nader bepaalde variaties open werd gelaten – die pas lang na het verstrijken van de termijn op 24 januari 1994 zijn samengesmolten tot de thans als enige resterende benaming ‚Bayerisches Bier’;

Niet-naleving van materiële voorwaarden

–        omdat de benaming ‚Bayerisches Bier’ niet voldoet aan de materiële voorwaarden van artikel 2, lid 2, sub b, van [verordening nr. 2081/92] om voor registratie als een beschermde geografische aanduiding in aanmerking te komen, gelet op de generieke aard van deze benaming, waarmee historisch gezien bier wordt aangeduid dat is vervaardigd volgens een specifieke productiemethode die in de negentiende eeuw in Bayern is ontstaan, van waaruit zij zich in de rest van Europa en de hele wereld heeft verspreid (de zogenaamde ‚Beierse methode’ van ondergisting), en die ook vandaag nog in een aantal Europese talen (Deens, Zweeds en Fins) als een soortnaam voor bier wordt gebruikt en hoe dan ook hoogstens een algemene aanduiding kan vormen voor ‚bier dat in het Duitse Bayern wordt geproduceerd’, ongeacht om welke van de zeer veel verschillende soorten het gaat, zonder dat er enig ‚rechtstreeks verband’ (arrest Hof van 7 november 2000, Schutzverband gegen Unwesen in der Wirtschaft, C‑312/98, Jurispr. blz. I‑9187) is tussen een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (bier) en zijn specifieke geografische oorsprong (Bayern) en zonder dat er sprake is van een van de ‚uitzonderlijke gevallen’ van bovengenoemde bepaling waarin registratie van een geografische aanduiding die de naam van een land bevat, is toegestaan;

–        omdat, zoals in de vorige paragraaf is gezegd, de benaming ‚Bayerisches Bier’ een soortnaam is en ingevolge de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van [verordening nr. 2081/92] als zodanig niet in aanmerking komt voor registratie;

–        omdat de benaming ‚Bayerisches Bier’ op grond van artikel 14, lid 3, van [verordening nr. 2081/92] niet had mogen worden geregistreerd omdat zij, gelet op ‚de faam en de bekendheid’ van de Bavaria-merken ‚en op de tijd dat [zij] reeds in gebruik [zijn]’, ‚de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product’?

2) Subsidiair, voor het geval dat de eerste vraag niet-ontvankelijk zou worden geacht of ontkennend zou worden beantwoord, dient [verordening nr. 1347/2001] al dan niet aldus te worden uitgelegd dat de daarin vervatte erkenning van ‚Bayerisches Bier’ als geografische herkomstaanduiding geen afbreuk doet aan de geldigheid en de bruikbaarheid van de reeds bestaande merken van derden die het woord ‚Bavaria’ bevatten?”

IV – Juridische beoordeling

A –    Eerste vraag

29.      Met zijn eerste vraag, die is opgedeeld in acht subvragen (of nietigheidsgronden), wenst het Corte d’Appello di Torino te vernemen of verordening nr. 1347/2001 ongeldig is wegens schending van algemene beginselen van gemeenschapsrecht of wegens niet-inachtneming van bepaalde formele of materiële voorwaarden van verordening nr. 2081/92. De subvragen betreffende de verenigbaarheid met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht hebben betrekking op verordening nr. 2081/92, die de rechtsgrondslag vormt voor verordening nr. 1347/2001.

1.      Ontvankelijkheid

a)      Voornaamste argumenten van de partijen

30.      Er zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door Bavaria en Bavaria Italia (gezamenlijk), Bayerischer Brauerbund, de Commissie, de Raad en de Duitse, de Griekse, de Italiaanse en de Nederlandse regering, die alle vertegenwoordigd waren ter terechtzitting van 18 september 2008, waarop ook de Tsjechische regering mondelinge opmerkingen heeft gemaakt. Deze laatste regering verklaarde dat zij zich, wat de grond van de eerste vraag betreft, aansloot bij het standpunt van de Commissie, de Raad, Duitsland en Italië, maar los daarvan concentreerde zij zich op ontvankelijkheid van de eerste en de tweede prejudiciële vraag.

31.      Volgens Bayerischer Brauerbund, de Raad en de Tsjechische, de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering is de vraag niet-ontvankelijk. Aangezien Bavaria en Bavaria Italia rechtstreeks en individueel door verordening nr. 1347/2001 worden geraakt, zoals blijkt uit de punten 3 en 4 van de considerans ervan, maar niet overeenkomstig artikel 230 EG een beroep tot nietigverklaring hebben ingesteld, kunnen zij zich voor de nationale rechter niet op de onwettigheid van deze verordening beroepen. Volgens de Raad volgt duidelijk uit de bij deze verordening doorgevoerde registratie dat het gebruik van het merk „Bavaria” in het gedrang kon worden gebracht. Bavaria kon dus duidelijk de gevolgen van deze registratie inschatten.

32.      Bavaria en Bavaria Italia, de Commissie en de Nederlandse regering stellen daarentegen dat de eerste vraag ontvankelijk is. Volgens deze deelnemers aan de procedure konden Bavaria en Bavaria Italia gerechtvaardigde twijfels hebben over de vraag of zij rechtstreeks en individueel door de bepalingen van verordening nr. 1347/2001 werden geraakt, aangezien de gevolgen van deze verordening voor deze ondernemingen worden bepaald door de wijze waarop de nationale rechter de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 2081/92, die de co-existentie van reeds bestaande merken en later geregistreerde BGA’s beogen te regelen, in het voor hem aanhangige geval toepast. In dit verband heeft de Commissie beklemtoond dat de betrokken registratie niet automatisch impliceert dat het merk „Bavaria” niet langer kan worden gebruikt.

b)      Beoordeling

33.      De voorafgaande vraag die in deze context door de verwijzende rechter en verschillende deelnemers aan de procedure wordt opgeworpen, is of de eerste prejudiciële vraag, die betrekking heeft op de geldigheid van verordening nr. 1347/2001 en van een aantal bepalingen van verordening nr. 2081/92 waarop deze is gebaseerd, niet-ontvankelijk is omdat Bavaria en Bavaria Italia niet binnen de in artikel 230 EG gestelde termijn een beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 1347/2001 bij het Gerecht van eerste aanleg hebben ingesteld, ook al waren zij mogelijkerwijs hiertoe bevoegd.

34.      Zoals blijkt uit het arrest TWD Textilwerke Deggendorf, kan een natuurlijke of rechtspersoon de geldigheid van een handeling van een gemeenschapsinstelling in beginsel niet op indirecte wijze aanvechten in een prejudiciële procedure wanneer hij dit rechtstreeks op grond van artikel 230 EG had kunnen doen.(7)

35.      Deze beperking van de mogelijkheid om in een prejudiciële procedure op te komen tegen een gemeenschapshandeling, beoogt recht te doen aan het rechtszekerheidsbeginsel, door te voorkomen dat gemeenschapshandelingen die rechtsgevolgen teweegbrengen, onbeperkt in geding kunnen worden gebracht. Anders zou een persoon het onherroepelijke karakter die een gemeenschapshandeling die de basis vormt van een beschikking waardoor hij wordt getroffen, ten opzichte van hem heeft, kunnen omzeilen en dit zelfs na het verstrijken van de periode voor het instellen van een rechtstreeks beroep krachtens artikel 230, lid 4, EG.(8)

36.      Uit vaste rechtspraak blijkt evenwel duidelijk dat een persoon slechts verstoken blijft van het recht om zich voor de nationale rechter op de onwettigheid van een gemeenschapshandeling te beroepen en de geldigheid ervan indirect krachtens artikel 234 EG in geding te brengen wanneer het duidelijk en boven elke twijfel verheven is dat hij krachtens artikel 230 EG bevoegd was om de nietigverklaring van deze handeling te vorderen.(9)

37.      Aangezien de onderhavige zaak betrekking heeft op een verordening, rijst de vraag of een beroep van Bavaria of Bavaria Italia tegen verordening nr. 1347/2001 zonder twijfel ontvankelijk zou zijn geweest omdat de bepalingen ervan in werkelijkheid een beschikking vormen die hen rechtstreeks en individueel raakt.(10)

38.      Mijns inziens staat niet vast dat dit in casu het geval is.

39.      Wat in de eerste plaats het vereiste rechtstreekse belang betreft(11), dient te worden opgemerkt dat het antwoord op de vraag of en in hoeverre de rechtspositie van andere ondernemingen en merkhouders dan die welke de bij verordening nr. 1347/2001 als een BGA geregistreerde benaming „Bayerisches Bier” gebruiken, wordt aangetast door deze verordening, in werkelijkheid afhangt van de omvang van de bescherming die door deze registratie wordt geboden. Het antwoord op de vraag of de gebruiker van een benaming als „Bavaria” wordt geraakt door de registratie van „Bayerisches Bier” als een BGA, hangt er dus voornamelijk van af of het gebruik van de betrokken benaming inbreuk maakt op de BGA in de zin van artikel 13 van verordening nr. 2081/92 of – indien de betrokken benaming merkenrechtelijke bescherming geniet – in de zin van artikel 14 van deze verordening.

40.      Het antwoord op deze vraag volgt evenwel niet automatisch en zonder meer uit verordening nr. 1347/2001 van verordening nr. 2081/92, wat overigens juist door de onderhavige zaak wordt bevestigd.

41.      In dat verband hebben een aantal deelnemers aan de onderhavige procedure ook terecht opgemerkt dat, wat meer bepaald artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 betreft, het aan de nationale rechter staat om vast te stellen of aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan en of een merk als „Bavaria” dientengevolge verder mag worden gebruikt.(12)

42.      Ten slotte zijn er minstens twijfels mogelijk over de vraag in hoeverre de rechtspositie van Bavaria rechtstreeks kan worden geraakt door de punten 3 en 4 van de considerans van de verordening. Ook deze kwestie is in de onderhavige zaak aan de orde.

