Language of document : ECLI:EU:C:2020:398

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

28 mei 2020 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Overbrenging van afvalstoffen – Verordening (EG) nr. 1013/2006 – Procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming – Algemene informatieverplichtingen – Bijlage III A – Mengsel van papier, karton en papierproducten – Code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel – Stoorstoffen – Verontreiniging van een mengsel met andere stoffen – Milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing”

In zaak C‑654/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (bestuursrechter in eerste aanleg Stuttgart, Duitsland) bij beslissing van 10 oktober 2018, ingekomen bij het Hof op 18 oktober 2018, in de procedure

Interseroh Dienstleistungs GmbH

tegen

SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis, E. Juhász, M. Ilešič en C. Lycourgos (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: M. Krausenböck, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 september 2019,

gelet op de opmerkingen van:

–        Interseroh Dienstleistungs GmbH, vertegenwoordigd door A. Oexle en T. Lammers, Rechtsanwälte,

–        SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH, vertegenwoordigd door H. S. Wirsing en E. Beathalter, Rechtsanwälte,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en A. M. de Ree als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Haasbeek en A. C. Becker als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 januari 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2015/2002 van de Commissie van 10 november 2015 (PB 2015, L 294, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1013/2006”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Interseroh Dienstleistungs GmbH (hierna: „Interseroh”) en SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH (agentschap voor bijzonder afval van de deelstaat Baden-Württemberg; hierna: „SAA”) over de weigering van dat agentschap om de overbrenging van een mengsel van afval van papier, karton en papierproducten alsook van ander materiaal vrij te stellen van de kennisgevingsprocedure van verordening nr. 1013/2006.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

3        Artikel 1 van het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, ondertekend te Bazel op 22 maart 1989, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 93/98/EEG van de Raad van 1 februari 1993 (PB 1993, L 39, blz. 1), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „Verdrag van Bazel”), met als opschrift „Toepassingsgebied van het verdrag”, bepaalt in lid 1, onder a):

„De volgende afvalstoffen die het voorwerp zijn van grensoverschrijdende overbrenging zijn ‚gevaarlijke afvalstoffen’ voor de toepassing van dit verdrag:

a)      afvalstoffen behorend tot een categorie die is opgenomen in bijlage I, tenzij zij geen van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezitten, [...]

[...]”

4        De inleidende zin van bijlage IX bij dit verdrag luidt als volgt:

„Op de in deze bijlage genoemde afvalstoffen is artikel 1, lid 1, onder a), van dit verdrag niet van toepassing, tenzij zij stoffen van bijlage I bevatten in een zodanige hoeveelheid dat zij een van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezitten.”

5        Lijst B3 van die bijlage ziet op „afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten”. Deze lijst B3 bevat onder meer code B3020, die luidt als volgt:

„B3020 papier, karton en papierproducten

de volgende materialen, mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen:

oud papier en karton:

–        ongebleekt papier en karton of gegolfd papier en golfkarton,

–        overig papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte chemische pulp, dat niet in bulk is gekleurd,

–        papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte mechanische pulp (bv. kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk),

–      overige, met inbegrip van:

1.      gelamineerd karton,

2.      ongesorteerd afval”.

 Unierecht

 Richtlijn 2006/12

6        Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB 2006, L 114, blz. 9) bepaalde:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en met name:

a)      zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;

b)      zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken;

c)      zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.”

 Verordening nr. 1013/2006

7        De overwegingen 1, 3, 5, 7, 8, 14, 15, 33 en 39 van verordening nr. 1013/2006 luiden als volgt:

„(1)      Hoofddoel en belangrijkste onderdeel van deze verordening is de bescherming van het milieu [...].

[...]

(3)      Besluit [93/98] betrof de sluiting namens de Gemeenschap van het Verdrag van Bazel [...], waarbij de Gemeenschap sinds 1994 partij is.

[...]

(5)      Aangezien de Gemeenschap haar goedkeuring heeft gehecht aan besluit C(2001) 107 def. van de [Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)] inzake de herziening van besluit C(1992) 39 def. van de OESO-Raad betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing teneinde de afvalstoffenlijsten in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Bazel en bepaalde andere voorschriften te herzien, is het noodzakelijk de inhoud van dat besluit in de wetgeving van de Gemeenschap te verwerken.

[...]

(7)      Het is van belang het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen te organiseren en te reguleren op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren en die bevorderlijk is voor een uniformere toepassing van de verordening in de gehele Gemeenschap.

(8)      Het is eveneens van belang rekening te houden met het voorschrift van artikel 4, lid 2, onder d), van het Verdrag van Bazel, dat overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen tot een minimum moet worden beperkt zodat een milieuhygiënisch verantwoord en efficiënt beheer van dergelijke afvalstoffen mogelijk is.

[...]

(14)      In het geval van overbrenging [...] van niet in de bijlagen III, III A en III B vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is het wenselijk het toezicht en de controle optimaal te maken door voor die overbrenging voorafgaande schriftelijke toestemming te vereisen.

