Language of document : ECLI:EU:C:2024:78

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

25 januari 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Interne markt voor aardgas – Richtlijn 2009/73/EG – Artikel 41, lid 17 – Aardgastransmissienet – Nationale regulerende instantie – Vaststelling van de vergoedingen voor het gebruik van en de aansluiting op het net – Vaststelling van de vergoeding voor de door de systeembeheerder verrichte diensten – Begrip ‚partij die getroffen wordt door een besluit van de regulerende instantie’ – Beroep tegen dat besluit – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie”

In zaak C‑277/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie Boedapest, Hongarije) bij beslissing van 22 maart 2022, ingekomen bij het Hof op 22 april 2022, in de procedure

Global NRG Kereskedelmi és Tanácsadó Zrt.

tegen

Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal,

in tegenwoordigheid van:

FGSZ Földgázszállító Zrt.,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: N. Piçarra (rapporteur), kamerpresident, M. Safjan en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: M. Krausenböck, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 september 2023,

gelet op de opmerkingen van:

–        Global NRG Kereskedelmi és Tanácsadó Zrt., vertegenwoordigd door K. Bendzsel-Zsebik, M. Kohlrusz en B. Világi, ügyvédek,

–        de Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal, vertegenwoordigd door L. Hoschek, A. T. Kiss en F. F. Tölgyessy, juridisch adviseurs,

–        FGSZ Földgázszállító Zrt., vertegenwoordigd door K. Barkasziné Takács en P. Németh, juridisch adviseurs,

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en M. M. Tátrai als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis en J. Ruiz Sánchez als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door A. Laine als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door O. Beynet, T. Scharf en A. Tokár als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94) in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Global NRG Kereskedelmi és Tanácsadó Zrt. (hierna: „Global NRG”), een vennootschap die aardgas verkoopt, en de Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal (Hongaarse regulerende instantie voor de energiesector en de diensten van openbaar nut) (hierna: „nationale regulerende instantie”) over de rechtmatigheid van het besluit van deze regulerende instantie tot vaststelling van de vergoedingen voor het gebruik van en de aansluiting op het aardgastransmissienet en tot vaststelling van de vergoeding voor de door de systeembeheerder verrichte diensten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2009/73

3        In overweging 33 van richtlijn 2009/73 staat te lezen:

„[...] De onafhankelijke instantie waarbij een door de beslissing van een nationale regulator getroffen partij beroep kan aantekenen, zou een rechtbank of een andere rechterlijke instantie kunnen zijn met de bevoegdheid om een rechterlijke toetsing uit te voeren.”

4        Artikel 32 („Toegang van derden”) bepaalt in lid 1:

„De lidstaten dragen zorg voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot het transmissie- en distributiesysteem en [installaties voor vloeibaar aardgas (liquefied natural gas; LNG)], gebaseerd op bekendgemaakte tarieven die gelden voor alle in aanmerking komende afnemers, inclusief leveringsbedrijven, en die objectief worden toegepast zonder onderscheid te maken tussen systeemgebruikers. De lidstaten zorgen ervoor dat deze tarieven of de aan de berekening daarvan ten grondslag liggende methoden voorafgaand aan hun toepassing overeenkomstig artikel 41 worden goedgekeurd door een in artikel 39, lid 1, bedoelde regulerende instantie, en dat deze tarieven en, wanneer alleen de methoden zijn goedgekeurd, de methoden worden bekendgemaakt voordat zij in werking treden.”

5        Artikel 41 („Taken en bevoegdheden van de regulerende instantie”) van deze richtlijn luidt:

„1.      De regulerende instantie heeft de volgende taken:

a)      vaststellen of goedkeuren, volgens transparante criteria, van transmissie- of distributietarieven of de berekeningsmethodes hiervoor;

[...]

6.      De regulerende instanties zijn bevoegd om ten minste de methodes voor het berekenen of tot stand komen van de volgende voorwaarden vast te stellen of voldoende ruim vóór hun inwerkingtreding goed te keuren:

a)      de aansluiting op en toegang tot nationale netten, inclusief de transmissie- en distributietarieven en voorwaarden en tarieven voor toegang tot LNG-installaties. [...];

[...]