43.      Gelet op het bovenstaande kan mijns inziens niet worden gesteld dat het duidelijk is dat Bavaria rechtstreeks wordt geraakt door verordening nr. 1347/2001 juncto verordening nr. 2081/92 en aldus krachtens artikel 230, lid 4, EG een beroep tot nietigverklaring kon instellen.

44.      Wat in de tweede plaats het vereiste betreft dat de bestreden handeling degenen die hiertegen opkomen, individueel raakt, dat wil zeggen hen – overeenkomstig het „Plaumann-criterium” – treft „uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert”(13), moet de onderhavige zaak mijns inziens worden onderscheiden van de zaak Codorníu, waarnaar een aantal deelnemers aan de procedure hebben verwezen.

45.      In de eerste plaats was het in de zaak Codorníu duidelijk dat de litigieuze communautaire bepaling, die het recht om de vermelding „crémant” te gebruiken aan de Franse en Luxemburgse producenten voorbehield, Codorníu verhinderde zijn beeldmerk „Grand Cremant de Codorníu” te gebruiken.(14) In de onderhavige zaak daarentegen is het veel minder duidelijk in hoeverre de BGA „Bayerisches Bier” in het bijzonder het gebruik van het merk „Bavaria” in het gedrang brengt en daarom de houder van het betrokken merk karakteriseert ten opzichte van alle andere handelaars in de zin van deze rechtspraak.

46.      In de tweede plaats – en dit is misschien nog belangrijker – is het weliswaar juist dat een het merk „Bavaria” – samen met het merk „Høker Bajer” – een aparte plaats inneemt, aangezien er uitdrukkelijk naar wordt verwezen in de punten 3 en 4 van de considerans van de bestreden verordening, maar mijns inziens moet ook rekening worden gehouden met de zin van deze verwijzing, die namelijk inhoudt dat het gebruik van het merk „Bavaria” niet in het gedrang komt door de registratie van „Bayerisches Bier” als een BGA.

47.      Mijns inziens konden Bavaria en Bavaria Italia dus gerechtvaardigde twijfels hebben over de vraag of zij rechtstreeks en individueel werden geraakt door verordening nr. 1347/2001 juncto verordening nr. 2081/92 en ligt het niet voor de hand dat een door hen krachtens artikel 230 EG ingesteld beroep ontvankelijk zou zijn geweest.(15)

48.      De eerste prejudiciële vraag is volgens mij dan ook ontvankelijk.

2.      Ten gronde

a)      Eerste subvraag betreffende de rechtsgrondslag van verordening nr. 2081/92

49.      Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of verordening nr. 2081/92 wettig is, gelet op het feit dat zij betrekking heeft op bier. Aangezien bier een alcoholische drank is, kan het niet als „levensmiddel” worden behandeld, zoals in deze verordening is gebeurd, en had het bijgevolg uit de werkingssfeer van de verordening moeten worden uitgesloten. De verwijzende rechter vraagt zich ook af van verordening nr. 2081/92 wettig is, gelet op het feit dat de artikelen 32 EG en 37 EG niet de passende rechtsgrondslag voor de vaststelling van deze verordening vormen, aangezien bier niet behoort tot de in bijlage I bij het EG-Verdrag genoemde „landbouwproducten”.

i)      Voornaamste argumenten van de partijen

50.      Volgens de Nederlandse regering, Bavaria en Bavaria Italia is de in de eerste subvraag geuite twijfel terecht. Bavaria en Bavaria Italia stellen dat de indeling van bier onder „levensmiddelen” arbitrair en onjuist is en dat bier van de werkingssfeer van verordening nr. 2081/92 had moet worden uitgesloten, zoals ook wijn hiervan is uitgesloten krachtens artikel 1, lid 1, tweede alinea, ervan. Zij voegen hieraan toe dat bier niet slechts terloops in de verordeningen nrs. 2081/92 en 1347/2001 aan bod komt. Volgens Bavaria en Bavaria Italia diende verordening nr. 2081/92, gelet op het feit dat BGA’s juridisch gezien echte intellectuele-eigendomsrechten zijn, te worden gebaseerd op artikel 308 EG en/of de artikelen 94 EG en 95 EG, en niet op artikel 37 EG.

51.      Bayerischer Brauerbund, de Commissie en de Raad, alsook de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering betwisten de door de verwijzende rechter voorgestelde uitlegging en stellen dat artikel 37 EG de correcte rechtsgrondslag is voor de vaststelling van verordening nr. 2081/92. De Italiaanse regering is bovendien meer in het algemeen van mening dat de wettigheid van verordening nr. 2081/92 niet in het geding kan worden gebracht ter betwisting van de wettigheid van verordening nr. 1347/2001.

52.      Volgens de Duitse regering en de Raad vormt bier een voedingsmiddel wanneer het wordt beschouwd in het licht van de definitie van „voedingsmiddel” in artikel 2 van verordening (EG) nr. 178/2002.(16) De Duitse regering stelt verder, evenals de Italiaanse regering, dat uit een systematische uitlegging van verordening nr. 2081/92 blijkt dat de uitsluiting van wijn en gedestilleerde dranken uit de werkingssfeer ervan op andere gronden is gebaseerd en dat het niet nodig is om alle alcoholische dranken uit te sluiten.

53.      Ten slotte stellen Bayerischer Brauerbund, de Commissie en de Raad, alsook de Duitse en de Italiaanse regering dat het voornaamste doel van verordening nr. 2081/92 is neergelegd in artikel 37 EG en dat deze bepaling volgens de rechtspraak van het Hof als rechtsgrondslag dient te worden gebruikt.

ii)    Beoordeling

54.      In de eerste plaats dient de stelling te worden verworpen dat bier niet als een „levensmiddel” kan worden beschouwd en dus niet als zodanig in de bijlage bij verordening nr. 2081/92 kon worden opgenomen. Dat standpunt wordt niet alleen tegengesproken door de belangrijke rol die bier – zoals de Tsjechische regering ter terechtzitting heeft beklemtoond – traditioneel speelt in de gastronomie en eetgewoonten van verschillende lidstaten. Zoals de Duitse regering en de Raad hebben opgemerkt, valt bier bijvoorbeeld kennelijk ook onder de definitie van „voedingsmiddel” in artikel 2 van verordening nr. 178/2000, volgens hetwelk onder „levensmiddel” of „voedingsmiddel” dient te worden verstaan „alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd”.

55.      In de tweede plaats betekent het feit dat de gemeenschapswetgever blijkens artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2081/92 heeft besloten om producten van de wijnbouwsector en gedistilleerde dranken van de werkingssfeer van deze richtlijn uit te sluiten, nog niet dat hij onbevoegd was om alcoholische dranken of meer in het bijzonder bier in de werkingssfeer van deze verordening op te nemen. Zoals blijkt uit de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 2081/92, zijn wijn en gedistilleerde dranken niet in de verordening opgenomen omdat deze dranken reeds vielen onder specifieke communautaire wetgeving die in een hoger beschermingsniveau voorziet.

56.      Wat in de derde plaats het feit betreft dat artikel 37 EG als rechtsgrondslag is gebruikt, ondanks het feit dat bier niet behoort tot de in bijlage I bij het EG-Verdrag genoemde landbouwproducten, blijkt uit vaste rechtspraak dat dit artikel de geschikte rechtsgrondslag vormt voor elke regeling betreffende de productie en het in de handel brengen van in bijlage I bij het Verdrag vermelde landbouwproducten die bijdraagt tot de verwezenlijking van een of meer van de in artikel 33 EG genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.(17)

57.      Het is eveneens vaste rechtspraak dat indien na onderzoek van een gemeenschapshandeling blijkt dat zij een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoel of overwegende component, terwijl het andere doel of de andere component slechts ondergeschikt is, de handeling op één rechtsgrondslag moet worden gebaseerd, namelijk die welke gelet op het hoofddoel of de overwegende component vereist is.(18)

58.      In dezelfde lijn heeft het Hof in een vergelijkbare zaak als de onderhavige geoordeeld dat een wettelijke regeling die bijdraagt tot de verwezenlijking van een of meer van de in artikel 33 EG genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet worden vastgesteld op de grondslag van artikel 37 EG wanneer zij voornamelijk producten betreft die in de in dat artikel bedoelde bijlage bij het Verdrag worden genoemd, ook al heeft zij ook betrekking op bepaalde producten die daar niet in worden genoemd.(19)

59.      Gelet op het bovenstaande kon verordening nr. 2081/92 geldig worden vastgesteld op de grondslag van artikel 37 EG, aangezien het duidelijk is dat zij voornamelijk producten betreft die in bijlage I bij het Verdrag worden genoemd, en slechts een beperkt aantal andere producten, zoals bier, die niet in deze bijlage worden genoemd. Het feit dat de verordening tevens verwijst naar bier, dat niet wordt genoemd in bijlage I bij het Verdrag, doet dus mijns inziens geen afbreuk aan de keuze van artikel 37 EG als rechtsgrondslag, in het bijzonder omdat bier een product is waarvan de productie en de verkoop duidelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

60.      Ik ben dan ook van mening dat het middel dat verordening nr. 2081/92 op een ongeldige rechtsgrondslag is gebaseerd, ongegrond is.

b)      Tweede subvraag betreffende de geldigheid van artikel 17 van verordening nr. 2081/92

61.      Met de tweede subvraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen of artikel 17 van verordening nr. 2081/92 – op grond waarvan verordening nr. 1347/2001 is vastgesteld – nietig is omdat de versnelde registratieprocedure waarin deze bepaling voorziet, kennelijk in strijd is met de beginselen van transparantie en rechtszekerheid, aangezien niet wordt voorzien in een bezwaarrecht voor de betrokken ondernemingen.

i)      Voornaamste argumenten van de partijen

62.      De Nederlandse regering, Bavaria en Bavaria Italia achten de in de tweede subvraag genoemde nietigheidsgronden aanwezig.

