Language of document : ECLI:EU:T:2011:765

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

16 december 2011 (*)

„Staatssteun – Steunregeling van Nederland ten gunste van woningcorporaties – Bestaande steun – Besluit tot aanvaarding van door lidstaat aangegane verbintenissen – Beroep tot nietigverklaring – Geen individuele geraaktheid – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑202/10,

Stichting Woonlinie, gevestigd te Woudrichem (Nederland),

Stichting Allee Wonen, gevestigd te Roosendaal (Nederland),

Woningstichting Volksbelang, gevestigd te Wijk bij Duurstede (Nederland),

Stichting WoonInvest, gevestigd te Leidschendam-Voorburg (Nederland),

Stichting Woonstede, gevestigd te Ede (Nederland),

vertegenwoordigd door P. Glazener, E. Henny en T. Ottervanger, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. van Vliet, S. Noë en S. Thomas als gemachtigden, bijgestaan door H. Gilliams, advocaat,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2009) 9963 def. van de Commissie van 15 december 2009 inzake de steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 (Nederland) – Bestaande steun en bijzondere projectsteun aan woningcorporaties,

geeft

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich, president, I. Wiszniewska-Białecka (rapporteur) en M. Prek, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoeksters – Stichting Woonlinie, Stichting Allee Wonen, Woningstichting Volksbelang, Stichting WoonInvest en Stichting Woonstede – zijn in Nederland gevestigde woningcorporaties. Woningcorporaties zijn instellingen zonder winstoogmerk met als taak het verwerven, bouwen en verhuren van woningen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor achterstandsgroepen en sociaal kansarme groepen. Woningcorporaties verrichten ook andere activiteiten, zoals het bouwen en verhuren van appartementen tegen hogere huurprijzen, het bouwen van voor de verkoop bestemde appartementen en het bouwen en verhuren van gebouwen van algemeen belang.

2        In 2002 hebben de Nederlandse autoriteiten het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties bij de Commissie aangemeld. Aangezien de Commissie van mening was dat de financieringsmaatregelen voor woningcorporaties als bestaande steun konden worden aangemerkt, hebben de Nederlandse autoriteiten hun aanmelding nadien ingetrokken.

3        Op 14 juli 2005 heeft de Commissie de Nederlandse autoriteiten een brief gestuurd uit hoofde van artikel 17 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [87 EG] (PB L 83, blz. 1), waarin zij het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties als bestaande steun kwalificeerde (steunmaatregel E 2/2005), en aangaf dat zij twijfels had over de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt. Allereerst heeft de Commissie uiteengezet dat de Nederlandse autoriteiten de taak van openbare dienst waarmee de woningcorporaties zijn belast, in die zin moesten wijzigen dat sociale huisvesting ten goede zou komen aan een duidelijk omschreven doelgroep van achtergestelde en sociaal kansarme personen. Voorts moesten alle commerciële activiteiten van de woningcorporaties onder marktvoorwaarden plaatsvinden en dienden deze geen staatssteun te ontvangen. Ten slotte moest het aanbod van sociale huisvesting worden aangepast aan de vraag van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen.

4        Na het verzenden van deze brief hebben de Commissie en de Nederlandse autoriteiten overleg gepleegd teneinde de steunregeling in overeenstemming te brengen met artikel 106, lid 2, VWEU.

5        Op 16 april 2007 heeft de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (hierna: „IVBN”), bij de Commissie een klacht ingediend over de steun aan de woningcorporaties. In juni 2009 heeft Vesteda Groep BV zich bij deze klacht aangesloten.

6        Bij brief van 3 december 2009 hebben de Nederlandse autoriteiten de Commissie verbintenissen aangeboden om het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties te wijzigen.

7        Op 15 december 2009 heeft de Commissie besluit C(2009) 9963 def. inzake de steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 (Nederland) – Bestaande steun en bijzondere projectsteun aan woningcorporaties (hierna: „bestreden besluit”), vastgesteld. Zij heeft met name overeenkomstig artikel 19 van verordening nr. 659/1999 akte genomen van de verbintenissen van de Nederlandse autoriteiten inzake steunmaatregel E 2/2005.