10.      De regulerende instanties zijn bevoegd om zo nodig van de beheerders van transmissie-, opslag-, LNG- en distributiesystemen te verlangen dat zij de voorwaarden, inclusief de in dit artikel bedoelde tarieven en methodologieën, wijzigen om ervoor te zorgen dat deze evenredig zijn en op niet-discriminerende wijze worden toegepast. [...]

[...]

17.      De lidstaten zorgen ervoor dat er geschikte mechanismen op nationaal niveau bestaan krachtens welke een partij die getroffen wordt door een besluit van de regulerende instantie beroep kan aantekenen bij een instantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen en van regeringen.”

 Verordening nr. 715/2009

6        Artikel 13 („Tarieven voor de toegang tot netten”) van verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB 2009, L 211, blz. 36) bepaalt in lid 1:

„De door de transmissiesysteembeheerders toegepaste tarieven, of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden die zijn goedgekeurd door de regulerende instanties overeenkomstig artikel 41, lid 6, van richtlijn 2009/73/EG, alsmede de tarieven die worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 32, lid 1, van die richtlijn, zijn transparant, houden rekening met de noodzaak van systeemintegriteit en verbetering ervan en zijn een afspiegeling van de werkelijke kosten, voor zover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, waarbij tevens wordt gelet op de nodige winst op de investeringen en in voorkomende gevallen met inachtneming van de benchmarking van tarieven door de regulerende instanties. De tarieven of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden zijn niet-discriminerend.”

 Hongaars recht

7        § 129/B van de a földgázellátásról szóló 2008. évi XL. törvény (wet XL van 2008 inzake de aardgasvoorziening) (hierna: „wet inzake de aardgasvoorziening”) bepaalt in lid 1:

„In procedures waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een systeembeheerder tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, wordt alleen de betrokken systeembeheerder beschouwd als rechtstreeks betrokken partij.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft de nationale regulerende instantie de bijzondere tarieven vastgesteld die de FGSZ Földgázszállító Zrt., de beheerder van het aardgastransmissienet, voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2025 moet toepassen voor de levering van aardgas alsook de hoogte van de vergoedingen voor de aansluiting op de pijpleidingen (hierna: „bestreden besluit”). Dat besluit is gebaseerd op een eerder besluit van de nationale regulerende instantie van 30 maart 2021 tot vaststelling van de methode voor de berekening van de referentieprijs, dat na een door Global NRG ingesteld beroep onrechtmatig is verklaard en met terugwerkende kracht nietig is verklaard door de Kúria (hoogste rechterlijke instantie, Hongarije).

9        Global NRG heeft bij de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie Boedapest, Hongarije), de verwijzende rechter, tevens beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit ingesteld. Zij betoogt dat dit besluit onrechtmatig is omdat het besluit van 30 maart 2021 onrechtmatig is verklaard en de tarieven voor de overdracht van rechten zijn vastgesteld in strijd met verordening (EU) 2017/460 van de Commissie van 16 maart 2017 tot vaststelling van een netcode betreffende geharmoniseerde transmissietariefstructuren voor gas (PB 2017, L 72, blz. 29).

10      Global NRG voert tevens aan dat het, aangezien het nationale recht de gebruiker van het aardgastransmissienet het recht verleent om beroep in te stellen tegen de besluiten betreffende de methode voor de berekening van de referentieprijs op basis waarvan de vergoedingen voor het gebruik van dat net worden vastgesteld, zoals het besluit van 30 maart 2021, in strijd is met het Unierecht om die gebruiker het recht te ontnemen om beroep in te stellen tegen het latere besluit waarbij de vergoedingen voor het gebruik van dat net zijn vastgesteld.