63.      Bavaria en Bavaria Italia wijzen op het verschil tussen artikel 17 van verordening nr. 2081/92 en artikel 7 van deze verordening, dat uitdrukkelijk in een bezwaarrecht tegen de normale registratieprocedure voorziet. Punt 13 van de considerans van verordening nr. 692/2003 bevat de impliciete erkenning dat artikel 17 van verordening nr. 2081/92 nietig is. Voorts is het arrest Kühne(20) niet van toepassing in het onderhavige geval, aangezien de betrokken derden in die zaak een actieve rol hadden kunnen spelen in de nationale procedure die de Duitse regering had gevolgd bij de indiening van het verzoek tot registratie.

64.      Bayerischer Brauerbund, de Commissie en de Raad, alsook de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering betwisten de door de verwijzende rechter voorgestelde uitlegging. Zij stellen in wezen dat artikel 17 van verordening nr. 2081/92 weliswaar niet zoals artikel 7 voorziet in een bezwaarrecht, maar dat de betrokken derden niettemin vrij zijn om hun bezwaren te uiten voor de autoriteiten van de lidstaten, die deze dan kunnen voorleggen aan het overeenkomstig artikel 15 van de verordening opgerichte regelgevende comité, wat trouwens in de onderhavige zaak is gebeurd. Voorts beklemtonen zij dat de voornaamste reden voor het intrekken van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 was dat het oorspronkelijk als een voorlopige bepaling was opgevat en zijn uitwerking had verloren.

65.      De Commissie en de Raad merken op dat het Hof reeds herhaaldelijk de geldigheid van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 heeft erkend en dat de in deze bepaling vastgestelde procedure er niet toe leidt dat de materiële voorwaarden voor registratie zonder de vereiste zorgvuldigheid worden onderzocht – integendeel zelfs, zoals blijkt uit de onderhavige zaak. Zij voegen hieraan toe dat punt 13 van de considerans van verordening nr. 692/2003 slechts een aantal overwegingen bevat over de problemen die rijzen doordat artikel 17 van verordening nr. 2081/92 niet in een bezwaarrecht voorziet: het trekt evenwel de geldigheid van deze bepaling niet in twijfel.

ii)    Beoordeling

66.      In tegenstelling tot de opvatting van de Nederlandse regering en Bavaria en Bavaria Italia kan uit het arrest Kühne(21) worden afgeleid dat het Hof de vereenvoudigde registratieprocedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 niet onwettig acht omdat deze – anders dan de normale procedure, waarop artikel 7 van de verordening van toepassing is – belanghebbende derden niet de mogelijkheid biedt om verzet aan te tekenen tegen een voorgenomen registratie.

67.      Ondanks het feit dat was gewezen op het feit dat derden in het kader van de vereenvoudigde registratieprocedure geen recht hebben om bezwaar aan te tekenen tegen een voorgenomen registratie, heeft het Hof in die zaak vastgesteld dat deze procedure kan worden toegepast, zelfs wanneer derden op nationaal niveau bezwaar hebben aangetekend tegen de registratie van de betrokken aanduiding.(22) In die context heeft het Hof eveneens bevestigd dat op nationaal niveau rekening dient te worden gehouden met mogelijke bezwaren van derden die hun rechten geschonden achten door het verzoek tot registratie.(23)

68.      Zoals de Duitse regering heeft opgemerkt, stond het belanghebbende partijen uit andere lidstaten ook vrij om bij de bevoegde Duitse autoriteiten – of bij hun eigen lidstaat – bezwaar aan te tekenen tegen de registratie van de betrokken BGA, wat echter nog niet betekent dat de vereenvoudigde procedure slechts geldig kan worden toegepast indien derden daadwerkelijk gebruikmaken van deze mogelijkheid, zoals uit het arrest Kühne kan worden afgeleid.(24)

69.      Voorts blijkt uit de aan het Hof verstrekte informatie dat Bavaria in het kader van de wetgevende procedure die heeft geleid tot de vaststelling van verordening nr. 1347/2001, daadwerkelijk haar standpunt aan de Commissie kenbaar heeft kunnen maken via de Nederlandse autoriteiten en dienaangaande uitvoerige opmerkingen heeft kunnen maken.

70.      Wat vervolgens de afschaffing van de vereenvoudigde procedure bij verordening nr. 692/2003 en punt 13 van de considerans van deze verordening betreft, die naar deze afschaffing verwijst, ben ik met de Raad en de Commissie van mening dat dit punt niet impliceert dat de gemeenschapswetgever „erkent” dat de aldus afgeschafte vereenvoudigde procedure onwettig was. Ten eerste kan dit punt eenvoudigweg worden opgevat als een erkenning dat deze procedure problemen van rechtszekerheid en transparantie deed rijzen, wat daarom nog niet betekent dat zij onwettig is. Ten tweede hangt het antwoord op de vraag of een bepaling van afgeleid gemeenschapsrecht zoals artikel 17 van verordening nr. 2081/92 daadwerkelijk wettig is of niet, niet af van het standpunt dat de gemeenschapswetgever daar mogelijkerwijs over heeft ingenomen in de considerans van een gemeenschapshandeling waarbij deze bepaling wordt gewijzigd.

71.      Het middel inzake ongeldigheid van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 is bijgevolg ongegrond.

c)      Derde, vierde en vijfde subvraag betreffende de mogelijkheid dat niet is voldaan aan bepaalde vormvoorwaarden

72.      Met deze vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen of de benaming „Bayerisches Bier” voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92, dat wil zeggen of de betrokken benaming ten tijde van de indiening van het verzoek tot registratie „wettelijk beschermd” was of „door het gebruik gangbaar [was] geworden” in de lidstaat die het verzoek had ingediend. Hij wenst in de tweede plaats te vernemen of verordening nr. 1347/2001 nietig is, gelet op het feit dat de Duitse regering noch de Commissie behoorlijk de voorafgaande vraag heeft onderzocht of de BGA „Bayerisches Bier” voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden geregistreerd, en dat het verzoek tot registratie van de benaming niet tijdig was ingediend.

i)      Voornaamste argumenten van de partijen

73.      De Nederlandse regering, Bavaria en Bavaria Italia stellen dat aan geen van de voorwaarden van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 is voldaan en dat verordening nr. 1347/2001 om de door de verwijzende rechter genoemde redenen nietig is.

74.      Wat de voorwaarde betreft dat de benaming „wettelijk beschermd” is, merken Bavaria en Bavaria Italia op dat ten tijde van de indiening van het verzoek tot registratie in Duitsland geen specifieke wettelijke regeling ter bescherming van geografische aanduidingen bestond. Volgens hen kunnen noch de regels inzake oneerlijke mededinging noch de op naam van Bayerischer Brauerbund geregistreerde collectieve merken worden geacht wettelijke bescherming te bieden in de zin van artikel 17 van verordening nr. 2081/92. Hetzelfde geldt voor de bilaterale overeenkomsten inzake de bescherming van geografische aanduidingen die Duitsland heeft gesloten met Frankrijk (1960), Italië (1963), Griekenland (1964), Zwitserland (1967) en Spanje (1970).(25)

75.      Wat de voorwaarde betreft dat de benaming „door het gebruik gangbaar [is] geworden”, stellen Bavaria en Bavaria Italia dat de benaming „Bayerisches Bier” nooit een specifiek product heeft aangeduid: zij vormt integendeel een aanduiding voor elke soort bier die in Bayern is vervaardigd, ook al lopen de kenmerken van deze bieren sterk uiteen.

76.      Bavaria en Bavaria Italia betogen verder dat het gelet op de verklaringen die ter ondersteuning van het verzoek tot registratie zijn afgelegd en de inhoud van de gemaakte opmerkingen duidelijk was dat het verzoek tot registratie elke grond ontbeerde en dat dus zowel de Duitse regering als de Commissie bij het onderzoek of aan de voorwaarden van verordening nr. 2081/92 was voldaan, kennelijke fouten hadden gemaakt. Bavaria en Bavaria Italia stellen in dit verband dat het oorspronkelijke verzoek een algemene verwijzing naar alle soorten in Bayern vervaardigd bier bevatte, zonder dat een onderscheid met andere bieren werd gemaakt, en dat verordening nr. 1347/2001 ontoereikend is gemotiveerd.

77.      Ten slotte voeren Bavaria en Bavaria Italia aan dat de wijzigingen die na het verstrijken van de termijn van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 aan het verzoek tot registratie zijn aangebracht, van wezenlijke aard zijn en dat bijgevolg de conclusie gewettigd is dat het verzoek niet tijdig was ingediend.

78.      Bayerischer Brauerbund, de Commissie, de Raad en de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering zijn een andere mening toegedaan en stellen in wezen dat in casu aan de voorwaarden van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 is voldaan, gelet op bovengenoemde bilaterale overeenkomsten en de door de Duitse autoriteiten verstrekte stukken. De Raad en de Italiaanse regering betogen dat het hoe dan ook aan de lidstaten is om uit te maken of de betrokken benaming wettelijk beschermd was of door het gebruik gangbaar geworden was. Voorts zijn de argumenten betreffende het onderzoek van de voorwaarden voor registratie van de BGA en het verstrijken van de periode voor het indienen van het verzoek tot registratie ongegrond, aangezien het verzoek tot registratie met de vereiste zorgvuldigheid is onderzocht en tijdig is ingediend. De Commissie wijst er in dit verband op dat de voornaamste elementen van het productdossier, die zijn opgesomd in artikel 4, lid 2, van verordening nr. 2081/92, nooit zijn gewijzigd.

ii)    Beoordeling

79.      Wat de vraag betreft of is voldaan aan de in artikel 17 van verordening nr. 2081/92 gestelde termijn van zes maanden, die eerst dient te worden onderzocht, dient meteen te worden opgemerkt dat vaststaat dat het oorspronkelijke verzoek op 20 januari 1994 – dus vóór het verstrijken van de termijn op 26 januari 1994 – door de Duitse regering bij de Commissie is ingediend.

