ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer - uitgebreid)
11 maart 1999 (1)
EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen,
besluiten van ondernemersverenigingen en onderling samenhangende
gedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voor
informatieuitwisseling
In zaak T-151/94,
British Steel plc, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Londen,
vertegenwoordigd door P. G. H. Collins en J. E. Pheasant, solicitors, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue
Goethe 11,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door
J. Currall en N. Lorenz, leden van haar juridische dienst, en G. S. de Bergues, bij
de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, later door J.-L. Dewost,
directeur-generaal van de juridische dienst, J. Currall en G. Charrier, bij de
Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door
J. Flynn, barrister bij de balie van Engeland en Wales, domicilie gekozen hebbende
te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre
Wagner, Kirchberg,
betreffende primair een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS
van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van
artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling
samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),
samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, waarnemend voor de president, A. Potocki
en J. Pirrung, rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23, 24, 25, 26 en 27 maart
1998,
het navolgende
De feiten
A - Inleiding
- 1.
- Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS
van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van
artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling
samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1,
hierna: beschikking). De Commissie heeft daarbij vastgesteld, dat zeventien
Europese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen hadden
deelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderling
samenhangende gedragingen ter vaststelling van prijzen, verdeling van markten en
uitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in de
Gemeenschap. Ter zake van deze inbreuken op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag,
die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 hadden plaatsgevonden, heeft zij aan
veertien ondernemingen uit de betrokken sector geldboeten opgelegd.
- 2.
- Verzoekster, British Steel plc (hierna: British Steel) is de grootste producent van
ruwstaal in het Verenigd Koninkrijk. In het boekjaar dat eindigde op 31 maart
1990, bedroeg haar geconsolideerde omzet 5,113 miljard GBP; de verkoop van
balken maakte hiervan 286,5 miljoen GBP uit. In 1989 was zij de grootste
balkenproducent in de Gemeenschap.
[...]
D - De beschikking
- 47.
- De beschikking is verzoekster ter kennis gekomen op 3 maart 1994 en ging
vergezeld van een brief van de heer Van Miert, gedateerd 28 februari 1994 (hierna:
Brief). Het dispositief van de beschikking luidt als volgt:
Artikel 1
De volgende ondernemingen hebben in de in deze beschikking beschreven mate
deelgenomen aan de bij hun naam vermelde concurrentiebeperkende praktijken,
welke de normale werking van de mededinging op de gemeenschappelijke markt
hebben belet, beperkt en vervalst. Waar geldboeten worden opgelegd, wordt de
duur van de inbreuk in maanden aangegeven, behalve in het geval van de
harmonisatie van toeslagen, waar deelneming aan de inbreuk met x wordt
aangegeven.
[...]
British Steel
a) Uitwisseling van vertrouwelijke informatie
via het Poutrelles Committee
(25)
b) Vaststelling van prijzen in het Poutrelles Committee
(27)
c) Vaststelling van prijzen op de Italiaanse markt
(3)
d) Vaststelling van prijzen op de Deense markt
(30)
e) Verdeling van de markt, Traverso-systeem
(3 + 3)
f) Verdeling van de markt, Frankrijk
(3)
g) Verdeling van de markt, Italië
(3)
h) Verdeling van de markt, British Steel, Ensidesa
en Aristrain
(8)
i) Verdeling van de markt, British Steel en Ferdofin
(30)
j) Harmonisatie van toeslagen
(x)
[...]
Artikel 4
Voor de in artikel 1 beschreven inbreuken die na 30 juni 1988 (na 31 december
1989(3) in het geval van Aristrain en Ensidesa) zijn geschied, worden de volgende
geldboeten opgelegd:
[...]
British Steel plc
32 000 000 ECU
[...]
Artikel 6
Deze beschikking is gericht tot:
[...]
- British Steel plc
[...]
[...]
De subsidiaire vordering: nietigverklaring van artikel 4 van de beschikking of
althans verlaging van de geldboete
[...]
- De omzet als maatstaf voor de berekening van de geldboete
- 643.
- Aangaande verzoeksters argument, als zou de Commissie bij het gebruik van de
omzet als maatstaf voor de berekening van de geldboete bepaalde factoren buiten
beschouwing hebben gelaten waardoor zij het belang van haar omzet in verhouding
tot die van haar concurrenten zou hebben overschat, moet eraan worden herinnerd,
dat de Commissie volgens artikel 65, lid 5, van het Verdrag de omzet van de
betrokken onderneming als berekeningsbasis voor de geldboete moet nemen. Het
Verdrag gaat immers uit van het beginsel, dat de omzet die is behaald met de
producten die het voorwerp uitmaakten van concurrentiebeperkende gedragingen,
als objectieve maatstaf de schadelijkheid van deze gedragingen voor de normale
mededinging correct weergeeft.