11      De nationale regelgevende instantie verzoekt om het beroep te verwerpen, hoofdzakelijk op grond dat Global NRG geen „materiële procesbevoegdheid” heeft, aangezien deze onderneming geen partij was in de procedure tot vaststelling van het bestreden besluit en geen rechtstreeks verband heeft met het voorwerp van die procedure. Global NRG wordt dan ook slechts indirect door dat besluit geraakt en een louter economisch belang van haar kant volstaat niet om een recht van beroep tegen dat besluit te rechtvaardigen.

12      De verwijzende rechter herinnert eraan dat volgens Global NRG de bij het bestreden besluit vastgestelde tarieven zowel voor de beheerder als voor de gebruiker van het aardgastransmissienet gelden, zodat zij de rechten en rechtmatige belangen van deze gebruiker rechtstreeks raken. Hij preciseert evenwel dat wanneer een beroep wordt ingesteld door een persoon die, zoals Global NRG, procedurele procesbevoegdheid heeft, volgens het Hongaarse recht moet worden onderzocht of deze persoon ook materiële procesbevoegdheid heeft, dat wil zeggen of hij door het bestreden besluit rechtstreeks wordt geraakt in zijn rechten of rechtmatige belangen. Van deze voorwaarde hangt het af of deze rechter de mogelijkheid heeft om de gegrondheid te onderzoeken van een beroep dat een dergelijke persoon tegen dat besluit heeft ingesteld.

13      In casu moet volgens deze rechter vóór elk onderzoek van de gegrondheid van het door Global NRG ingestelde beroep worden nagegaan of deze onderneming kan worden aangemerkt als een „partij die getroffen wordt door een besluit van de regulerende instantie” in de zin van artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73. Aangezien deze richtlijn dat begrip niet definieert, moet het worden onderzocht in het licht van de arresten van 19 maart 2015, E.ON Földgáz Trade (C‑510/13, EU:C:2015:189), en 16 juli 2020, Commissie/Hongarije (Heffingen voor toegang tot de elektriciteits- en aardgastransmissienetten) (C‑771/18, EU:C:2020:584).

14      De verwijzende rechter vraagt zich in de eerste plaats af of dit artikel 41, lid 17, gelezen in het licht van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte als bedoeld in artikel 47 van het Handvest, zich verzet tegen een nationale bepaling als § 129/B, lid 1, van de wet inzake de aardgasvoorziening, op grond waarvan in het kader van procedures voor de vaststelling van de vergoedingen voor het gebruik van het net, de transmissie, de aansluiting en de vergoeding van de door de systeembeheerder verrichte diensten, alleen deze systeembeheerder wordt beschouwd als een „partij die getroffen wordt door een besluit van de regulerende instantie” in de zin van dat artikel 41, lid 17, met uitsluiting van alle andere marktdeelnemers in de aardgassector. Deze rechter is van oordeel dat § 129/B, lid 1, hem aldus verplicht om het door Global NRG ingestelde beroep te verwerpen zonder het ten gronde te onderzoeken, hetgeen volgens hem een „onevenredige beperking” vormt van het in artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73 neergelegde recht van beroep.

15      In de tweede plaats is de verwijzende rechter op basis van de punten 48 en 49 van het arrest van 19 maart 2015, E.ON Földgáz Trade (C‑510/13, EU:C:2015:189), van oordeel dat een marktdeelnemer als Global NRG over een recht van beroep beschikt omdat hij rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Hij merkt in dit verband op dat de beheerder van het aardgastransmissienet verplicht is om aan de marktdeelnemer de in dat besluit vastgestelde bijzondere tarieven in rekening te brengen en dat deze deelnemer zijn activiteit niet kan uitoefenen zolang hij de daarvoor verschuldigde bedragen niet heeft betaald.

16      Tegen deze achtergrond heeft de Fővárosi Törvényszék de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke in procedures van de regulerende instantie van de betreffende lidstaat waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een systeembeheerder tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, alleen de systeembeheerder wordt beschouwd als rechtstreeks betrokken partij die in deze hoedanigheid beroep kan aantekenen tegen een in een dergelijke procedure genomen besluit?