80.      Wat de door de verwijzende rechter genoemde daaropvolgende wijzigingen van het oorspronkelijke verzoek en de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de Duitse autoriteiten na het verstrijken van de periode van zes maanden betreft, dient eraan te worden herinnerd dat het Hof in het arrest Kühne, dat eveneens betrekking had op een door de Duitse regering ingediend verzoek, heeft opgemerkt dat „artikel 17 van verordening nr. 2081/92 – in tegenstelling tot artikel 5 van de verordening, dat uitdrukkelijk bepaalt dat in de normale procedure de aanvraag tot registratie vergezeld gaat van het productdossier – de lidstaten enkel verplicht, aan de Commissie mee te delen ‚welke van hun wettelijk beschermde benamingen of, in de lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, welke van hun door het gebruik algemeen gangbaar geworden benamingen zij willen laten registreren’”. Het kwam tot de conclusie dat artikel 17 van verordening nr. 2081/92 in die omstandigheden „niet aldus [kan] worden uitgelegd, dat het de lidstaten verplicht, binnen de termijn van zes maanden de definitieve versie van het productdossier en van de andere relevante documenten mee te delen, zodat iedere wijziging in het oorspronkelijk ingediende productdossier tot toepassing van de normale procedure zou leiden”.(26)

81.      Het Hof stelde bijgevolg in die zaak vast dat de betrokken wijzigingen(27) na het verstrijken van de termijn van zes maanden de toepassing van de vereenvoudigde procedure niet onwettig maakten.(28)

82.      Gelet op het bovenstaande en op de mate van nauwkeurigheid en volledigheid die redelijkerwijs van lidstaten kan worden verwacht bij de indiening van het oorspronkelijke verzoek, die binnen de in artikel 17 van verordening nr. 2081/92 gestelde termijn van zes maanden dient plaats te vinden, hebben de wijzigingen die aan het verzoek tot registratie zijn aangebracht en de aanvullende stukken en informatie die de Duitse regering in casu heeft verstrekt, met name betreffende de door het verzoek bestreken biervariëteiten, mijns inziens het voorwerp van het oorspronkelijke verzoek niet in zo aanzienlijke mate gewijzigd dat de registratieprocedure hierdoor onwettig zou zijn.

83.      In dat verband dient met name te worden opgemerkt dat belangrijke elementen van het productdossier zoals de naam van het product en de geografische aanduiding „Bayerisches Bier”, de beschrijving van het product en de afbakening van het geografische gebied gedurende de registratieprocedure ongewijzigd zijn gebleven.

84.      Ik kom dan ook tot de conclusie dat het verzoek tot registratie van de aanduiding „Bayerisches Bier” niet kan worden geacht buiten de in artikel 17 van verordening nr. 2081/92 gestelde termijn te zijn ingediend.

85.      Voor de beoordeling van de vraag of de andere twijfels van de verwijzende rechter met betrekking tot de vervulling van de vormvoorwaarden waaraan de vereenvoudigde procedure moet voldoen, gegrond zijn, dient te worden herinnerd aan de wijze waarop de bevoegdheden en verplichtingen in het kader van de bij verordening nr. 2081/92 ingestelde registratieregeling zijn verdeeld tussen de betrokken lidstaat en de Commissie, zoals het Hof in het arrest Kühne heeft uiteengezet.(29)

86.      Volgens deze regeling staat het zowel in het kader van de normale als in het kader van de vereenvoudigde procedure aan de betrokken lidstaat om na te gaan of het verzoek tot registratie voldoet aan de voorwaarden van verordening nr. 2081/92 en, zo ja, om dit verzoek aan de Commissie door te zenden. De Commissie verricht vervolgens een „eenvoudig formeel onderzoek” om na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan.(30)

87.      Dit stelsel van bevoegdheidsverdeling is volgens het Hof met name te verklaren door het feit dat voor de registratie moet worden nagegaan of een aantal voorwaarden is vervuld, hetgeen in belangrijke mate een grondige kennis vereist van gegevens die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat en die de bevoegde autoriteiten van deze staat het beste kunnen controleren.(31)

88.      Voor zover de verwijzende rechter opmerkt dat de Duitse regering mogelijkerwijs heeft verzuimd om vóór het indienen van het verzoek naar behoren na te gaan of was voldaan aan de voorwaarden voor registratie van de geografische aanduiding „Bayerisches Bier”, kan worden volstaan met de opmerking dat het aan de nationale rechter staat om uitspraak te doen over de rechtmatigheid van het verzoek tot registratie.(32)

89.      Wat verder de vraag betreft of de Commissie in casu haar taak, na te gaan of was voldaan aan de in verordening nr. 2081/92 gestelde voorwaarden voor registratie, correct heeft vervuld, dient te worden vastgesteld dat uit de stukken, in hun geheel beschouwd, niet blijkt dat de Commissie haar verplichting niet is nagekomen om het vereiste formele onderzoek te verrichten. Integendeel, zoals de Commissie en de Raad terecht beklemtonen, is de betrokken geografische aanduiding pas geregistreerd na een lange procedure van zeven jaar, na uitgebreide discussies over de vraag of in casu aan de verschillende registratievoorwaarden was voldaan. Voorts wordt in punt 1 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 zelf verklaard dat aanvullende informatie werd gevraagd om na te gaan of de registratie van „Bayerisches Bier” in overeenstemming was met de artikelen 2 en 4 van verordening nr. 2081/92.

90.      De algemene kritiek dat niet naar behoren is onderzocht of was voldaan aan de voorwaarden voor registratie van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 is volgens mij dan ook kennelijk ongegrond.

91.      Wat ten slotte de door de verwijzende rechter gestelde vraag betreft of de geografische aanduiding „Bayerisches Bier” een „wettelijk beschermde benaming” was of „door het gebruik algemeen gangbaar geworden” was, zoals vereist door artikel 17 van verordening nr. 2081/92, dient andermaal te worden vastgesteld dat het aan de bevoegde nationale autoriteiten van de betrokken lidstaten staat om deze beoordeling te verrichten, en dat de Commissie op basis hiervan de geografische aanduiding kan registreren, tenzij er sprake zou zijn van een kennelijk onjuiste beoordeling.(33)

92.      Voor zover Bavaria en Bavaria Italia stellen dat Duitsland geen specifieke wettelijke regeling ter bescherming van geografische aanduidingen of zelfs maar een regeling met een vergelijkbare strekking kende, zijn hun argumenten mijns inziens gebaseerd op een verkeerde of in elk geval een te enge opvatting van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat ten tijde van de inwerkingtreding van de bij verordening nr. 2081/92 ingestelde communautaire beschermingsregeling, een aantal lidstaten, waaronder Duitsland, geen dergelijke regeling ter bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen kende.(34) De begrippen „wettelijke beschermde benamingen” en „door het gebruik algemeen gangbaar geworden” mogen dan ook niet te eng worden uitgelegd, aangezien de verschillende lidstaten, ondanks hun verschillende rechtstradities, steeds de mogelijkheid moeten hebben, de registratie van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen aan te vragen volgens de vereenvoudigde procedure.

93.      Dit gezegd zijnde, ben ik het met de Duitse regering eens dat de in het verzoek tot registratie genoemde vijf bilaterale overeenkomsten betreffende de bescherming van de geografische aanduiding „Bayerisches Bier” op zich volstaan als bewijs dat deze naam in Duitsland wettelijk beschermd is, zodat de vereenvoudigde procedure kan worden toegepast.

94.      Verder heeft de Commissie hoe dan ook uit deze overeenkomsten, alsook uit verschillende bieretiketten die de benaming „Bayerisches Bier” bevatten en uit een aantal door de Duitse regering aan haar bezorgde publicaties, afgeleid dat deze benaming door het gebruik gangbaar geworden was, een conclusie die mijns inziens gewettigd of althans niet kennelijk onjuist is. Overigens sluiten de begrippen wettelijke bescherming en gebruik van een benaming elkaar niet noodzakelijkerwijs uit, met name omdat het gebruik van een benaming binnen bepaalde systemen zelfs een voorafgaande voorwaarde voor de wettelijke bescherming ervan kan zijn.

95.      De Commissie kon er derhalve in het geval van „Bayerisches Bier” van uitgaan dat was voldaan aan de voorwaarde dat de benaming wettelijk beschermd was of door het gebruik algemeen gangbaar was geworden, zodat zij volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 kon worden geregistreerd.

96.      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de door de verwijzende rechter genoemde punten waaruit zou blijken dat mogelijkerwijs niet is voldaan aan de vormvoorwaarden voor toepassing van de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92, ongegrond zijn.

d)      Zesde en zevende subvraag betreffende de mogelijkheid dat niet is voldaan aan de materiële voorwaarden van de artikelen 2, lid 2, sub b, 3, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92

97.      Met deze subvragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de registratie van „Bayerisches Bier” als een BGA ongeldig kan zijn omdat het in werkelijkheid gaat om een „soortnaam” en er geen „rechtstreeks verband” in de zin van het arrest Warsteiner(35) is tussen een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product en zijn specifieke geografische oorsprong (Bayern), zodat niet is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 2, lid 2, sub b, 3, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92.

i)      Voornaamste argumenten van de partijen

98.      De Nederlandse regering, Bavaria en Bavaria Italia achten de in deze subvragen genoemde nietigheidsgronden aanwezig.

99.      Bavaria en Bavaria Italia stellen in de eerste plaats dat, aangezien Bayern een land is, de registratie van een BGA met dezelfde naam in omstandigheden waarin er geen bijzondere elementen aanwezig zijn die dit kunnen rechtvaardigen, een inbreuk vormt op artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92. In de tweede plaats is er geen rechtstreeks verband tussen een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het bier en zijn geografische oorsprong, namelijk Bayern.