(15)      In het geval van overbrenging van in de bijlagen III, III A en III B vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is het wenselijk te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle door te vereisen dat de overbrenging van bepaalde informatie vergezeld gaat.

[...]

(33)      De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met richtlijn [2006/12] en andere communautaire wetgeving inzake afval, binnen de Gemeenschap overgebrachte en in de Gemeenschap ingevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, worden behandeld zonder dat er sprake is van gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. [...]

[...]

(39)      Bij de afweging welke mengsels van afvalstoffen in bijlage III A moeten worden toegevoegd, moet onder meer de volgende informatie in aanmerking worden genomen: de kenmerken van de afvalstoffen, zoals de mogelijke gevaarlijke eigenschappen, de potentiële verontreiniging, en de fysische toestand van het afval; de beheersaspecten, zoals de technologische capaciteit voor nuttige toepassing van het afval en de voordelen van die nuttige toepassing voor het milieu, met inbegrip van de vraag of het milieuhygiënisch verantwoord beheer van het afval doorkruist zou kunnen worden. [...]”

8        Artikel 2, punten 3 en 8, van die verordening bepaalt het volgende:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

3.      ‚mengsel van afvalstoffen’: afvalstoffen die ontstaan door opzettelijke of onopzettelijke vermenging van twee of meer verschillende afvalstoffen, voor welk mengsel geen afzonderlijke code bestaat in de bijlagen III, III B, IV en IV A. Eén enkele overbrenging van afvalstoffen die twee of meer soorten afvalstoffen omvat die onderling gescheiden zijn, wordt niet beschouwd als een mengsel van afvalstoffen;

[...]

8.      ‚milieuhygiënisch verantwoord beheer’: het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig worden beheerd, dat de gezondheid van de mens en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van deze afvalstoffen”.

9        Artikel 3 van deze verordening, met het opschrift „Algemeen procedureel kader”, bepaalt:

„1.      Overbrengingen van de volgende afvalstoffen vallen onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als vastgelegd in deze titel:

[...]

b)      indien bestemd voor nuttige toepassing:

[...]

iii)      de afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen;

iv)      mengsels van afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen, tenzij zij staan vermeld in bijlage III A.

2.      Overbrengingen van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:

a)      afvalstoffen van bijlage III of III B;

b)      mengsels die niet onder één code van bijlage III vallen, van twee of meer soorten afvalstoffen van bijlage III, mits de samenstelling van deze mengsels geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en mits deze mengsels overeenkomstig artikel 58 vermeld zijn in bijlage III A.

[...]”

10      De artikelen 4 en volgende van verordening nr. 1013/2006 regelen de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming.

11      Artikel 18 van die verordening stelt de algemene informatieverplichtingen vast, volgens welke de met name in artikel 3, lid 2, van die verordening bedoelde afvalstoffen vergezeld moeten gaan van bepaalde informatie, waaronder het formulier dat in bijlage VII bij die verordening is opgenomen.

12      Artikel 28 van verordening nr. 1013/2006, met als opschrift „Geschillen over de indeling”, bepaalt in lid 2:

„Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van de aangemelde afvalstoffen in de lijst van bijlage III, III A, III B of IV, worden de betrokken afvalstoffen als afvalstoffen van bijlage IV beschouwd.”

13      Artikel 49 van verordening nr. 1013/2006, met als opschrift „Bescherming van het milieu”, bepaalt in lid 1:

„De producent, de kennisgever en de overige bij een afvalstoffenoverbrenging en/of de nuttige toepassing of verwijdering daarvan betrokken ondernemingen treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door hen vervoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging, de nuttige toepassing en de verwijdering zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en op ecologisch verantwoorde wijze beheerd worden. In het bijzonder wordt daartoe, indien de overbrenging in de Gemeenschap plaatsvindt, voldaan aan de eisen van artikel 4 van richtlijn [2006/12] en de afvalstoffenwetgeving in de Gemeenschap.”

14      Bijlage III bij die verordening heeft als opschrift „Lijst van afvalstoffen die vergezeld moeten gaan van bepaalde informatie als bedoeld in artikel 18 (‚groene’ lijst van afvalstoffen)”. De inleiding ervan luidt als volgt:

„Ongeacht of zij in deze lijst zijn opgenomen of niet, mogen afvalstoffen niet worden onderworpen aan het algemeen vereiste dat zij van bepaalde informatie vergezeld moeten gaan indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat

a)      de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III [bij richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB 1991, L 377, blz. 20), ingetrokken bij richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3)] [...] voor de controleprocedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of

b)      nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk wordt.”

15      Deel I van deze bijlage III bepaalt met name dat de afvalstoffen die worden genoemd in bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006, die met name code B3020 bevat, onderworpen zijn aan de procedure krachtens welke zij vergezeld dienen te gaan van bepaalde informatie als bedoeld in artikel 18 van deze verordening.

16      Bijlage III A bij de verordening heeft als opschrift „Mengsels van twee of meer afvalstoffen van bijlage III die niet onder één code vallen, als bedoeld in artikel 3, lid 2” en luidt als volgt:

„1.      Ongeacht of zij in deze lijst zijn opgenomen of niet, mogen mengsels niet worden onderworpen aan de algemene informatievoorschriften van artikel 18 indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat

a)      de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III [bij richtlijn 91/689], voor de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen; of

b)      nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk is.