2)      Indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt, dient dan artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus te worden uitgelegd dat bij toepassing van die bepaling op een geval als dat in het hoofdgeding, een marktdeelnemer op de aardgasmarkt zoals verzoekster, bij wie de systeembeheerder een vergoeding voor een tegen een bijzonder tarief verrichte dienst in rekening brengt op grond van een besluit van de regulerende instantie van de lidstaat waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een systeembeheerder tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, dient te worden beschouwd als een partij die wordt getroffen door dat besluit en in die hoedanigheid beroep kan aantekenen tegen dat besluit?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

17      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, gelezen in het licht van artikel 47, eerste alinea, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan alleen de systeembeheerder van het aardgastransmissienet wordt aangemerkt als „partij die getroffen wordt” door een besluit van de nationale regulerende instantie waarbij de vergoedingen voor de aansluiting op en het gebruik van dat net en de vergoeding voor de door deze beheerder verrichte diensten worden vastgesteld, zodat alleen deze beheerder bevoegd is om een „doeltreffende voorziening in rechte” in te stellen tegen dat besluit.

18      Artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, gelezen in samenhang met overweging 33 ervan, verplicht de lidstaten om op nationaal niveau geschikte mechanismen vast te stellen die een partij die getroffen wordt door een besluit van een nationale regulerende instantie in staat stellen om zich te wenden tot een instantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen en regeringen, die „een rechtbank of een andere rechterlijke instantie [zou] kunnen zijn met de bevoegdheid om een rechterlijke toetsing uit te voeren”. Een dergelijk vereiste is een logisch gevolg van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, dat een algemeen beginsel van Unierecht is dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest [arrest van 2 september 2021, Commissie/Duitsland (Omzetting van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73), C‑718/18, EU:C:2021:662, punt 128 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

19      In de eerste plaats is het begrip „partij die getroffen wordt” in de zin van dat artikel 41, lid 17, weliswaar niet gedefinieerd in richtlijn 2009/73, maar heeft het Hof reeds een soortgelijke bepaling, namelijk artikel 5 bis, lid 3, van richtlijn 90/387/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (ONP) (PB 1990, L 192, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997 (PB 1997, L 295, blz. 23), in die zin uitgelegd dat een marktdeelnemer die geen adressaat is van een besluit van een nationale regulerende instantie, de hoedanigheid van getroffen partij verwerft wanneer hij wegens de inhoud van het besluit en wegens de activiteit die hij uitoefent of voornemens is uit te oefenen, door dit besluit in zijn rechten kan worden aangetast. Het heeft gepreciseerd dat er geen contractuele band tussen die marktdeelnemer en de adressaat van dat besluit is vereist om te kunnen spreken van een potentiële aantasting van de rechten van een dergelijke marktdeelnemer door dat besluit (arrest van 24 april 2008, Arcor, C‑55/06, EU:C:2008:244, punten 176 en 177).

20      In de tweede plaats heeft het Hof met betrekking tot richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB 2003, L 176, blz. 57, met rectificatie in PB 2004, L 16, blz. 94), die – in tegenstelling tot richtlijn 2009/73 waarbij zij is vervangen – geen specifieke bepalingen bevatte op grond waarvan marktdeelnemers het recht hebben om een beroep in rechte in te stellen tegen besluiten van een nationale regulerende instantie, voor recht verklaard dat wanneer die instantie een besluit met betrekking tot de toegang van marktdeelnemers tot het aardgastransmissienet vaststelt op basis van een Unieregeling die bepaalde rechten toekent aan de marktdeelnemer die over een vergunning voor het vervoer van gas beschikt, die deelnemer moet worden geacht door dat besluit mogelijk in die rechten te zijn getroffen, ook al is hij niet de adressaat van dat besluit (zie in die zin arrest van 19 maart 2015, E.ON Földgáz Trade, C‑510/13, EU:C:2015:189, punten 38, 48 en 51).