- 644.
- In casu heeft verzoekster niet aangetoond, dat zij ongelijk is behandeld doordat de
Commissie bij de berekening van de geldboete van de bij dezelfde inbreuk
betrokken ondernemingen telkens hetzelfde percentage van de omzet heeft
toegepast. Bij gebreke van verzachtende of verzwarende of andere, behoorlijk
bewezen uitzonderlijke omstandigheden is de Commissie integendeel volgens hetbeginsel van gelijke behandeling verplicht, bij de berekening van de geldboete
hetzelfde referentiepercentage toe te passen op ondernemingen die aan dezelfde
inbreuk hebben deelgenomen.
- 645.
- Met betrekking tot het argument van verzoekster, dat uitgegaan dient te worden
van de omzet van de producten die daadwerkelijk overeenkomstig de betrokken
afspraken zijn verkocht, en niet naar de omzet van alle producten van dezelfde
soort die door de onderneming zijn verkocht, ongeacht of daarbij ongeoorloofde
praktijken zijn toegepast, herinnert het Gerecht eraan, dat de Commissie volgens
artikel 65, lid 5, boeten kan opleggen tot 200 % van de bereikte omzet van de
producten die het voorwerp uitmaken van de overeenkomst, tenzij de bedoeling
heeft voorgezeten de productie, de technische ontwikkeling of de investeringen te
beperken, in welk geval de verhoging tot 10 % van de jaaromzet van de betrokken
ondernemingen kan bedragen.
- 646.
- Aangezien verzoekster in volle omvang heeft deelgenomen aan overeenkomsten en
onderling samenhangende gedragingen die de gehele EGKS-markt konden schaden,
heeft de Commissie terecht rekening gehouden met haar gehele balkenomzet in de
Gemeenschap, waarbij zij overigens de geldboete heeft gedifferentieerd naar de
geografische omvang van elke afzonderlijke inbreuk.
[...]
- Duur van de inbreuk
- 669.
- Naar het oordeel van het Gerecht kan er terecht worden gesproken van een
inbreuk van lange duur, wanneer gedurende 25 tot 30 maanden binnen het
geïnstitutionaliseerd kader van talloze producentenbijeenkomsten is deelgenomen
aan een reeks overeenkomsten en concurrentiebeperkende gedragingen tot
vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van vertrouwelijkeinformatie. Overigens blijkt, anders dan wat verzoekster stelt, uit het dossier niet,
dat de Commissie bij de berekening van de geldboete de periode vóór 30 januari
1988 in aanmerking heeft genomen.
[...]
De uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht
- 686.
- Artikel 1 van de beschikking is door het Gerecht reeds nietig verklaard wat betreft
de daarin aan verzoekster verweten deelneming aan een overeenkomst tot
verdeling van de Italiaanse markt (zie boven, punt 419). De door de Commissie ter
zake opgelegde geldboete bedraagt 252 600 ECU.
- 687.
- Er dient op te worden gewezen, dat de overeenkomst tot verdeling van de markt
tussen verzoekster en Ferdofin (zie boven, punten 434 e.v.) enkel betrekking had
op de Britse markt, en niet op de Italiaanse. Anders dan in de berekening van de
Commissie moet de Italiaanse markt dus worden uitgesloten van de bij de
berekening van de geldboete in aanmerking te nemen factoren, hetgeen op basis
van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode leidt tot een verlaging
met 1 684 200 ECU.
- 688.
- Om de hierboven in punt 477(4) genoemde redenen dient voorts wat de geldboete
ter zake van de prijsvaststelling op de Deense markt betreft de periode van 1 juli
tot 31 december 1988 buiten beschouwing te blijven; op basis van de door de
Commissie toegepaste methode brengt dit een verlaging met 40 100 ECU mee.
- 689.
- Het Gerecht heeft ook de verhoging van verzoeksters boete wegens recidive, door
de Commissie bepaald op 8 040 100 ECU, om de hierboven aangehaalde redenen
(zie boven, punten 631 en volgende(5)) nietig verklaard.
- 690.
- Verder dient te worden opgemerkt, dat noch in artikel 1 van de beschikking, noch
in de eerste tabel in punt 314 van de beschikking, die een overzicht bevat van de
verschillende overeenkomsten tot vaststelling van prijzen, de deelname van
verzoekster aan een overeenkomst tot vaststelling van prijzen op de Spaanse markt
wordt vermeld. Uit de gedetailleerde uitleg die in de loop van het geding door de
Commissie is verstrekt, blijkt evenwel, dat voor deze inbreuk een geldboete van
320 800 ECU aan verzoekster is opgelegd. Volgens de Commissie, die ter zake
verwijst naar de punten 174 en 276 van de beschikking, zijn die elementen
kennelijk bij vergissing niet overgenomen in punt 314 en artikel 1 van de
beschikking.