8        De in de algemene steunregeling van Nederland ten gunste van woningcorporaties vervatte maatregelen die in zaak E 2/2005 worden geviseerd, zijn:

a)      overheidsgaranties voor leningen verstrekt door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw;

b)      door het Centraal Fonds Volkshuisvesting verleende steun, projectsteun of rationalisatiesteun in de vorm van leningen tegen preferentiële tarieven of rechtstreekse subsidies;

c)      de verkoop, door de gemeenten, van grond beneden de marktwaarde;

d)      het recht om geld te lenen bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

9        In het bestreden besluit heeft de Commissie elk van deze maatregelen als staatssteun aangemerkt en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het Nederlandse stelsel voor financiering van sociale huisvesting bestaande steun vormde, aangezien dit stelsel was ingevoerd vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag in Nederland, en de latere hervormingen niet tot wezenlijke veranderingen hadden geleid.

10      In punt 41 van het bestreden besluit heeft de Commissie uiteengezet:

„De Nederlandse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden de werking van de woningcorporaties en de tot voordeel daarvan strekkende maatregelen te wijzigen. De Nederlandse autoriteiten hebben voor verschillende wijzigingen ontwerpbepalingen aan de Commissie voorgelegd. Aan de nieuwe bepalingen wordt uitvoering gegeven bij een nieuw ministerieel besluit dat op 1 januari 2010 in werking is getreden, en een nieuwe woningwet die op 1 januari 2011 van kracht zal worden. [...]”

11      De Commissie heeft onderzocht of steunmaatregel E 2/2005 inzake het stelsel voor financiering van de woningcorporaties, zoals dit na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen was gewijzigd, verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. In punt 72 van het bestreden besluit is zij tot de vaststelling gekomen dat „de steun verleend voor activiteiten op het gebied van sociale huisvesting, dat wil zeggen activiteiten die verband houden met de bouw en de verhuur van voor particulieren bestemde woningen, met inbegrip van de bouw en het onderhoud van aanvullende infrastructuur, [...] verenigbaar is met artikel 106, lid 2, VWEU”. De Commissie heeft de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen bijgevolg aanvaard.

 Procesverloop

12      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 april 2010, hebben verzoeksters krachtens artikel 263 VWEU beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit ingesteld, voor zover dit steunmaatregel E 2/2005 betreft.

13      Bij respectievelijk op 9 en 19 augustus 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde akten hebben Vesteda Groep en IVBN verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie.

14      Bij respectievelijk op 9 en 23 augustus 2010 en 15 februari 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde akten hebben de Société wallonne du logement, de Union sociale pour l’habitat en het Comité européen de coordination de l’habitat social (Cecodhas) verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van verzoeksters.

15      Deze verzoeken tot interventie zijn overeenkomstig artikel 116, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht aan de partijen betekend. Verzoeksters hebben binnen de gestelde termijn bezwaar aangetekend tegen de door Vesteda Groep en de IVBN ingediende verzoeken. De Commissie heeft binnen de gestelde termijn bezwaar aangetekend tegen de verzoeken ingediend door de Société wallonne du logement, de Union sociale pour l’habitat en Cecodhas.

 Conclusies van partijen

16      Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover dit de bestaande steunmaatregel E 2/2005 betreft;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

17      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk althans ongegrond te verklaren;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

18      In repliek concluderen verzoeksters voorts dat het het Gerecht behage, de volgende maatregelen van instructie te nemen:

–        de Commissie gelasten alle stukken over te leggen en alle inlichtingen te verschaffen die van belang zijn om te bepalen welke bemoeienis de Commissie heeft gehad met het stellen van een inkomensgrens;

–        de Commissie gelasten de namen te verschaffen van de ambtenaren van de Commissie die betrokken zijn geweest bij de behandeling van deze zaak en in die hoedanigheid de beweringen van de Commissie omtrent het invoeren van een inkomensgrens al dan niet kunnen staven, en

–        een getuigenverhoor gelasten teneinde voornoemde ambtenaren van de Commissie als getuigen te horen.

 In rechte

19      Vooraf zij erop gewezen dat de Commissie, na de instelling van het onderhavige beroep, op 30 augustus 2010 besluit C(2010) 5841 def. inzake steunmaatregel E 2/2005 heeft vastgesteld, waarbij de punten 22 tot en met 24 van het bestreden besluit zijn gewijzigd. In dit wijzigingsbesluit was de Commissie van mening dat zij op basis van de beschikbare bewijzen niet tot de conclusie kon komen dat de maatregel sub d als bedoeld in het bestreden besluit, dat wil zeggen het recht om bij de Bank Nederlandse Gemeenten geld te lenen, alle criteria voor staatssteun vervulde.