21      In dit verband moet worden benadrukt dat artikel 41, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/73 de nationale regulerende instantie de bevoegdheid verleent om „[...] transmissie- en distributietarieven of de berekeningsmethodes hiervoor [volgens transparante criteria vast te stellen of goed te keuren]”. Artikel 41, lid 6, onder a), van deze richtlijn verleent deze instantie ook de bevoegdheid om ten minste de methodes vast te stellen of goed te keuren voor het tot stand komen van de voorwaarden voor de aansluiting op en de toegang tot nationale netten, inclusief de toepasselijke transmissie- en distributietarieven. Bovendien is die instantie krachtens artikel 41, lid 10, van voornoemde richtlijn bevoegd om zo nodig van de beheerders van transmissiesystemen te verlangen dat zij de voorwaarden, inclusief de in dit artikel bedoelde tarieven en methodologieën, wijzigen om ervoor te zorgen dat deze evenredig zijn en op niet-discriminerende wijze worden toegepast.

22      Voorts volgt uit artikel 13, lid 1, van verordening nr. 715/2009 dat de tarieven voor nettoegang transparant moeten zijn en op niet-discriminerende wijze moeten worden toegepast op alle gebruikers [zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Commissie/Hongarije (Heffingen voor toegang tot de elektriciteits- en aardgastransmissienetten), C‑771/18, EU:C:2020:584, punt 46].

23      Hieruit volgt dat op een marktdeelnemer als Global NRG krachtens bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2009/73 en verordening nr. 715/2009 evenredige, transparante en niet-discriminerende vergoedingen en tarieven moeten worden toegepast. Een dergelijke marktdeelnemer zou – onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties – kunnen worden geraakt door het bestreden besluit als gevolg van de schending van deze rechten. In die omstandigheden moet de hoedanigheid van partij die door een dergelijk besluit wordt getroffen en dus het recht om tegen dat besluit een doeltreffende voorziening in rechte in de zin van artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73 in te stellen, worden toegekend aan een dergelijke marktdeelnemer (zie in die zin arrest van 19 maart 2015, E.ON Földgáz Trade, C‑510/13, EU:C:2015:189, punten 48 en 51).

24      Bij gebreke van Unieregelgeving ter zake is het een aangelegenheid van de rechtsorde van elke lidstaat om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procesregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen; daarbij mag evenwel geen afbreuk worden gedaan aan het recht op effectieve rechterlijke bescherming [arrest van 16 juli 2020, Commissie/Hongarije (Heffingen voor toegang tot de elektriciteits- en aardgastransmissienetten), C‑771/18, EU:C:2020:584, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25      Wat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte betreft, is het vaste rechtspraak dat een rechter, om uitspraak te kunnen doen over een betwisting inzake uit het Unierecht voortvloeiende rechten en verplichtingen, op grond van artikel 47 van het Handvest bevoegd moet zijn om alle feitelijke en juridische kwesties te onderzoeken die relevant zijn voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding [zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Commissie/Hongarije (Heffingen voor toegang tot de elektriciteits- en aardgastransmissienetten), C‑771/18, EU:C:2020:584, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

26      In casu is de verwijzende rechter van oordeel dat § 129/B, lid 1, van de wet inzake de aardgasvoorziening hem niet toestaat om de gegrondheid te onderzoeken van een beroep dat is ingesteld door een marktdeelnemer op de aardgasmarkt zoals Global NRG, die wordt getroffen door een besluit van een nationale regulerende instantie, louter omdat deze deelnemer geen systeembeheerder is. Voor zover deze bepaling van nationaal recht niet kan worden uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, zoals uitgelegd in punt 23 van het onderhavige arrest, kan die nationale bepaling niet worden geacht te voorzien in „geschikte mechanismen” in de zin van dat artikel 41, lid 17 [zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Commissie/Hongarije (Heffingen voor toegang tot de elektriciteits- en aardgastransmissienetten), C‑771/18, EU:C:2020:584, punt 65].