100. Bavaria en Bavaria Italia stellen verder dat de benaming „Bayerisches Bier” een soortnaam is geworden wegens het wijdverspreide gebruik van de Beierse productiemethode van ondergisting. Dit wordt onder meer bevestigd door het feit dat het woord „Bavaria”, of de vertaling ervan, wordt gebruikt als een bestanddeel van namen en merken en op de etiketten van ondernemingen in de hele wereld, ook in Duitsland, en als synoniem van bier in ten minste drie lidstaten (Denemarken, Zweden en Finland).

101. Bayerischer Brauerbund, de Commissie en de Raad, alsook de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering betwisten de door de verwijzende rechter voorgestelde uitlegging.

102. Wat meer in het bijzonder de in artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92 gestelde voorwaarden betreft, stelt de Commissie om te beginnen dat de betrokken lidstaat moet controleren of hieraan is voldaan en dat de Commissie en de Raad slechts een marginale controle verrichten en nagaan of er geen sprake is van een kennelijke vergissing.

103. Hoe dan ook was de voornaamste factor die volgens verordening nr. 1347/2001 de registratie van „Bayerisches Bier” als een BGA rechtvaardigde, zoals Bayerischer Brauerbund, de Commissie, de Raad en de Duitse en de Italiaanse regering stellen, niet zozeer de kwaliteit of enig ander kenmerk van het bier, maar de faam ervan. Verder is het duidelijk dat het begrip „land” verwijst naar een lidstaat of een derde land, maar niet naar een streek.

104. Wat de vraag betreft of de betrokken benaming een soortnaam is, zijn deze deelnemers aan de procedure het erover eens dat de verwijzingsbeslissing geen elementen bevat die de redenering in de considerans van verordening nr. 1347/2001 kunnen ontkrachten. De Italiaanse regering voegt hieraan toe dat deze kwestie enkel tijdens de registratieprocedure kan worden opgeworpen en dat Bavaria en Bavaria Italia hoe dan ook niet hebben aangetoond dat de benaming ten tijde van de indiening van het verzoek tot registratie een soortnaam was geworden. Bayerischer Brauerbund stelt dat het gaat om een feitelijke kwestie en dat het Hof niet bevoegd is om deze in het kader van een prejudiciële procedure te beoordelen. De Duitse regering haalt andermaal de hierboven in punt 74 genoemde bilaterale overeenkomsten aan als bewijs dat de betrokken benaming geen soortnaam is.

ii)    Beoordeling

105. Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat voor registratie volgens de vereenvoudigde procedure weliswaar vereist is dat de betrokken benaming voldoet aan de materiële voorwaarden van verordening nr. 2081/92, die voortvloeien uit de omschrijving van het begrip geografische aanduiding in artikel 2, lid 2, sub b, van deze verordening en uit het in de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van deze verordening neergelegde verbod tot registratie van benamingen die een soortnaam zijn geworden(36), en dat de Commissie weliswaar verplicht is om vóór de registratie na te gaan of de benaming aan deze vereisten voldoet(37), maar dat de rechterlijke toetsing van deze punten niettemin in bepaalde opzichten beperkt dient te blijven.

106. Deze beperking vloeit voort uit het reeds aangehaalde feit dat de verplichting van de Commissie om na te gaan of aan de materiële vereisten van verordening nr. 2081/92 is voldaan, zelf ten gevolge van de verdeling van bevoegdheden tussen de betrokken lidstaat en de Commissie beperkt kan zijn voor zover deze controle gedetailleerde kennis vereist van zaken die de bevoegde autoriteiten van deze staat het beste kunnen controleren.(38)

107. Anderzijds moet worden opgemerkt dat, voor zover de Commissie inderdaad dient te beoordelen of de materiële voorwaarden voor registratie vervuld zijn, haar in feite een bepaalde beoordelingsmarge dient te worden verleend, aangezien het duidelijk is dat deze beoordeling complexe vaststellingen met betrekking tot gevoelige kwesties kan omvatten, wat met name het geval is voor de beoordeling van de vraag of een term al dan niet als een soortnaam in de lidstaten wordt gebruikt.(39)

108. Gelet op het bovenstaande denk ik niet dat de door de verwijzende rechter aangevoerde punten met betrekking tot de materiële vereisten van verordening nr. 2081/92 aantonen dat de bij verordening nr. 1347/2001 verrichte registratie van de benaming „Bayerisches Bier” ongeldig is.

109. Wat de inachtneming van artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92 betreft, deze bepaling vereist in de eerste plaats dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het bier en zijn specifieke geografische oorsprong.(40)

110. Zoals de Commissie en de Raad duidelijk hebben gemaakt, was het besluit om de benaming „Bayerisches Bier” als een BGA te registeren, voornamelijk gebaseerd op de faam die bier uit Bayern over het algemeen geniet, dit overeenkomstig de in het productdossier vervatte informatie.

111. De Commissie was kennelijk ten tijde van de registratie van mening dat deze bijzondere faam van in Bayern gebrouwen bier haar oorsprong vindt in de lange brouwerstraditie in Bayern en in de maatregelen die aldaar lang geleden zijn getroffen om een bepaalde productiekwaliteit te verzekeren, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het Duitse „Reinheitsgebot”, dat dateert van 1516. De Commissie kon mijns inziens deze conclusie trekken.

112. De verwijzende rechter merkt tevens op dat er op de betrokken markt geen product met de naam „Bayerisches Bier” is waarvoor een dergelijk rechtstreeks verband met zijn oorsprong bestaat, maar eerder een ruime waaier aan verschillende bieren die enkel met elkaar gemeen hebben dat zij door brouwerijen in Bayern zijn geproduceerd. Dit bezwaar lijkt te berusten op een verkeerde opvatting van de aard van een BGA en op een zekere verwarring tussen het begrip BGA en het begrip merk. Bepalend voor de registratie van een BGA is niet of de kwaliteit, de faam of andere kenmerken van een specifieke soort bier of een specifiek biermerk kunnen worden toegeschreven aan de geografische oorsprong ervan, maar of een dergelijk verband kan worden vastgesteld tussen de drank „bier” en de betrokken geografische oorsprong. Zo ook dienen BGA’s niet om een specifiek product of een bepaalde producent te onderscheiden, maar kunnen zij door alle producenten worden gebruikt voor alle producten, in casu alle soorten bier, die afkomstig zijn uit het betrokken geografische gebied en die aan de relevante productspecificaties voldoen.

113. In de tweede plaats is volgens de definitie van het begrip „geografische aanduiding” in artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92 vereist dat een dergelijke aanduiding „de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land” omvat.

114. Ook al zou uitzonderlijk de mogelijkheid blijven bestaan om de betrokken BGA te registreren, zelfs indien Bavaria als een „land” zou worden beschouwd, ben ik van mening dat het standpunt van Bavaria, Bavaria Italia en de Nederlandse regering dient te worden verworpen. Bayern is een deelstaat en dus een van de federale entiteiten van de Bondsrepubliek Duitsland, en aangezien het duidelijk is dat Duitsland een land is, gaat het niet op om Bayern ook als een „land” in de zin van artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92 te beschouwen. Bayern dient dus eerder te worden beschouwd als een „streek” in de zin van deze bepaling – een streek bovendien met een bijzonder sterke culturele identiteit en specifieke tradities, waarin ook bier een belangrijke plaats inneemt.

115. Uit de door de verwijzende rechter aangehaalde punten blijkt dus niet dat de registratie van „Bayerisches Bier” niet voldeed aan de vereisten van artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2081/92.

116. Met betrekking tot de vraag of de benaming „Bayerisches Bier” had moeten worden beschouwd als een soortnaam in de zin van de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92, dient te worden herinnerd aan de vaste rechtspraak dat in het kader van de beoordeling of een benaming een soortnaam is, „rekening [moet] worden gehouden met de locaties waar het product wordt vervaardigd, zowel in als buiten de lidstaat die de benaming heeft laten registreren, de consumptie van het product en de perceptie van de benaming door de consument binnen en buiten die lidstaat, de vraag of er ten aanzien van het product specifieke nationale wetgeving bestaat en de wijze waarop de benaming in het gemeenschapsrecht is gebruikt”.(41)

117. Wat meer bepaald het door de verwijzende rechter onderzochte argument betreft dat de betrokken benaming historisch gezien – sinds de negentiende eeuw – een aanduiding vormt voor bier dat is vervaardigd volgens een specifieke, op ondergisting gebaseerde productiemethode die in Bayern is ontstaan, maar zich sindsdien in de rest van Europa heeft verspreid, dient om te beginnen te worden opgemerkt dat, ook al zou dat zo zijn, het niet alleen mogelijk is dat een naam die oorspronkelijk bepaalde producten met een bepaalde streek verbindt in de loop der tijd een soortnaam wordt, maar dat het evengoed mogelijk is dat termen die vroeger een soortnaam waren opnieuw als een geografische aanduiding voor een product worden gebruikt, zoals volgens de Commissie en de Raad na 1940 het geval was voor „Bayerisches Bier”.

118. Verder heeft de Commissie, zoals zijzelf heeft opgemerkt en zoals tevens blijkt uit punt 5 van de considerans van verordening nr. 1347/2001, alle lidstaten verzocht om informatie te verstrekken over het gebruik van de benaming „Bayerisches Bier” of onderdelen ervan om, rekening houdend met de situatie in de gehele Gemeenschap, te beoordelen of deze benaming een soortnaam was geworden.

119. Hoewel vijf lidstaten kennelijk hebben meegedeeld dat deze benaming of de vertaling ervan mogelijkerwijs een soortnaam is geworden op hun grondgebied, zoals Bavaria en Bavaria Italia hebben beklemtoond, is de Commissie na beoordeling van de haar voorgelegde bewijsstukken tot de vaststelling gekomen dat enkel in Denemarken de woorden „bajersk” en „bajer” een soortnaam voor bier aan het worden zijn.