[...]

3.      De volgende mengsels van afvalstoffen, vallend onder afzonderlijke streepjes of substreepjes van één code, worden in deze bijlage opgenomen:

[...]

g)      mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B3020, beperkt tot ongebleekt papier of karton of gegolfd papier of golfkarton, overig papier of karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte chemische pulp, dat niet in bulk is gekleurd, papier of karton, hoofdzakelijk gemaakt van mechanische pulp (bijvoorbeeld kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk);

[...]”

17      Bijlage V bij deze verordening, met als opschrift „Afvalstoffen waarvoor het uitvoerverbod van artikel 36 geldt”, neemt in deel I, lijst B, bijlage IX bij het Verdrag van Bazel over. Code B3020, die is opgenomen onder het opschrift „B3 Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten”, luidt als volgt:

„B3020 papier, karton en papierproducten

de volgende materialen, mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen:

oud papier en karton:

–        ongebleekt papier en karton of gegolfd papier en golfkarton

–        overig papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte chemische pulp, dat niet in bulk is gekleurd

–        papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte mechanische pulp (bv. kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk)

–        overige, met inbegrip van:

1.      gelamineerd karton;

2.      ongesorteerd afval”.

 Richtlijn 2008/98

18      Artikel 13 van richtlijn 2008/98 bepaalt:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, met name:

a)      zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;

b)      zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken; en tevens

c)      zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.”

19      Bijlage III bij deze richtlijn bevat toelichtingen op de verschillende eigenschappen die afvalstoffen gevaarlijk maken.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20      Interseroh is een in Duitsland gevestigde vennootschap. Zij zamelt gebruikte verkoopverpakkingen (lichte papieren verpakkingen) in die bestemd zijn voor nuttige toepassing. Het uitgesorteerde oud papier wordt voor terugwinning overgebracht naar een fabriek in Nederland, die wordt geëxploiteerd door ESKA Graphic Board BV (hierna: „ESKA”).

21      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de overgebrachte afvalstoffen uit een mengsel van afval van papier, karton en papierproducten moeten bestaan, zodat elke soort afval waaruit het mengsel bestaat, valt onder het eerste, het tweede of het derde streepje van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, waarbij dit mengsel bovendien tot 10 % stoorstoffen bevat, bestaande uit drankkartons (maximaal 4 %), kunststof (maximaal 3 %), metaal (maximaal 0,5 %) en andere papiervreemde stoffen (maximaal 3,5 %), zoals glas, steen, textiel of rubber (hierna: „betrokken mengsel van afvalstoffen”). Deze waarden komen overeen met de door ESKA voorgeschreven maximumwaarden.

22      SAA, de bevoegde autoriteit die belast is met de uitvoering van de regeling inzake de overbrenging van afvalstoffen in de deelstaat Baden-Württemberg (Duitsland), vervult met name de in verordening nr. 1013/2006 bedoelde taken.

23      De verwijzende rechter wijst erop dat mengsels van afvalstoffen als het mengsel dat aan de orde is, op basis van door SAA en de bevoegde Nederlandse autoriteit afgegeven exportcontrolevergunningen zijn overgebracht overeenkomstig de kennisgevingsprocedure van de artikelen 4 en volgende van verordening nr. 1013/2006.

24      Op 20 mei 2015 heeft ESKA van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Nederland) een uitspraak verkregen, volgens welke een mengsel van afvalstoffen als in casu aan de orde, ondanks de daarin aanwezige stoorstoffen, valt onder code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, die is vermeld in bijlage III bij verordening nr. 1013/2006, en dus onder de lijst van afvalstoffen die zijn onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 van die verordening.

25      Op basis van deze uitspraak heeft Interseroh SAA verzocht om het betrokken mengsel van afvalstoffen in te delen bij de afvalstoffen van bijlage III bij verordening nr. 1013/2006.

26      SAA heeft dit verzoek afgewezen op grond dat dit mengsel van afvalstoffen niet volledig onder een van de vier streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel viel. In het bijzonder viel dit mengsel volgens haar niet onder het vierde streepje van deze code, aangezien het niet ging om een restcategorie voor mengsels van verschillende oorsprong en samenstelling. Voorts was SAA van mening dat genoemd mengsel niet kon worden ingedeeld op grond van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 omdat het een te hoog aandeel aan stoorstoffen bevatte.

27      Op 1 juni 2016 heeft Interseroh beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Stuttgart (bestuursrechter in eerste aanleg Stuttgart, Duitsland). Zij verzocht dat er werd vastgesteld dat zij voor de overbrenging van het betrokken mengsel van afvalstoffen niet onderworpen is aan de kennisgevingsverplichting, maar uitsluitend aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006.