20      Volgens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, met inachtneming van de in artikel 114, leden 3 en 4, van dat Reglement gestelde voorwaarden, in iedere stand van het geding ambtshalve uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn.

21      In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht en beslist het bijgevolg om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

22      Zonder formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, betwist de Commissie in haar verweerschrift en in dupliek de ontvankelijkheid van het verzoek om nietigverklaring op grond dat verzoeksters door het bestreden besluit niet individueel worden geraakt in de zin van artikel 263 VWEU.

23      Ingevolge artikel 263, vierde alinea, VWEU „[kan] [i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”.

24      Volgens deze bepaling kan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon beroep instellen tegen aan hem gerichte besluiten, en tegen besluiten die weliswaar aan een andere persoon zijn gericht, maar hem rechtstreeks en individueel raken.

25      In het onderhavige geval staat vast dat het bestreden besluit uitsluitend aan het Koninkrijk der Nederlanden is gericht.

26      Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak derden slechts individueel kunnen worden geraakt door een beschikking die aan een andere persoon is gericht, indien de beschikking hen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 205, 232, en 29 april 2004, Italië/Commissie, C‑298/00 P, Jurispr. blz. I‑4087, punt 36).

27      Volgens eveneens vaste rechtspraak kan een onderneming in beginsel geen beroep instellen tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie waarbij een sectorbrede steunregeling wordt verboden, wanneer deze beschikking haar enkel raakt vanwege het feit dat zij tot de bedoelde sector behoort en zij een potentieel begunstigde van die regeling is. Een dergelijke beschikking vormt ten opzichte van een verzoekende partij immers een maatregel van algemene strekking, die in objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen (arrest Hof van 2 februari 1988, Van der Kooy e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, punt 15; reeds aangehaald arrest Italië/Commissie, punt 26 supra, punt 37, en arrest Gerecht van 11 juni 2009, Acegas/Commissie, T‑309/02, Jurispr. blz. II‑1809, punt 47).

28      Hetzelfde geldt wanneer, zoals in casu, het beroep strekt tot nietigverklaring van een besluit waarbij de Commissie akte heeft genomen van de verbintenissen die door de Nederlandse autoriteiten zijn aangegaan, en de wijzigingen aan de bestaande steunregeling inzake het algemene stelsel voor financiering van de woningcorporaties verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt.

29      Er zij op gewezen dat de hoedanigheid van woningcorporatie volgens objectieve criteria wordt verleend. Zoals verzoeksters uiteenzetten, wordt deze hoedanigheid toegekend op basis van een in artikel 70, lid 1, van de Woningwet 1901 neergelegd toelatingssysteem. Deze toelating wordt bij koninklijk besluit verleend aan de instellingen die voldoen aan een aantal objectieve voorwaarden, namelijk de rechtsvorm van een vereniging of een stichting hebben, geen winstoogmerk hebben, zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van volkshuisvesting werkzaam te zijn en hun vermogen slechts in te zetten in het belang van de volkshuisvesting. Woningcorporaties vormen dus een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen.

30      Aangezien de Nederlandse wettelijke regeling voorziet in de mogelijkheid om de hoedanigheid van woningcorporatie te verlenen op basis van objectieve criteria waaraan een onbepaald aantal marktdeelnemers kan voldoen, kan de ministeriële goedkeuring na de vaststelling van het bestreden besluit ook aan andere woningcorporaties worden verleend. Met de Commissie moet dus worden geconstateerd dat de hoedanigheid van woningcorporatie na de vaststelling van het bestreden besluit nog aan andere marktdeelnemers kan worden toegekend, waardoor de groep van potentiële begunstigden van de in het bestreden besluit geviseerde steunmaatregel E 2/2005 wordt uitgebreid.