120. Deze vaststelling van de Commissie dat woorden die een verband vertonen met de benaming „Bayerisches Bier” in één lidstaat een soortnaam aan het worden zijn, die is gebaseerd op een beoordeling van het bewijsmateriaal die volgens mij niet kennelijk onjuist is, sluit op zich niet uit dat deze benaming in aanmerking komt voor registratie overeenkomstig de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van verordening nr. 2081/92.(42)

121. De door de verwijzende rechter genoemde factoren wettigen dus niet de conclusie dat de registratie van de benaming „Bayerisches Bier” in strijd was met het in de artikelen 3, lid 1, en 17, lid 2, van deze verordening neergelegde verbod van registratie van benamingen die een soortnaam zijn of zijn geworden, of dat de Commissie bij de beoordeling of aan deze voorwaarde voor registratie was voldaan, de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden.

122. Hieruit volgt dat de in de zesde en de zevende subvraag genoemde nietigheidsgronden niet aanwezig kunnen worden geacht.

e)      Achtste subvraag betreffende de mogelijkheid dat niet is voldaan aan de materiële voorwaarden van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92

123. Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het verzoek tot registratie van „Bayerisches Bier” niet had moeten worden afgewezen overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92, aangezien de benaming „Bayerisches Bier”, rekening houdend met „de faam en bekendheid” van de merken van Bavaria en met de tijd dat deze reeds in gebruik is, „de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product”.

i)      Voornaamste argumenten van de partijen

124. Volgens de Nederlandse regering, Bavaria en Bavaria Italia dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord.

125. Volgens Bavaria en Bavaria Italia is deze vraag nauw verbonden met de tweede vraag, die betrekking heeft op de co-existentie van de BGA „Bayerisches Bier” en het merk „Bavaria”. Aangezien volgens punt 3 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 niet het gevaar bestaat dat de consument zal worden misleid in de zin van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92, dient deze mogelijkheid ook te worden uitgesloten in het kader van het onderzoek van de co-existentie van bovengenoemde termen en dient deze co-existentie dus te worden aanvaard.

126. Bayerischer Brauerbund, de Commissie, de Raad en de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering stellen dat „Bayerisches Bier” en „Bavaria” zich niet bevinden in de situatie waarvan sprake in artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92.

127. De Commissie en de Raad wijzen erop dat artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 de instellingen een ruime beoordelingsmarge laat. Samen met de Duitse regering beklemtonen zij dat op basis van de tijdens de procedure verzamelde informatie en gelet op het aantal ingeschreven merken die het woord „Bavaria” of soortgelijke termen bevatten, weliswaar niet kan worden uitgesloten dat deze merken door het langdurige en intensieve gebruik ervan onderscheidend vermogen hebben verworven, maar dat het voorgelegde bewijsmateriaal op zich niet de conclusie kon wettigen dat de consument bieren met de benaming „Bavaria” eerder zou associëren met (de ondernemingen) Bavaria en Bavaria Italia dan met de Duitse deelstaat Bayern. Dit geldt temeer daar een groot aantal „Beiserse” bieren en andere producten uit Bayern die deze naam dragen, in de betrokken periode in de handel verkrijgbaar waren. Op basis van de beschikbare informatie werd dan ook geoordeeld dat het onwaarschijnlijk was dat de registratie van „Bayerisches Bier” de consument zou misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.

ii)    Beoordeling

128. Artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 beoogt duidelijk de bescherming van ten tijde van de registratie van een benaming van oorsprong of een geografische aanduiding bestaande merken, aangezien het deze registratie verbiedt indien zij de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product. Naar mijn opvatting beoogt deze bepaling dus te vermijden dat een product dat van een BGA is voorzien, door de consument wordt verward met een bepaald merkproduct.

129. Of dit het geval is, moet volgens de bewoordingen van deze bepaling door de gemeenschapswetgever worden beoordeeld, „rekening houdend met de faam en bekendheid van een merk en met de tijd dat het reeds in gebruik is”.

130. In de onderhavige zaak hebben de Raad en de Commissie, zoals blijkt uit punt 3 van de considerans van verordening nr. 1347/2001, het bestaan van het merk „Bavaria” alsmede de geldigheid van dit merk erkend en op basis van de feiten en de beschikbare informatie geconcludeerd dat de registratie van de benaming „Bayerisches Bier” als een BGA er niet toe kon leiden dat de consument zou worden misleid ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product en dit zou aanzien voor het merk „Bavaria”.

131. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat noch de verwijzende rechter noch degenen die in de onderhavige procedure opmerkingen hebben ingediend, met name Bavaria en Bavaria Italia en de Nederlandse regering, stukken hebben aangedragen waaruit blijkt dat deze vaststelling onjuist is.

132. Er kan dus worden volstaan met de opmerking dat vaststaat dat de benaming „Bavaria” een bekend en gevestigd merk is dat reeds lang in gebruik is, zoals Bavaria en Bavaria Italia zelf hebben beklemtoond. Uit de uiteenzetting van de Commissie en de Raad blijkt eveneens dat zij bij het onderzoek of aan de voorwaarden van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 was voldaan, specifiek rekening hebben gehouden met de periode gedurende welke en de intensiteit waarmee het merk Bavaria is gebruikt en met het onderscheidende vermogen dat het dienovereenkomstig heeft verworven.

133. Tegen deze achtergrond lijkt de vaststelling dat de geografische aanduiding „Bayerisches Bier” en het merk „Bavaria” zich niet bevinden in de door artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 geregelde situatie, niet onjuist te zijn. Evenmin hebben de Commissie en de Raad met deze vaststelling de grenzen van hun beoordelingsbevoegdheid dienaangaande overschreden.(43) Hoe groter de faam of de bekendheid van een merk en dus hoe sterker het onderscheidende vermogen ervan, hoe minder waarschijnlijk het immers is dat de consument in die mate kan worden misleid dat hij een product met een bepaalde BGA beschouwt als een product van dat merk.

134. Hieruit volgt dat het argument dat de registratie nietig is omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92, dient te worden verworpen.

f)      Conclusie van de geldigheidstoetsing

135. Gelet op al het bovenstaande, dient te worden vastgesteld dat het onderzoek geen elementen aan het licht heeft gebracht die afbreuk doen aan de geldigheid van verordening nr. 1347/2001 of van verordening nr. 2081/92, waarop deze verordening is gebaseerd.

B –    Tweede vraag

136. Met zijn tweede vraag, die wordt gesteld voor het geval dat de eerste vraag niet-ontvankelijk zou worden geacht of ontkennend zou worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen welke gevolgen de registratie van de benaming „Bayerisches Bier” als een BGA kan hebben voor reeds bestaande merken die het woord „Bavaria” bevatten. Hij wenst met name te vernemen of verordening nr. 1347/2001 aldus dient te worden uitgelegd dat deze registratie geen afbreuk mag doen aan de geldigheid of de bruikbaarheid van deze merken.

1.      Voornaamste argumenten van de partijen

137. Bavaria en Bavaria Italia stellen dat in punt 4 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 uitdrukkelijk wordt verklaard dat de BGA „Bayerisches Bier” en de reeds bestaande merken die het woord „Bavaria” bevatten, naast elkaar kunnen bestaan, en dat de nationale rechters hieraan gebonden zijn. Hoe dan ook volgt uit de punten 3 en 4 van de considerans van deze verordening dat aan de voorwaarden van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 is voldaan.

138. Zij beklemtonen in de eerste plaats dat de merken – evenals het gebruik van het woord „Bavaria” in de naam van de onderneming – van oudere datum zijn dan de registratie van de BGA. In de tweede plaats zijn deze merken geldig en te goeder trouw ingeschreven en is er geen risico van misleiding. Dit wordt bevestigd door het standpunt dat de verschillende vertegenwoordigers gedurende de voorbereiding van verordening nr. 1347/2001 hebben ingenomen en dat in een aantal documenten en in punt 4 van de considerans van deze verordening tot uiting komt, alsook door het feit dat in bovengenoemde merken en documenten doorgaans naar Nederland wordt verwezen als zijnde het land van oorsprong van het betrokken bier.

139. De Nederlandse regering treedt Bavaria en Bavaria Italia bij en stelt dat de Commissie en de Duitse regering zich tijdens de registratieprocedure positief hebben uitgesproken over de co-existentie van de geregistreerde merken die het woord „Bavaria” bevatten en de BGA „Bayerisches Bier”, en dat dit tot uiting komt in de in het dossier opgenomen notulen alsook in punt 4 van de considerans van verordening nr. 1347/2001. Ook al staat het aan de nationale rechter om artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 toe te passen, kan niet redelijkerwijs worden gesteld dat een vaststelling van de gemeenschapswetgever enkel geldt voor de Gemeenschap en niet voor de lidstaten. Hoe dan ook kunnen de nationale rechters artikel 14, lid 2, enkel toepassen op de periode na de registratie.

140. Zo ook zou het indruisen tegen de algemene logica van verordening nr. 2081/92 indien enerzijds de benaming „Bayerisches Bier” als BGA beschermd zou zijn omdat deze volgens de Commissie en de Raad niet in conflict komt met de geregistreerde „Bavaria”-merken, en anderzijds – indien de nationale rechters een dergelijk conflict wel aanwezig zouden achten – de benaming „Bayerisches Bier” bescherming zou toekomen ten koste van „Bavaria” als merk.

141. Bayerischer Brauerbund en de Commissie, alsook de Tsjechische, de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering merken daarentegen op dat het hoe dan ook aan de nationale rechter staat om te beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 is voldaan en, bijgevolg, of „Bavaria” verder als merk mag worden gebruikt.

142. De Tsjechische regering stelt dat artikel 14, lid 2, en artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 verschillende doelstellingen hebben die niet door elkaar mogen worden gehaald. De inachtneming van artikel 14, lid 3, dient te worden beoordeeld vóór de registratie, terwijl artikel 14, lid 2, betrekking heeft op het gebruik van een merk na inschrijving en er dus toe kan leiden dat een nationale rechter het gebruik van een ouder merk verbiedt.