28      In dit verband vraagt de verwijzende rechter zich af of code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel mengsels van afvalstoffen omvat die zijn verkregen uit afvalstoffen die zijn genoemd in de eerste drie streepjes van deze code en die bovendien maximaal 10 % stoorstoffen bevatten, dan wel of deze code uitsluitend betrekking heeft op afvalstoffen die uit één soort afvalstoffen bestaan, zodat dergelijke mengsels uitsluitend onder punt 3, onder g), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 vallen.

29      In die omstandigheden heeft het Verwaltungsgericht Stuttgart de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Dient artikel 3, lid 2, van verordening [nr. 1013/2006] [...] aldus te worden uitgelegd dat mengsels bestaande uit afval van papier, karton en papierproducten die zodanig zijn samengesteld dat de afzonderlijke afvalstoffen telkens op zich gezien onder de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel vallen en bovendien maximaal 10 % stoorstoffen bevatten, moeten worden ingedeeld onder code B3020 [van bijlage IX] bij het Verdrag van Bazel en dus zijn onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 en niet aan de kennisgevingsverplichting van artikel 4 van die verordening?

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord:

2)      Dient artikel 3, lid 2, van verordening [nr. 1013/2006] [...] aldus te worden uitgelegd dat mengsels bestaande uit afval van papier, karton en papierproducten die zodanig zijn samengesteld dat de afzonderlijke afvalstoffen telkens op zich gezien onder de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel vallen en bovendien maximaal 10 % stoorstoffen bevatten, niet moeten worden ingedeeld onder punt 3, onder g), van bijlage III A en dus niet zijn onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18, maar aan de kennisgevingsverplichting van artikel 4 van die verordening?”

 Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

30      Na lezing van de conclusie van de advocaat-generaal heeft Interseroh bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 18 februari 2020, verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

31      Ter ondersteuning van haar verzoek heeft Interseroh in wezen aangevoerd dat de conclusie van de advocaat-generaal is gebaseerd op nieuwe gegevens waarover de partijen hun standpunten nog niet hebben kunnen uitwisselen. Interseroh verwijst in het bijzonder naar de punten 35 tot en met 48, 59, 68 en 74 van deze conclusie. Zij voegt hieraan toe dat de problematiek van een coherente uitlegging van de afvalstoffenwetgeving ter terechtzitting niet ter sprake is gebracht. Bovendien betwist Interseroh in haar verzoek om heropening van de mondelinge behandeling in verschillende opzichten de uitlegging die de advocaat-generaal in haar conclusie aan verordening nr. 1013/2006 heeft gegeven.

32      De advocaat-generaal heeft overeenkomstig artikel 252, tweede alinea, VWEU tot taak, in het openbaar en in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is noch door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan deze tot die conclusie komt, gebonden (arrest van 19 december 2019, Exportslachterij J. Gosschalk e.a., C‑477/18 en C‑478/18, EU:C:2019:1126, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Tevens dient eraan te worden herinnerd dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering niet voorzien in de mogelijkheid voor de belanghebbende partijen om te antwoorden op de conclusie van de advocaat-generaal. Het feit dat een partij het oneens is met de conclusie van de advocaat-generaal, kan als zodanig dus geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling opleveren, ongeacht welke kwesties deze in de conclusie heeft onderzocht (arrest van 19 december 2019, Exportslachterij J. Gosschalk e.a., C‑477/18 en C‑478/18, EU:C:2019:1126, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Volgens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

35      Anders dan Interseroh heeft aangevoerd, hebben in casu Interseroh en de belanghebbenden die aan de onderhavige procedure hebben deelgenomen, tijdens zowel de schriftelijke als de mondelinge behandeling de elementen rechtens kunnen uiteenzetten die zij relevant achtten om het Hof in staat te stellen verordening nr. 1013/2006 uit te leggen teneinde de vragen van de verwijzende rechter te beantwoorden.

36      Geen van de door Interseroh tot staving van haar verzoek om heropening van de mondelinge behandeling aangevoerde elementen kan deze heropening dus overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigen.

37      In die omstandigheden ziet het Hof, de advocaat-generaal gehoord, geen aanleiding om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

38      Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 2, onder a) en b), van verordening nr. 1013/2006 aldus moet worden uitgelegd dat een mengsel van afval van papier, karton en papierproducten – waarvan elk type afvalstof valt onder een van de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij die verordening, en dat maximaal 10 % stoorstoffen bevat – onder die bepaling valt.

39      Artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1013/2006 bepaalt dat overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat, mits die afvalstoffen overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van die verordening met name zijn opgenomen in bijlage III bij die verordening of het overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder b), gaat om mengsels van twee of meer soorten afvalstoffen van bijlage III die niet onder één code van die bijlage vallen, voor zover deze mengsels een samenstelling hebben die geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en zij vermeld zijn in bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006.

40      Aangezien artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 2, onder b), van verordening nr. 1013/2006 verwijzen naar respectievelijk de bijlagen III en III A bij die verordening, dient eerst de strekking van bijlage III bij die verordening en, in voorkomend geval, in tweede instantie, die van bijlage III A daarbij te worden onderzocht.