27      Indien een dergelijke conforme uitlegging niet mogelijk is, zal de verwijzende rechter § 129/B, lid 1, van de wet inzake de aardgasvoorziening op grond van het Unierecht slechts buiten toepassing moeten laten indien de verplichting van artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73 voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om te kunnen worden geacht rechtstreekse werking te hebben. Wanneer een justitiabele, zoals Global NRG, tegen een overheidsinstantie, zoals de nationale regulerende instantie, een richtlijnbepaling inroept die onvoldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om er rechtstreekse werking aan toe te kennen, kan dat er immers niet louter op grond van het Unierecht toe leiden dat een nationale bepaling door een rechterlijke instantie van een lidstaat buiten toepassing wordt gelaten (zie in die zin arrest van 24 juni 2019, Popławski, C‑573/17, EU:C:2019:530, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Een Unierechtelijke bepaling is onvoorwaardelijk wanneer zij een verplichting oplegt die aan geen enkele voorwaarde is gebonden en die voor haar uitvoering of werking niet afhangt van een handeling van de instellingen van de Unie of van de lidstaten. Zij is voldoende nauwkeurig om door een justitiabele te kunnen worden ingeroepen en door de rechter te kunnen worden toegepast wanneer de erin vervatte verplichting in ondubbelzinnige bewoordingen is geformuleerd. Bovendien kan een richtlijnbepaling, ook al laat zij de lidstaten een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen daarvoor, als onvoorwaardelijk en nauwkeurig worden beschouwd indien zij de lidstaten in ondubbelzinnige bewoordingen een nauwkeurige resultaatsverplichting oplegt waaraan geen voorwaarde is verbonden met betrekking tot de toepassing van de daarin vervatte regel [arrest van 8 maart 2022, Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld (Rechtstreekse werking), C‑205/20, EU:C:2022:168, punten 18 en 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

29      In casu blijkt reeds uit de bewoordingen van artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73 dat de lidstaten moeten voorzien in geschikte beroepsmechanismen om elke getroffen partij in staat te stellen een besluit van een nationale regulerende instantie aan te vechten bij een onafhankelijke instantie. De lidstaten behouden weliswaar een zekere beoordelingsmarge om te beslissen over de aard en de nadere regels van deze beroepsmechanismen en over de vorm van de onafhankelijke instantie, maar dit neemt niet weg dat artikel 41, lid 17, door de invoering van dergelijke mechanismen te eisen, de lidstaten in ondubbelzinnige bewoordingen een nauwkeurige verplichting oplegt waaraan geen voorwaarde is verbonden met betrekking tot de toepassing van de daarin vervatte regel, en aldus op onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige wijze een beroepsmogelijkheid waarborgt ten voordele van de getroffen partijen [zie naar analogie arresten van 8 maart 2022, Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld (Rechtstreekse werking), C‑205/20, EU:C:2022:168, punten 22‑29, en 20 april 2023, Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (Gemeente Ginosa), C‑348/22, EU:C:2023:301, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

30      Bijgevolg moet aan artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73 rechtstreekse werking worden toegekend, zodat de verwijzende rechter het met deze bepaling strijdige nationale recht buiten toepassing moet laten ingeval dit recht niet in overeenstemming met die bepaling kan worden uitgelegd.

31      Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, gelezen in het licht van artikel 47, eerste alinea, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan alleen de systeembeheerder van het aardgastransmissienet wordt aangemerkt als „partij die getroffen wordt” door een besluit van de nationale regulerende instantie waarbij de vergoedingen voor de aansluiting op en het gebruik van dat net en de vergoeding voor de door deze beheerder verrichte diensten worden vastgesteld, en dus alleen deze laatste bevoegd is om een „doeltreffende voorziening in rechte” in te stellen tegen dat besluit.

 Kosten

32      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG, gelezen in het licht van artikel 47, eerste alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan alleen de systeembeheerder van het aardgastransmissienet wordt aangemerkt als „partij die getroffen wordt” door een besluit van de nationale regulerende instantie waarbij de vergoedingen voor de aansluiting op en het gebruik van dat net en de vergoeding voor de door deze beheerder verrichte diensten worden vastgesteld, en dus alleen deze laatste bevoegd is om een „doeltreffende voorziening in rechte” in te stellen tegen dat besluit.

ondertekeningen


*      Procestaal: Hongaars.