Language of document : ECLI:EU:C:2023:944


 


 



Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 27 november 2023 –
Groupama Asigurări

(Zaak C310/23)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Antwoord dat duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid – Artikel 267 VWEU – Uitlegging van een ouder arrest van het Hof - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordeningen (EG) nr. 864/2007 en (EG) nr. 593/2008 – Ongeval veroorzaakt door een voertuig dat een oplegger trok – Voertuig en oplegger verzekerd door verschillende verzekeraars – Ongeval in een andere lidstaat dan die waar de verzekeringscontracten zijn afgesloten – Regresvordering tussen verzekeraars – Toepasselijke wetgeving”

1.      Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Handelingen van de instellingen – Uitlegging van de motivering van een ouder arrest van het Hof – Daaronder begrepen

[Art. 267, eerste alinea, b), VWEU]

(zie punten 18, 19, dictum 1)

2.      Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Verordening nr. 593/2008 – Recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen – Verordening nr. 864/2007 – Ongeval veroorzaakt door een voertuig dat een oplegger trok en waarbij het voertuig en de oplegger door verschillende verzekeraars verzekerd zijn – Regresvordering tussen verzekeraars – Verdeling van de verplichting tot schadevergoeding – Mogelijkheid voor de verzekeraar van het voertuig dat een oplegger trok om de rechten van het slachtoffer kunnen uitoefenen tegen de verzekeraar van de oplegger – Toepasselijk recht

(Verordening nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, en verordening nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4 en volgende)

(zie punten 21, 22, dictum 2)

Dictum

1)

Artikel 267, eerste alinea, onder b), VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie die twijfelt aan de uitlegging van de rechtsoverwegingen van een prejudiciële beslissing die het Hof heeft gewezen naar aanleiding van een verzoek om een prejudiciële beslissing van een andere nationale rechterlijke instantie, het Hof prejudiciële vragen kan stellen over de uitlegging van die rechtsoverwegingen.

2)

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) en verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”)

moeten aldus worden uitgelegd dat

in het kader van een regresvordering van de verzekeraar van een trekkend voertuig, die het slachtoffer van een door de bestuurder van dit voertuig veroorzaakt ongeval heeft vergoed, tegen de verzekeraar van een oplegger die op het moment van het ongeval aan dit voertuig was gekoppeld, moet allereerst overeenkomstig het krachtens de artikelen 4 en volgende van verordening nr. 864/2007 vastgestelde toepasselijke recht worden bepaald of en in hoeverre de aan het slachtoffer uit te keren schadevergoeding, in voorkomend geval in gelijke delen, moet worden verdeeld tussen enerzijds de bestuurder en de bezitter van het betrokken trekkende voertuig en anderzijds de bezitter van de oplegger die aan dit voertuig was gekoppeld, en dus tussen de respectieve verzekeraars van dit voertuig en deze oplegger. Vervolgens moet worden nagegaan of de verzekeraar van het trekkende voertuig, die het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, volgens het recht dat krachtens artikel 7 van verordening nr. 593/2008 van toepassing is op de betrokken verzekeringsovereenkomst, bij wege van subrogatie zijn rechten kan doen gelden jegens de verzekeraar van de oplegger, zoals die zijn erkend in de wetgeving die krachtens de artikelen 4 en volgende van verordening nr. 864/2007 van toepassing is.