41      Bijlage III bij verordening nr. 1013/2006 bevat een lijst van „groene” afvalstoffen. Deel I ervan verwijst naar bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij deze verordening, waarin met name code B3020 staat, met als opschrift „papier, karton en papierproducten”.

42      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de door Interseroh ingezamelde mengsels van afval van papier en karton, om met het oog op de terugwinning ervan te worden overgebracht naar de door ESKA geëxploiteerde fabriek in Nederland, met name voor ten minste 90 % moeten bestaan uit afval dat onder een van de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel valt. De verwijzende rechter vraagt zich in dit verband af of dergelijke mengsels onder deze code kunnen worden ingedeeld.

43      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat code B3020 in bijlage IX bij het Verdrag van Bazel vier streepjes bevat, waarvan het vierde streepje op zijn beurt twee streepjes bevat, terwijl deze code in de Franse taalversie van bijlage V, deel 1, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006 anders is opgebouwd en twee streepjes bevat, die op hun beurt respectievelijk drie en twee streepjes bevatten.

44      Aangezien, zoals in de overwegingen 3 en 5 van verordening nr. 1013/2006 is vermeld, uit besluit 93/98 blijkt dat de Europese Unie het Verdrag van Bazel heeft goedgekeurd en dat die verordening de inhoud heeft opgenomen van het OESO-besluit waarbij de lijst van afvalstoffen met dit verdrag in overeenstemming wordt gebracht, dient erop te worden gewezen dat de bepalingen van dit verdrag vanaf de datum waarop de Unie partij is geworden bij dat verdrag deel uitmaken van de rechtsorde van de Unie. In deze context en gelet op het beginsel dat door de Unie gesloten internationale overeenkomsten voorrang hebben op teksten van afgeleid recht, moet verordening nr. 1013/2006 voor zover mogelijk conform het Verdrag van Bazel worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 11 april 2013, HK Danmark, C‑335/11 en C‑337/11, EU:C:2013:222, punten 29 en 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Bijgevolg moet bij de uitlegging van code B3020, die is weergegeven in bijlage V, deel 1, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006, rekening worden gehouden met de wijze waarop de verschillende streepjes van deze code zijn gestructureerd in code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel.

46      Na deze voorafgaande opmerking moet worden vastgesteld dat code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel betrekking heeft op „papier, karton en papierproducten” – mits deze niet zijn gemengd met gevaarlijke afvalstoffen – en vier streepjes bevat. Op grond van de eerste drie streepjes van deze code, die overeenkomen met de drie streepjes van het eerste streepje van code B3020, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij de Franse versie van verordening nr. 1013/2006, kunnen dergelijke resten en afval afkomstig zijn van „ongebleekt papier en karton of gegolfd papier en golfkarton”, „overig papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte chemische pulp, dat niet in bulk is gekleurd” of „ papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekte mechanische pulp (bv. kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk)”. Het vierde streepje van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, dat in de Franse taalversie van verordening nr. 1013/2006 overeenkomt met het tweede streepje van code B3020, die is overgenomen in die bijlage V, deel 1, lijst B, is geformuleerd als „overige” en omvat, zonder daartoe beperkt te zijn, „gelamineerd karton” en „ongesorteerd afval”.

47      Zo blijkt ten eerste uit de structuur van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel en uit de bewoordingen van de vier streepjes ervan, dat deze zien op verschillende soorten resten en afval van papier of van karton, doch niet vermelden welke mengsels van afvalstoffen onder die verschillende soorten vallen.

48      Gelet op de bewoordingen van het vierde streepje van deze code moet dit laatste streepje bovendien aldus worden begrepen dat het betrekking heeft op andere soorten resten en afval van papier of karton dan die welke onder de eerste drie streepjes van die code vallen.

49      Derhalve moet code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006, gelet op de bewoordingen van die code, aldus worden begrepen dat de in de vier streepjes van deze code genoemde afvalstoffen elk met een soort afvalstof overeenkomen en dat mengsels bestaande uit afvalstoffen van deze verschillende soorten niet onder die code vallen.

50      Ten tweede is deze uitlegging de enige die verenigbaar is met de algemene opzet van verordening nr. 1013/2006. Artikel 3, lid 2, onder b), van deze verordening ziet immers uitdrukkelijk op mengsels die niet onder één code van bijlage III bij die verordening vallen, van twee of meer soorten afvalstoffen van bijlage III, die zijn vermeld zijn in bijlage III A. Punt 3, onder g), van laatstgenoemde bijlage vermeldt specifiek de mengsels van afvalstoffen die vallen onder de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel. Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, moet derhalve worden opgemerkt dat deze bijlage III A haar nuttige werking verliest indien code B3020, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006, in het bijzonder het laatste streepje ervan, met als opschrift „overige”, aldus moet worden begrepen dat hij mengsels van afvalstoffen omvat die zijn samengesteld uit afvalstoffen die in de andere streepjes van deze code zijn vermeld.

51      Ten derde is de uitlegging die voortvloeit uit de bewoordingen van de in bijlage V, deel 1, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006 overgenomen code B3020, in het licht van de overeenkomstige code van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, alsook uit de algemene opzet van deze verordening, in overeenstemming met de door deze verordening nagestreefde doelstelling van milieubescherming. Bovendien organiseert en reguleert die verordening volgens overweging 7 ervan het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden.