31      Voorts zij eraan herinnerd dat het onderzoek van de Commissie betrekking had op een steunregeling zoals die na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen was gewijzigd, en een eerste onderzoek van die regeling vormde. Bijgevolg zijn alle woningcorporaties niet meer dan potentiële begunstigden van de diverse steunmaatregelen, te weten de in punt 8, sub a, b en c, hierboven genoemde maatregelen als vervat in steunregeling E 2/2005 die door de Commissie is onderzocht in het bestreden besluit, zoals gewijzigd bij het besluit van 30 augustus 2010. Verzoeksters kunnen niet aanvoeren daadwerkelijke begunstigden te zijn van de steunmaatregelen die besloten liggen in de in het bestreden besluit onderzochte regeling E 2/2005.

32      In het licht van de in het bestreden besluit geviseerde steunregeling E 2/2005 zijn verzoeksters derhalve potentiële begunstigden, net als alle andere bestaande of toekomstige woningcorporaties.

33      Hieruit volgt dat het bestreden besluit verzoeksters slechts raakt op gelijke wijze als elke andere marktdeelnemer die zich feitelijk of potentieel in een identieke situatie bevindt. Hun op basis van objectieve criteria bepaalde hoedanigheid van woningcorporatie volstaat op zich dus niet als bewijs dat zij individueel worden geraakt door het bestreden besluit voor zover dit steunmaatregel E 2/2005 betreft.

34      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door verzoeksters’ argumenten.

35      Verzoeksters betogen dat zij alle toegelaten instellingen zijn, die als enige de in het bestreden besluit bedoelde steun kunnen ontvangen. Ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit zouden er 410 toegelaten instellingen hebben bestaan die bij de Commissie bekend waren of bekend konden zijn. Verzoeksters worden dus individueel geraakt door het bestreden besluit doordat zij deel uitmaken van een gesloten kring van instellingen waarvan het aantal en de identiteit bekend zijn of kunnen worden vastgesteld in het verleden en in de toekomst. In dit verband beroepen verzoeksters zich op de rechtspraak dat wanneer de bestreden handeling een groep personen raakt die op het tijdstip waarop deze handeling is vastgesteld, waren geïdentificeerd of konden worden geïdentificeerd op basis van specifieke kenmerken van de leden van de groep, deze personen door deze handeling individueel konden zijn geraakt voor zover zij deel uitmaken van een beperkte kring van marktdeelnemers (arrest Hof van 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C‑182/03 en C‑217/03, Jurispr. blz. I‑5479, punt 60).

36      Vastgesteld moet worden dat de arresten waarop verzoeksters zich beroepen ten bewijze dat zij behoren tot een gesloten kring van begunstigden, niet relevant zijn.

37      Zo had in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest België en Forum 187/Commissie, punt 35 supra, de Commissie in de in 2003 vastgestelde litigieuze beschikking geconstateerd dat een op coördinatiecentra in België toepasselijke belastingregeling onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Voor de reeds erkende centra had de Commissie de gevolgen van de regeling beperkt tot 31 december 2010. In dat arrest heeft het Hof ten eerste geoordeeld dat de dertig coördinatiecentra waarvan de erkenning in 2001 en 2002 was verlengd, volstrekt identificeerbaar waren op het ogenblik waarop de beschikking was vastgesteld, waarin het verstrijken van het tijdvak voor erkenning van deze centra was bepaald op 31 december 2010 en niet in de loop van 2011 en 2012. Het Hof was ten tweede van oordeel dat de acht coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging hangende was, een gesloten kring van centra vormden die geen verlenging van hun erkenning meer konden krijgen. Het Hof heeft dus geoordeeld dat deze coördinatiecentra individueel waren geraakt. Omdat de Commissie de gevolgen van de steunregeling voor de reeds erkende centra had beperkt tot de datum van 31 december 2010, heeft het Hof het bestaan erkend van een gesloten kring van ten tijde van de vaststelling van de beschikking identificeerbare begunstigden, die niet kon worden uitgebreid.