- 691.
- Aangezien in het dispositief van de beschikking niet wordt vastgesteld, dat
verzoekster aan deze inbreuk heeft deelgenomen, mag er bij de berekening van de
geldboete geen rekening mee worden gehouden. De geldboete dient dus op basis
van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode met 320 800 ECU te
worden verlaagd.
- 692.
- Ten slotte dient om de hierboven (in de punten 652(6) en volgende) genoemde
redenen het totaalbedrag van de wegens de overeenkomsten en onderling
samenhangende gedragingen tot vaststelling van prijzen opgelegde geldboete met
15 % te worden verlaagd, aangezien de Commissie de anticoncurrentiële gevolgen
van de vastgestelde inbreuken enigszins heeft overschat. Rekening houdend met de
reeds genoemde verminderingen in verband met de prijsovereenkomsten op deSpaanse en de Deense markt leidt dit op basis van de door de Commissie
toegepaste berekeningsmethode tot een verlaging met 1 669 200 ECU.
- 693.
- Uitgaande van de methode van de Commissie zou de geldboete van verzoekster
derhalve met 12 007 000 ECU moeten worden verlaagd.
- 694.
- De bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht in het kader van
de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is naar haar aard geen nauwkeurige
wiskundige operatie. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen
van de Commissie, maar dient het met inachtneming van alle omstandigheden van
het concrete geval een eigen oordeel te vormen.
- 695.
- Gelet op de omstandigheden van het geval is de algemene aanpak die de
Commissie ter bepaling van de hoogte van de geldboeten heeft gevolgd (zie
hierboven(7)), naar het oordeel van het Gerecht gerechtvaardigd. De inbreuken waar
het hier om gaat, te weten het vaststellen van prijzen en verdelen van markten,
hetgeen in artikel 65, lid 1, van het Verdrag uitdrukkelijk wordt verboden, moeten
immers als bijzonder zwaar worden beschouwd, aangezien zij een rechtstreekse
ingreep in de belangrijkste mededingingsparameters op de betrokken markt
betekenen. Ook de aan verzoekster ten laste gelegde systemen voor de uitwisseling
van vertrouwelijke informatie hadden op soortgelijke wijze een verdeling van de
markten aan de hand van de traditionele handelsstromen ten doel. Alle voor de
geldboete in aanmerking genomen inbreuken zijn na het einde van de crisisregeling
en na desbetreffende waarschuwingen aan het adres van de ondernemingen
gepleegd. Naar het Gerecht heeft vastgesteld, was het algemene doel van de
betrokken overeenkomsten en praktijken juist, de met het vervallen van de
crisisregeling gepaard gaande terugkeer naar de normale mededinging te
verhinderen of te vervalsen. Bovendien wisten de ondernemingen, dat dieovereenkomsten en praktijken onrechtmatig waren, en hebben zij ze bewust voor
de Commissie geheim gehouden.
- 696.
- Gelet op het voorgaande en op de inwerkingtreding van verordening (EG)nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de
invoering van de euro (PB L 162, blz. 1) op 1 januari 1999 moet de geldboete
worden bepaald op 20 000 000 euro.
De subsidiaire vordering tot terugbetaling van de geldboete, vermeerderd met
vertragingsrente
- 697.
- Aangaande de vordering tot terugbetaling van de geldboete, vermeerderd met
vertragingsrente, voor het geval de geldboete nietig zou worden verklaard of zou
worden verminderd, volstaat het erop te wijzen, dat volgens artikel 34 van het
Verdrag de Commissie de maatregelen dient te nemen die de tenuitvoerlegging van
het onderhavige arrest meebrengt.
[...]
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid)
rechtdoende:
1) Verklaart artikel 1 van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van
16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het
EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangendegedragingen van Europese balkenproducenten nietig voor zover verzoekster
daarin ten laste wordt gelegd, gedurende drie maanden te hebben
deelgenomen aan een overeenkomst tot verdeling van de Italiaanse markt.
2) Bepaalt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 94/215 aan
verzoekster opgelegde geldboete op 20 000 000 euro.
3) Verwerpt het beroep voor het overige.
4) Verwijst verzoekster in haar eigen kosten alsmede in de helft van de kosten
van de Commissie. Verstaat dat de Commissie de helft van haar eigen
kosten zal dragen.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 maart 1999.
De griffier
De president
H. Jung
C. W. Bellamy
Jurispr.