52      Het feit dat de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die zijn vermeld op de groene lijst van afvalstoffen van bijlage III bij verordening nr. 1013/2006, bij wijze van uitzondering, in het algemeen is uitgesloten van de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, van die verordening, wordt verklaard door de omstandigheid dat de overbrenging van deze afvalstoffen minder gevaar voor het milieu oplevert, waardoor – zoals in overweging 15 van die verordening is aangegeven – een minimumniveau van toezicht en controle kan worden opgelegd door te vereisen dat de overbrenging vergezeld gaat van bepaalde informatie.

53      Derhalve verzet de door verordening nr. 1013/2006 nagestreefde doelstelling van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens zich ertegen dat code B3020, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij deze verordening, aldus wordt uitgelegd dat mengsels die niet uitdrukkelijk in die code worden genoemd, worden onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 van die verordening, die minder streng zijn dan die van de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als bedoeld in artikel 3, lid 1, van die verordening.

54      Uit het voorgaande volgt dat code B3020, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006, uitsluitend betrekking heeft op afvalstoffen die behoren tot elk soort afval van papier, karton en papierproducten dat is genoemd in de verschillende streepjes van deze code. Die code ziet dus niet op mengsels van afvalstoffen die zijn samengesteld uit afvalstoffen die afzonderlijk onder deze verschillende streepjes vallen. Dergelijke mengsels kunnen dus niet worden ingedeeld onder de „groene” lijst van afvalstoffen in bijlage III bij verordening nr. 1013/2006, zodat zij niet krachtens artikel 3, lid 2, onder a), van deze verordening kunnen worden onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 van deze verordening.

55      Gelet op deze tussentijdse conclusie dient in tweede instantie de strekking van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 te worden onderzocht, om uit te maken of de regeling van artikel 3, lid 2, onder b), van deze verordening van toepassing is op de betrokken mengsels van afvalstoffen.

56      Zoals in punt 48 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, vermeldt punt 3, onder g), van deze bijlage III A specifiek de mengsels van afvalstoffen die bestaan uit afvalstoffen die vallen onder code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel en die beperkt zijn tot mengsels van afvalstoffen die onder de eerste drie streepjes van deze code vallen.

57      In dit verband vraagt de verwijzende rechter zich af of het feit dat mengsels van afvalstoffen waarvan elke afvalstof onder een van de eerste drie streepjes van genoemde code valt, maximaal 10 % stoorstoffen bevatten, uitsluit dat deze mengsels onder die code kunnen worden ingedeeld.

58      In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat deze rechter aangeeft dat de mengsels van afvalstoffen die Interseroh met het oog op terugwinning naar Nederland heeft overgebracht, tot 4 % drankkartons kunnen bevatten. Uit de gegevens van het dossier waarover het Hof beschikt blijkt dat deze kartons onder code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel kunnen vallen. Het staat immers vast dat drankkartons, wanneer zij afvalstoffen zijn, onder de code „papier, karton en papierproducten” kunnen worden ingedeeld. Aangezien zij evenwel niet overeenkomen met een van de in de eerste drie streepjes van deze code genoemde soorten afvalstoffen, worden zij evenwel geacht te vallen onder het vierde streepje van die code, dat een restcategorie is.

59      Wanneer de betrokken mengsels van afvalstoffen drankkartons bevatten – het staat aan de verwijzende rechter om te verifiëren of dit het geval is – dan heeft dit dus tot gevolg dat die mengsels bestaan uit afvalstoffen die niet alleen onder een van de eerste drie streepjes van deze code moeten worden ingedeeld, maar ook onder het vierde streepje ervan, zodat die mengsels niet worden bedoeld in punt 3, onder g), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 – waarvan de duidelijke bewoordingen enkel betrekking hebben op de mengsels van afvalstoffen die bestaan uit afvalstoffen die onder de eerste drie streepjes van die code vallen – en zij dus geen deel uitmaken van de mengsels die in die bijlage zijn genoemd. Dergelijke mengsels vallen dus niet onder de in artikel 18 van die verordening bedoelde informatieprocedure.

60      In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat, zelfs indien de betrokken mengsels van afvalstoffen geen drankkartons zouden bevatten, uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat deze mengsels hoe dan ook tot 7 % andere stoorstoffen kunnen bevatten.

61      Om te bepalen of dergelijke mengsels van afvalstoffen onder bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 kunnen vallen, zij eraan herinnerd dat volgens punt 1 van deze bijlage mengsels van afvalstoffen, ongeacht of zij in de in die bijlage III A genoemde lijst van mengsels van afvalstoffen zijn opgenomen of niet, niet mogen worden onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 van die verordening indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat hetzij de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III van richtlijn 91/689, voor de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, hetzij nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk is.