143. Volgens de Commissie wordt in verordening nr. 1347/2001 geen definitief standpunt ingenomen over de co-existentie van de BGA „Bayerisches Bier” en de merken die het woord „Bavaria” bevatten. Volgens de Griekse regering blijkt uit de considerans van deze verordening dat de consument niet zal worden misleid.

144. Bayerischer Brauerbund stelt dat punt 3 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 enkel betrekking heeft op artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 en niet van toepassing is op artikel 14, lid 2. De in artikel 14, lid 2, gestelde voorwaarden zijn in casu niet vervuld, aangezien de betrokken merken, ten eerste, de consument kunnen misleiden over de geografische oorsprong van het betrokken bier en, ten tweede, niet te goeder trouw zijn ingeschreven, aangezien zij in strijd zijn met de nationale en internationale wetgeving die ten tijde van de indiening van het verzoek tot registratie gold in de staat waar het merk is ingeschreven.

2.      Beoordeling

145. Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing en de uiteenzettingen van onder meer Bavaria en Bavaria Italia, wordt de onderhavige vraag, of de registratie van „Bayerisches Bier” als een BGA in het kader van verordening nr. 1347/2001 afbreuk kan doen aan de geldigheid of de bruikbaarheid van reeds bestaande merken die het woord „Bavaria” bevatten, gesteld onder verwijzing naar met name de punten 3 en 4 van de considerans van deze verordening.

146. Om te beginnen moet dan ook worden opgemerkt dat de considerans van een gemeenschapshandeling de motieven en de bedoeling van de gemeenschapswetgever bij de vaststelling van deze handeling beschrijft. Als zodanig kan de considerans van een gemeenschapshandeling dus, voor zover hierin de redenen voor de vaststelling ervan worden uiteengezet, de basis vormen voor de beoordeling van de geldigheid van deze handeling door het Hof.(44) Voor zover het voorwerp en het doel van de wetgevende handeling in de considerans worden verduidelijkt, kan deze ook in aanmerking worden genomen bij de uitlegging van de bepalingen ervan.(45)

147. Daarentegen hebben de overwegingen van de considerans van een gemeenschapshandeling op zich en los van de bepalingen van deze handeling geen bindende rechtskracht.(46)

148. In de onderhavige zaak kunnen de punten 3 en 4 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 dus niet worden aangevoerd als basis voor de co-existentie van merken die het woord „Bavaria” bevatten en de BGA „Bayerisches Bier”.

149. De rechtsgevolgen van de handeling waarbij een BGA wordt geregistreerd, in casu dus de gevolgen van verordening nr. 1347/2001, worden integendeel bepaald door verordening nr. 2081/92, waarop deze registratie is gebaseerd.(47) Of en in hoeverre de bij verordening nr. 1347/2001 doorgevoerde registratie van „Bayerisches Bier” als een BGA afbreuk kan doen aan de geldigheid of het gebruik van de reeds bestaande „Bavaria”-merken, moet bijgevolg worden beoordeeld op basis van artikel 14 van verordening nr. 2081/92, dat specifiek de relatie regelt tussen krachtens deze verordening geregistreerde benamingen en merken.

150. Zoals verschillende deelnemers aan de procedure terecht hebben opgemerkt, hebben artikel 14, lid 2, en artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 elk verschillende doelstellingen en spelen zij een verschillende rol bij het zoeken naar het evenwicht dat deze verordening nastreeft tussen de bescherming van geografische aanduidingen en benamingen van oorsprong, enerzijds, en merken, anderzijds.

151. Artikel 14, lid 3, van de verordening biedt, zoals reeds gezegd, bescherming aan reeds bestaande merken voor zover het zich verzet tegen de registratie van een geografische aanduiding of een oorsprongsbenaming wanneer het gebruik daarvan gevaar voor verwarring met een ouder merk zou meebrengen.(48)

152. Artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 verhindert dus, voor zover het correct wordt toegepast door de gemeenschapswetgever, de registratie van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen die kunnen worden verward met een bestaand merk in de specifieke zin van deze bepaling, maar sluit niet de mogelijkheid uit van een conflict tussen een reeds bestaand merk en een geregistreerde benaming in de zin van artikel 13 van verordening nr. 2081/92.

153. De op het gevaar voor verwarring gebaseerde „compatibiliteitstest” waarin artikel 14, lid 3, van de verordening voorziet, dekt niet alle situaties waarin merken, gelet op de omvang van de bij artikel 13 van de verordening verleende bescherming, kunnen conflicteren met benamingen die krachtens deze verordening zijn geregistreerd. Het is bijvoorbeeld duidelijk dat krachtens artikel 13, lid 1, sub b, van verordening nr. 2081/92 een beschermde oorsprongsbenaming kan worden ingeroepen wanneer er geen gevaar voor verwarring tussen de betrokken producten bestaat en zelfs wanneer voor de bestanddelen van de benaming die in de betrokken term of termen worden overgenomen, geen communautaire bescherming geldt.(49)

154. Hieruit volgt dat de vaststelling van de gemeenschapswetgever in punt 3 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 dat is voldaan aan de in artikel 14, lid 3, gestelde voorwaarde voor registratie, geen bindend oordeel kan inhouden dat de geografische aanduiding „Bayerisches Bier” kan bestaan naast merken die het woord „Bavaria” bevatten.

155. Het beginsel van co-existentie is daarentegen terug te vinden in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92, dat de voorwaarden bepaalt waaronder een ouder merk verder mag worden gebruikt ondanks de registratie van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding, ook al beantwoordt het gebruik ervan aan een van de in artikel 13 van de verordening bedoelde gevallen.(50)

156. Zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 14, lid 2, mag een merk dat met een beschermde geografische aanduiding of benaming van oorsprong conflicteert in de zin van artikel 13 van verordening nr. 2081/92, enkel verder worden gebruikt indien, ten eerste, dit merk vóór de datum van indiening van het verzoek tot registratie van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding te goeder trouw was ingeschreven en, ten tweede, er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring van het merk in de zin van artikel 3, lid 1, sub c en g, en artikel 12, lid 2, sub b, van de merkenrichtlijn aanwezig zijn.

157. Met andere woorden, enkel in deze omstandigheden, dat wil zeggen indien het oudere merk niet te goeder trouw is ingeschreven (om dit uit te maken moet volgens het arrest Gorgonzola in wezen worden nagegaan of het verzoek tot inschrijving van het betrokken merk is ingediend in overeenstemming met de destijds geldende nationale en internationale voorschriften) of indien dit merk, ook al is het te goeder trouw ingeschreven, nietig of vervallen kan worden verklaard op de in de relevante bepalingen van de merkenrichtlijn genoemde specifieke gronden, zou de bescherming van de geregistreerde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding primeren op het reeds bestaande merk.(51)

158. In dit verband dient te worden opgemerkt dat het Hof in het arrest Gorgonzola duidelijk heeft vastgesteld dat het aan de nationale rechter staat om uit te maken of het merk te goeder trouw is ingeschreven en of het op grond van de merkenrichtlijn nietig of vervallen kan worden verklaard.(52)

159. Het is dus niet aan de gemeenschapswetgever om deze vaststelling te verrichten wanneer hij in het kader van verordening nr. 2081/92 een benaming van oorsprong of een geografische aanduiding registreert.

160. Uit het bovenstaande blijkt dat de gemeenschapswetgever met de verklaring in punt 4 van de considerans van verordening nr. 1347/2001 dat sommige merken, zoals „Bavaria”, ondanks de registratie van de geografische aanduiding „Bayerisches Bier” verder kunnen worden gebruikt, mits zij voldoen aan het bepaalde in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92, louter de rechtssituatie weergeeft zoals die hoe dan ook reeds uit dit artikel voortvloeit.

161. Ik geef het Hof dan ook in overweging om op de tweede prejudiciële vraag te antwoorden dat verordening nr. 1347/2001, gelezen in samenhang met verordening nr. 2081/92, aldus dient te worden uitgelegd dat de registratie van „Bayerisches Bier” als een beschermde geografische aanduiding geen afbreuk doet aan de geldigheid of de bruikbaarheid van reeds bestaande merken van derden die het woord „Bavaria” bevatten, mits althans is voldaan aan de in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 gestelde voorwaarden dat deze merken te goeder trouw zijn geregistreerd en niet op grond van de merkenrichtlijn nietig of vervallen kunnen worden verklaard, wat door de nationale rechter moet worden beoordeeld.

V –    Conclusie

162. Gezien het bovenstaande geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

„1)      Het onderzoek van de prejudiciële vraag heeft geen elementen aan het licht gebracht die afbreuk zouden kunnen doen aan de geldigheid van verordening (EG) nr. 1347/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad of van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, waarop deze verordening is gebaseerd.

2)      Verordening nr. 1347/2001, gelezen in samenhang met verordening nr. 2081/92, dient aldus te worden uitgelegd dat de registratie van „Bayerisches Bier” als een beschermde geografische aanduiding geen afbreuk doet aan de geldigheid of de bruikbaarheid van reeds bestaande merken van derden die het woord „Bavaria” bevatten, mits althans is voldaan aan de in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 gestelde voorwaarden dat deze merken te goeder trouw zijn ingeschreven en niet nietig of vervallen kunnen worden verklaard op grond van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, wat door de nationale rechter moet worden beoordeeld.”


1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


2 – PB L 182, blz. 3.


3 – PB L 208, blz. 1.


4 –      PB 1989, L 40, blz. 1 („merkenrichtlijn”).


5 – Verordening van 8 april 2003 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 99, blz. 1).


6 – Verordening van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148, blz. 1).


7 – Arrest van 9 maart 1994, C‑188/92, Jurispr. blz. I‑833, punten 13‑15. Zie ook arrest van 15 februari 2001, Nachi Europe, C‑239/99, Jurispr. blz. I‑1197, punt 36.