38      Ook in het arrest van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie (11/82, Jurispr. blz. 207), dat eveneens door verzoeksters wordt aangevoerd, heeft het Hof het bestaan erkend van een gesloten kring van begunstigden, die identificeerbaar waren op het ogenblik waarop de beschikking was vastgesteld, zonder dat die kring kon worden uitgebreid. In die zaak hadden Griekse ondernemingen die garens van katoen produceerden en naar Frankrijk exporteerden, een beroep ingesteld tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie waarbij de Franse Republiek werd gemachtigd de invoer van garens van katoen uit Griekenland gedurende de maanden december 1981 en januari 1982 aan een quotaregeling te onderwerpen. Het Hof was van oordeel dat het enkele feit dat verzoeksters garens van katoen van Griekse herkomst naar Frankrijk exporteerden, niet volstond als bewijs dat zij door de litigieuze beschikking individueel werden geraakt. Ten aanzien van bepaalde verzoeksters heeft het Hof evenwel geoordeeld dat het feit dat zij, voordat de litigieuze beschikking werd vastgesteld, met Franse afnemers overeenkomsten hadden gesloten voor hoeveelheden katoenen garens die de in de beschikking vastgestelde quota te boven gingen, en die in de maanden waarvoor de beschikking gold, moesten worden uitgevoerd, een feitelijke situatie schiep die hen karakteriseerde ten opzichte van ieder ander die door die beschikking werd geraakt doordat de uitvoering van hun overeenkomsten door de litigieuze beschikking geheel of gedeeltelijk onmogelijk is gemaakt (reeds aangehaald arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, punt 19).

39      Uit die rechtspraak blijkt dat de erkenning van het feit dat de betrokkene behoort tot een gesloten groep van begunstigden, veronderstelt dat deze groep na de vaststelling van de beschikking niet meer kan worden uitgebreid (zie ook arrest Hof van 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C‑152/88, Jurispr. blz. I‑2477, punt 11, en conclusie van advocaat-generaal Léger bij reeds aangehaald arrest België en Forum 187/Commissie, punt 35 supra, Jurispr. I‑5487, punt 195).

40      Dit is in casu echter niet het geval. Zoals in de punten 29 tot en met 32 hiervóór is uiteengezet, zijn namelijk alle – reeds bestaande dan wel toekomstige – woningcorporaties potentiële begunstigden van de steunmaatregelen die besloten liggen in de door de Commissie onderzochte regeling E 2/2005.

41      Ook het arrest van het Gerecht van 28 november 2008, Hôtel Cipriani/Commissie (T‑254/00, T‑270/00 en T‑277/00, Jurispr. blz. II‑3269), waarop verzoeksters zich beroepen, is voor de onderhavige zaak irrelevant. In dat arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de verzoeksters individueel waren geraakt volgens de vaste rechtspraak dat de daadwerkelijke begunstigden van een steunregeling worden geïndividualiseerd door het feit dat zij tot een gesloten kring van personen behoren die bijzonder zwaar zijn geraakt door het bevel tot terugvordering (punt 96 van het arrest). De daadwerkelijke begunstigden van uit hoofde van een steunregeling toegekende individuele steun, waarvoor een verplichting tot terugvordering geldt, vormen een gesloten kring en zijn bij de vaststelling van de beschikking van de Commissie altijd zeer goed identificeerbaar.

42      In het onderhavige geval is de situatie echter niet vergelijkbaar. Immers heeft de Commissie in het bestreden besluit steunregeling E 2/2005, waarvan alle bestaande en toekomstige woningcorporaties potentiële begunstigden zijn, verenigbaar verklaard met de gemeenschappelijke markt.

43      Geconstateerd moet dus worden dat de steunmaatregelen die besloten liggen in de in het bestreden besluit geviseerde regeling E 2/2005 geen betrekking hebben op een groep van begunstigden die identificeerbaar waren op het ogenblik waarop het bestreden besluit is vastgesteld.

44      Verzoeksters’ argument dat de mogelijkheid voor nieuwe instellingen om na de vaststelling van het bestreden besluit nog als woningcorporatie te worden toegelaten, zuiver theoretisch is, en dat de kans dat in de toekomst nog nieuwe instellingen zullen worden toegelaten, buitengewoon klein is, aangezien de laatste goedkeuring is verleend in 2005, is niet meer dan een veronderstelling. In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat het in de Nederlandse wettelijke regeling voorziene toelatingssysteem niet uitsluit dat de hoedanigheid van woningcorporatie in de toekomst ook aan andere instellingen wordt verleend.