62      Zo volgt om te beginnen uit de bewoordingen van punt 1 van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 dat een mengsel van op de lijst in die bijlage vermelde afvalstoffen niet van die lijst is uitgesloten op de enkele grond dat dit mengsel, naast de uitdrukkelijk in die lijst genoemde afvalstoffen, stoorstoffen bevat. Zoals de advocaat-generaal in punt 53 van haar conclusie heeft opgemerkt, wijst het bestaan van dat punt 1 er immers op dat de Uniewetgever zich ervan bewust was dat het technisch lastig (zo niet onmogelijk) was om de perfecte homogeniteit van elke afvalstroom te garanderen.

63      Bovendien moet worden opgemerkt dat de in punt 1, onder a), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 gestelde voorwaarde beoogt te waarborgen dat mengsels van in die bijlage opgenomen afvalstoffen, die vanwege de stoorstoffen die zij bevatten een verhoogd milieurisico inhouden, aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming worden onderworpen. In het bijzonder moeten dergelijke risico’s worden beoordeeld aan de hand van de gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III bij richtlijn 91/689, die na de intrekking van deze richtlijn is overgenomen in bijlage III bij richtlijn 2008/98.

64      Voorts verwijst de voorwaarde in punt 1, onder b), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 naar het vereiste van „nuttige toepassing op milieuhygiënisch verantwoorde wijze”. Hoewel dat begrip in die verordening niet uitdrukkelijk wordt omschreven, moet evenwel worden opgemerkt dat, net als bij de definitie van het begrip „milieuhygiënisch verantwoord beheer” in artikel 2, punt 8, van de verordening, de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing van afvalstoffen doelt op het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig nuttig werden beheerd, dat de gezondheid van de mens en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van deze afvalstoffen.

65      In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit artikel 49, lid 1, van verordening nr. 1013/2006, gelezen in samenhang met overweging 33 ervan, de overbrenging van afvalstoffen, in het land van bestemming en voor de gehele duur van die overbrenging, dient te gebeuren zonder dat er sprake is van gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In dit verband vereist dat artikel 49, lid 1, dat er wanneer de overbrenging in de Unie plaatsvindt, wordt voldaan aan de eisen van met name artikel 4, lid 1, van richtlijn 2006/12, waarvan de bepalingen zijn overgenomen in artikel 13 van richtlijn 2008/98, volgens hetwelk de nuttige toepassing van afvalstoffen dient plaats te vinden zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken en zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.

66      Gelet op deze precisering moet worden opgemerkt dat bij de toepassing van de voorwaarde van punt 1, onder b), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 in elk afzonderlijk geval moet worden vastgesteld of het type en de hoeveelheid stoorstoffen in een mengsel van in die bijlage III A genoemde afvalstoffen de nuttige toepassing van de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verhinderen. Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van haar conclusie heeft opgemerkt, gaat het in beginsel om een feitenkwestie die de bevoegde nationale autoriteiten en, in voorkomend geval, de nationale rechterlijke instanties dienen te beslechten.

67      Dienaangaande moet worden vastgesteld dat, zoals met name de Nederlandse regering en de Europese Commissie in het kader van de prejudiciële procedure bij het Hof hebben aangegeven, verordening nr. 1013/2006 geen enkel ander criterium bevat aan de hand waarvan de draagwijdte van deze in punt 1, onder b), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 genoemde voorwaarde nader kan worden gepreciseerd.

68      Hieruit volgt dat aan elke lidstaat een zekere beoordelingsmarge moet worden toegekend bij de uitvoering van dat punt 1. Te dien einde staat het de lidstaten vrij om criteria vast te stellen aan de hand waarvan kan worden bepaald onder welke omstandigheden het feit dat een mengsel van afvalstoffen stoorstoffen bevat, verhindert dat dit mengsel op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig kan worden toegepast, mits zij daardoor geen afbreuk doen aan de strekking en de doeltreffendheid van verordening nr. 1013/2006, met inbegrip van de procedure van artikel 18 van die verordening (zie naar analogie arrest van 12 april 2018, Fédération des entreprises de la beauté, C‑13/17, EU:C:2018:246, punt 47).

69      Meer in het bijzonder moeten de lidstaten bij de vaststelling van dergelijke criteria er rekening mee houden dat de toepassing van de procedure inzake de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 een afwijking vormt van de toepassing van de algemene procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze verordening. Bijgevolg moeten artikel 3, lid 2, van die verordening en met name bijlage III A daarbij, dat de draagwijdte van dat artikel nader bepaalt, in beginsel strikt worden uitgelegd.

70      In dit verband moet er overigens op worden gewezen dat punt 1 van genoemde bijlage III A juist beoogt te verzekeren dat de in artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 bedoelde procedure inzake de algemene informatieverplichtingen enkel wordt toegepast voor zover noodzakelijk is om de door die verordening nagestreefde doelstellingen te bereiken. De overbrenging van mengsels van afvalstoffen vindt volgens deze procedure namelijk slechts plaats wanneer er geen aanzienlijk gevaar bestaat voor het milieu en de gezondheid van de mens, overeenkomstig de doelstelling van artikel 191, lid 2, VWEU – het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van het milieu – alsook het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, op welke beginselen het beleid van de Unie op dat gebied is gebaseerd.