8 – Zie dienaangaande arresten TWD Textilwerke Deggendorf, aangehaald in voetnoot 7, punten 16‑18, en Nachi Europe, aangehaald in voetnoot 7, punt 37, alsook arrest van 8 maart 2007, Roquette Frères, C‑441/05, Jurispr. blz. I‑1993, punt 40.


9 – Zie dienaangaande onder andere arresten TWD Textilwerke Deggendorf, aangehaald in voetnoot 7, punten 24 en 25; Nachi Europe, aangehaald in voetnoot 7, punt 37, en Roquette Frères, aangehaald in voetnoot 8, punten 40 en 41, alsook arrest van 12 december 1996, Accrington Beef e.a., C‑241/95, Jurispr. blz. I‑6699, punt 15.


10 – Zie arresten Roquette Frères, aangehaald in voetnoot 8, punt 41, en Nachi Europe, aangehaald in voetnoot 7, punt 37.


11 – Zie met betrekking tot dit vereiste onder andere arrest van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C‑386/96 P, Jurispr. blz. I‑2309, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak.


12 – Zie arrest van 4 maart 1999, Gorgonzola, C‑87/97, Jurispr. blz. I‑1301, punt 36; zie ook hierna, punten 156‑158.


13 – Zie arresten van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207, 218; 18 mei 1994, Codorníu, C‑309/89, Jurispr. blz. I‑1853, punt 20, en 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C‑50/00 P, Jurispr. I‑6677, punt 36.


14 – Arrest Codorníu, aangehaald in voetnoot 13, punten 21 en 22.


15 – Ik wens hieraan toe te voegen dat, indien het Hof van oordeel zou zijn dat Bavaria in de feitelijke en juridische context van de onderhavige zaak – waarin er argumenten zijn om te stellen dat in de betrokken verordening zelf minstens is gesuggereerd dat Bavaria geen negatieve gevolgen van de betrokken registratie zou ondervinden – niettemin beroep tot nietigverklaring had moeten instellen, en het Hof dus een vrij restrictief standpunt over de ontvankelijkheid van prejudiciële geldigheidsvragen zou innemen, dit bijvoorbeeld merkhouders zou kunnen aanzetten om onnodige „preventieve” beroepen tot nietigverklaring in te stellen, wat een efficiënte rechtsbedeling in de Gemeenschap niet ten goede zou komen.


16 – Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1).


17 – Zie dienaangaande arresten van 23 februari 1988, Verenigd Koninkrijk/Raad, 68/86, Jurispr. blz. 855, punt 14, en Verenigd Koninkrijk/Raad, 131/86, Jurispr. blz. 905, punt 19; 16 november 1989, Commissie/Raad, C‑131/87, Jurispr. blz. 3743, punt 28, en 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C‑180/96, Jurispr. blz. I‑2265, punt 133.


18 – Zie onder meer arresten van 29 april 2004, Commissie/Raad, C‑338/01, Jurispr. blz. I‑4829, punt 55; 17 maart 1993, Commissie/Raad, C‑155/91, Jurispr. blz. I‑939, punten 19 en 21, en 30 januari 2001, Spanje/Raad, C‑36/98, Jurispr. blz. I‑779, punt 59.


19 – Zie dienaangaande arrest van 16 november 1989, Commissie/Raad, C‑11/88, Jurispr. blz. 3799, punt 15, en arrest Verenigd Koninkrijk/Commissie, aangehaald in voetnoot 17, punten 133 en 134.


20 – Arrest van 6 december 2001, C‑269/99, Jurispr. blz. I‑9517.


21 – Aangehaald in voetnoot 20.


22 – Zie dienaangaande met name punten 35 en 40 van het arrest.


23 – Zie dienaangaande punten 41, 57 en 58 van het arrest.


24 – Zie punt 40 van het arrest.


25 – Frankrijk: BGBl. 1961 II, blz. 23 (overeenkomst van 8 maart 1960, United Nations Treaty Series (UNTS) 1969 II, nr. 2064, band 747, blz. 2); Italië: BGBl. 1965 II, blz. 157 (overeenkomst van 23 juli 1963, United Nations Treaty Series (UNTS) 1967 II, nr. 1815); Griekenland: BGBl. 1965 II, blz. 177 (overeenkomst van 16 april 1964, United Nations Treaty Series (UNTS) 1972 II, nr. 564, band 609, blz. 27); Zwitserland: BGBl. 1969 II, blz. 139, en BGBl. 1965 II, blz. 157 (overeenkomst van 7 maart 1967), en Spanje: BGBl. 1972 II, blz. 110 (overeenkomst van 11 september 1970, United Nations Treaty Series (UNTS) 1995 II, nr. 492, band 992, blz. 87).


26 – Zie arrest Kühne, aangehaald in voetnoot 20, punt 32.


27 – De betrokken wijzigingen betroffen een verzoek tot registratie als geografische aanduiding en niet als benaming van oorsprong, het bestreken gebied en het toegelaten percentage van niet uit dit gebied afkomstige grondstoffen. Zie dienaangaande conclusie van advocaat-generaal Jacobs in die zaak, aangehaald in voetnoot 20, punten 40 en 44.


28 – Zie punten 33 en 34 van het arrest.


29 – Aangehaald in voetnoot 20, punten 50‑54.


30 – Zie arrest Kühne, aangehaald in voetnoot 20, punt 52.


31 – Zie punt 53 van dat arrest.


32 – Zie dienaangaande arrest Kühne, aangehaald in voetnoot 20, punten 57 en 58.


33 – Zie dienaangaande arrest Kühne, aangehaald in voetnoot 20, met name punt 60.


34 – Zie arrest Kühne, aangehaald in voetnoot 20, punt 33; zie in dit verband ook arrest van 25 oktober 2005, C‑465/02 en C‑466/02, Duitsland en Denemarken/Commissie, Jurispr. blz. I‑9115, punt 98.


35 – Arrest van 7 november 2000, C‑312/98, Jurispr. blz. I‑9187.


36 – Zie dienaangaande onder andere arrest van 16 maart 1999, Denemarken, Duitsland en Frankrijk/Commissie, C‑289/96, C‑293/96 en C‑299/96, Jurispr. blz. I‑1541, punt 92.


37 – Zie dienaangaande punt 86 hierboven, en arrest Denemarken, Duitsland en Frankrijk/Commissie, aangehaald in voetnoot 36, met name punt 54.


38 – Zie dienaangaande punten 85‑87 hierboven, en arrest Kühne, aangehaald in voetnoot 20, punten 50‑54 en 59 e.v.


39 – Zie dienaangaande de rechtspraak op verschillende gebieden van het gemeenschapsrecht betreffende de uitoefening van bevoegdheden door de gemeenschapsinstellingen in zaken die complexe economische en/of sociale beoordelingen impliceren: onder andere arresten van 14 december 2000, Italië/Commissie, C‑99/99, Jurispr. blz. I‑11535, punt 26; 19 november 1998, Verenigd Koninkrijk/Raad, C‑150/94, Jurispr. blz. I‑7235, punt 49; 12 maart 2002, Omega Air, C‑27/00 en C‑122/00, Jurispr. blz. I‑2569, punt 65; 12 oktober 2004, Nicoli/Eridania, C‑87/00, Jurispr. blz. I‑9397, punt 37; 29 april 2004, Italië/Commissie, C‑372/97, Jurispr. blz. I‑3679, punt 83, en 14 januari 1997, Spanje/Commissie, Jurispr. blz. I‑135, punt 34.


40 – Zie arrest Warsteiner, aangehaald in voetnoot 35, punt 43, en arrest van 7 mei 1997, Pistre e.a., C‑321/94–C‑324/94, Jurispr. blz. I‑2343, punt 35.


41 – Zie arrest van 26 februari 2008, Commissie/Duitsland, C‑132/05, Jurispr. I‑957, punt 53, en arrest Duitsland en Denemarken/Commissie, aangehaald in voetnoot 34, punten 76‑99.


42 – Zie dienaangaande arrest Duitsland en Denemarken/Commissie, aangehaald in voetnoot 34, punten 75‑84.


43 – Zie dienaangaande punten 106 en 107 hierboven.


44 – Zie bijvoorbeeld arrest van 9 september 2004, Spanje/Commissie, C‑304/01, Jurispr. blz. I‑7655, punt 50; 19 september 2002, Martin Huber, C‑336/00, Jurispr. blz. I‑7699, punt 35, en 22 januari 1986, Eridania e.a., 250/84, Jurispr. blz. 117, punt 37.


45 – Zie bijvoorbeeld arrest van 16 oktober 2007, Palacios de la Villa, C‑411/05, Jurispr. blz. I‑8531, punten 42 en 44, en 20 september 2001, Grzelczyk, C‑184/99, Jurispr. blz. I‑6193, punt 44.


46 – Zie dienaangaande bijvoorbeeld arrest van 19 november 1998, Nilsson, C‑162/97, Jurispr. blz. I‑7477, punt 54.


47 – Het feit dat de verwijzende rechter in deze vraag enkel heeft verwezen naar verordening nr. 1347/2001, belet het Hof niet om ook verordening nr. 2081/92 in aanmerking te nemen: zie dienaangaande onder andere arresten van 2 februari 1994, Verband Sozialer Wettbewerb, arrest „Clinique”, C‑315/92, Jurispr. blz. I‑317, punt 7, en 7 juli 2005, Weide, C‑153/03, Jurispr. blz. I‑6017, punt 25.


48 – Zie punten 128 en 129 hierboven.


49 – Zie arrest Gorgonzola, aangehaald in voetnoot 12, punt 26.


50 – Indien dat niet het geval is, is er vanuit het oogpunt van de bij verordening nr. 2081/92 verleende bescherming a priori geen conflict tussen de geregistreerde benaming en het betrokken merk.


51 – Zie arrest Gorgonzola, aangehaald in voetnoot 12, punten 35 en 37.


52 – Zie arrest Gorgonzola, aangehaald in voetnoot 12, respectievelijk punten 36 en 42.