45      Aangaande verzoeksters’ argument dat er ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit in Nederland slechts 410 woningcorporaties bestonden, zij erop gewezen dat het feit dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten waarop een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig bepaalbaar is, geenszins inhoudt dat deze subjecten moeten worden geacht door die maatregel individueel te worden geraakt, wanneer vaststaat dat, zoals in casu, die toepassing voortvloeit uit een objectieve feitelijke of rechtssituatie die in de betrokken handeling wordt omschreven (zie in die zin arrest Hof van 22 november 2001, Antillean Rice Mills/Raad, C‑451/98, Jurispr. blz. I‑8949, punt 52; beschikking Gerecht van 28 februari 2005, von Pezold/Commissie, T‑108/03, Jurispr. blz. II‑655, punt 46, en arrest Acegas/Commissie, punt 27 supra, punt 55).

46      Met betrekking tot verzoeksters’ argument dat zelfs in het theoretische geval dat nieuwe instellingen als woningcorporatie zouden worden toegelaten, deze nieuwe woningcorporaties niet op dezelfde manier worden geraakt door het bestreden besluit als de ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit bestaande woningcorporaties, zij opgemerkt dat de in het bestreden besluit geviseerde steunregeling E 2/2005 voor de toekomst verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en dat de nieuwe bepalingen van de Nederlandse wettelijke regeling die door de Commissie zijn onderzocht, voorzien in de verlening van steun aan alle – reeds bestaande dan wel toekomstige – woningcorporaties onder dezelfde voorwaarden. Bestaande en toekomstige woningcorporaties bevinden zich als potentiële begunstigden van deze regeling in een identieke situatie.

47      Bovendien zij eraan herinnerd dat het niet volstaat dat bepaalde marktdeelnemers door een handeling economisch sterker worden getroffen dan hun concurrenten om hen als door die handeling individueel geraakt te beschouwen (beschikking Gerecht van 15 september 1999, Van Parys e.a./Commissie, T‑11/99, Jurispr. blz. II‑2653, punt 50, en reeds aangehaalde beschikking von Pezold/Commissie, punt 45 supra, punt 45).

48      Een dergelijk argument kan hoe dan ook niet slagen voor zover het uitsluitend ertoe strekt de situatie van de ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit bestaande woningcorporaties te onderscheiden van die van de toekomstige woningcorporaties. Er zij aan herinnerd dat het geheel van bestaande woningcorporaties een op basis van objectieve criteria omschreven categorie van marktdeelnemers vormt. Dit argument kan dus niet aantonen dat verzoeksters zich ten opzichte van alle reeds bestaande woningcorporaties in een bijzondere situatie bevinden die hen individualiseert.

49      Tevens zij erop gewezen dat verzoeksters niet stellen dat zij zich bevinden in een situatie die hen karakteriseert ten opzichte van de andere woningcorporaties, dat wil zeggen ten opzichte van een op basis van algemene en abstracte criteria omschreven categorie van potentiële begunstigden van de in het bestreden besluit geviseerde steunmaatregelen. Zoals de Commissie benadrukt, vermelden zij geen enkel specifiek kenmerk dat hen binnen de algemene categorie zou kunnen onderscheiden van de andere ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit bestaande woningcorporaties.

50      Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters zich niet bevinden in een feitelijke situatie die hen karakteriseerde ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer en dat zij door het bestreden besluit dus niet individueel worden geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

51      Bijgevolg moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn geheel, zonder dat hoeft te worden beslist op de verzoeken tot interventie van Vesteda Groep, de IVBN, de Société wallonne du logement, de Union sociale pour l’habitat en Cecodhas.

 Kosten

52      Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in hun eigen kosten alsmede in de kosten van de Commissie te worden verwezen.

53      Conform artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering dragen Vesteda Groep, de IVBN, de Société wallonne du logement, de Union sociale pour l’habitat en Cecodhas, verzoekers tot interventie, hun eigen kosten.

HET GERECHT (Zevende kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Op de verzoeken tot interventie van Vesteda Groep BV, de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland, de Société wallonne du logement, de Union sociale pour l’habitat en het Comité européen de coordination de l’habitat social (Cecodhas) behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

3)      Stichting Woonlinie, Stichting Allee Wonen, Woningstichting Volksbelang, Stichting WoonInvest en Stichting Woonstede dragen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie.

4)      Vesteda Groep BV, de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland, de Société wallonne du logement, de Union sociale pour l’habitat en Cecodhas, verzoekers tot interventie, dragen hun eigen kosten.

Luxemburg, 16 december 2011.

De griffier

 

       De president

E. Coulon

 

       A. Dittrich


* Procestaal: Nederlands.