71      In dat verband zou overweging 39 van verordening nr. 1013/2006 als uitgangspunt kunnen dienen om criteria vast te stellen die rekening houden met het soort stoorstoffen, de eigenschappen van de afvalstoffen die de stoorstoffen bevatten en of zij gevaarlijk zijn, de hoeveelheid stoorstoffen en de beschikbare technologie, zoals de advocaat-generaal in punt 59 van haar conclusie heeft opgemerkt.

72      Wanneer criteria worden vastgesteld die bepalen onder welke omstandigheden het feit dat een mengsel van afvalstoffen stoorstoffen bevat, verhindert dat dit mengsel op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig kan worden toegepast, kunnen de bevoegde nationale autoriteiten en de marktdeelnemers van tevoren weten of de overbrenging van een mengsel van afvalstoffen binnen de Unie kan plaatsvinden op basis van de procedure betreffende de algemene informatievoorschriften van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006. Mede hierdoor wordt de rechtszekerheid verhoogd en wordt de volle doeltreffendheid van die procedure gewaarborgd.

73      De bevoegde nationale autoriteiten hebben bij gebreke van dergelijke criteria evenwel de mogelijkheid om een beoordeling per geval te verrichten teneinde, met inachtneming van de doelstellingen van die verordening, een doeltreffende toepassing ervan te verzekeren, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat deze verordening uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om de in artikel 18 ervan bedoelde informatieprocedure op mengsels van afvalstoffen toe te passen.

74      Voorts moeten de bevoegde nationale autoriteiten, indien zij twijfels koesteren of het betrokken mengsel van afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig kan worden toegepast in de zin van punt 1, onder b), van bijlage III A bij die verordening, de algemene procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van artikel 3, lid 1, van die verordening toepassen om een passend niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen.

75      Ten slotte moet worden benadrukt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 74 van haar conclusie heeft opgemerkt, zolang er geen wetgevingsinitiatief wordt genomen om gemeenschappelijke criteria vast te stellen met betrekking tot het soort en de mate van toelaatbare verontreiniging van mengsels van afvalstoffen met stoorstoffen, welke criteria een uniforme toepassing van de in punt 1, onder b), van die bijlage gestelde voorwaarde in de gehele Unie mogelijk maken, artikel 28, lid 2, van die verordening toepassing kan vinden. Volgens deze bepaling worden de betrokken afvalstoffen, wanneer de autoriteiten van de lidstaat van verzending en die van de lidstaat van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van een verlading van afvalstoffen en dus over de mogelijkheid om de in artikel 18 van die verordening vastgestelde procedure inzake algemene informatieverplichtingen toe te passen, als afvalstoffen van bijlage IV bij die verordening beschouwd. Zij zijn dus onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als bedoeld in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1013/2006.

76      In casu staat het aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met de hierboven vermelde beoordelingselementen, uit te maken of in het hoofdgeding de aanwezigheid van stoorstoffen in het betrokken mengsel van afvalstoffen inhoudt dat dit mengsel, gelet op de vereisten die voortvloeien uit punt 1 van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006, niet kan worden ingedeeld in de lijst van mengsels van afvalstoffen in die bijlage en bijgevolg niet krachtens artikel 3, lid 2, onder b), van die verordening aan de in artikel 18 ervan bedoelde algemene informatieverplichtingen kan worden onderworpen.

77      Gelet op een en ander, moeten de prejudiciële vragen worden beantwoord als volgt:

–        Artikel 3, lid 2, onder a), van verordening nr. 1013/2006 moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een mengsel van afval van papier, karton en papierproducten waarvan elk type afvalstof valt onder een van de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel – die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij deze verordening – en dat maximaal 10 % stoorstoffen bevat.

–        Artikel 3, lid 2, onder b), van verordening nr. 1013/2006 moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een dergelijk mengsel van afvalstoffen voor zover, ten eerste, dit mengsel geen stoffen bevat die vallen onder het vierde streepje van code B3020 van bijlage IX bij dat verdrag, welke code is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij die verordening, en er, ten tweede, is voldaan aan de voorwaarden van punt 1 van bijlage III A bij die verordening, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

 Kosten

78      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2015/2002 van de Commissie van 10 november 2015, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een mengsel van afval van papier, karton en papierproducten waarvan elk type afvalstof valt onder een van de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan – dat is ondertekend te Bazel op 22 maart 1989 en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 93/98/EEG van de Raad van 1 februari 1993 –, welke code is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij deze verordening, en dat maximaal 10 % stoorstoffen bevat.

Artikel 3, lid 2, onder b), van verordening nr. 1013/2006, zoals gewijzigd bij verordening 2015/2002, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een dergelijk mengsel van afvalstoffen voor zover, ten eerste, dit mengsel geen stoffen bevat die vallen onder het vierde streepje van code B3020 van bijlage IX bij dat verdrag, welke code is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, bij die verordening, en er, ten tweede, is voldaan aan de voorwaarden van punt 1 van bijlage III A bij die verordening, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.