Language of document : ECLI:EU:T:2014:1040

Zaken T‑472/09 en T‑55/10

SP SpA

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt van betonstaal in staven of rollen – Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na afloop van het EGKS-Verdrag – Vaststelling van prijzen en betalingstermijnen – Beperking of beheersing van de productie of de afzet – Schending van wezenlijke vormvoorschriften – Rechtsgrondslag – Bevoegdheidsoverschrijding en misbruik van procedure – Geldboeten – Maximum bepaald in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 – Beroep tot nietigverklaring – Wijzigingsbesluit – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 9 december 2014

1.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van het voorwerp van het geschil – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Vergelijkbare vereisten voor de ter ondersteuning van een middel aangevoerde argumenten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1)

2.      Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Uitwerking van een eerder aangevoerd middel – Ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, en 48, lid 2)

3.      Handelingen van de instellingen – Vermoeden van geldigheid – Niet-bestaande handeling – Begrip

(Art. 249 EG)

4.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Mededingingsbeschikking die officieel ter kennis is gebracht zonder de bijlagen erbij – Context die de belanghebbende bekend was en hem in staat stelde de draagwijdte van de jegens hem getroffen maatregel te begrijpen – Geen niet-nakoming van de motiveringsplicht

(Art. 15 KS en 36 KS)

5.      Commissie – Collegialiteitsbeginsel – Draagwijdte – Mededingingsbeschikking die officieel ter kennis is gebracht zonder de bijlagen erbij – Schending van het collegialiteitsbeginsel – Geen – Gegevens die rechtens genoegzaam zijn uiteengezet in de tekst van de beschikking

(Art. 219 EG)

6.      Handelingen van de instellingen – Keuze van de rechtsgrondslag – Regeling van de Unie – Vereisten van duidelijkheid en voorzienbaarheid – Expliciete vermelding van de rechtsgrondslag – Beschikking van de Commissie waarbij na afloop van het EGKS-Verdrag een inbreuk op artikel 65 KS wordt vastgesteld en de betrokken onderneming wordt bestraft – Rechtsgrondslag gevormd door de artikelen 7, lid 1, en 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003

(Art. 65, lid 1, KS; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 7, lid 1, en 23, lid 2)

7.      Mededingingsregelingen – Mededingingsregelingen die ratione materiae en ratione temporis aan het rechtsstelsel van het EGKS-Verdrag zijn onderworpen – Aflopen van het EGKS-Verdrag – Continuïteit van het stelsel van vrije mededinging onder het EG-Verdrag – Handhaving van toezicht door de Commissie op grond van verordening nr. 1/2003

(Art. 65, lid 1, KS; verordening nr. 1/2003 van de Raad)

8.      Handelingen van de instellingen – Toepassing ratione temporis – Procedureregels – Regels van materieel recht – Onderscheid – Aflopen van het EGKS-Verdrag – Mededingingsbeschikking vastgesteld na afloop van dit verdrag met betrekking tot feiten die daaraan voorafgingen – Rechtszekerheidsbeginsel, beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en legaliteitsbeginsel ter zake van straffen – Rechtsposities verworven vóór het aflopen van het EGKS-Verdrag – Onderwerping aan het rechtsstelsel van het EGKS-Verdrag

(Art. 65, lid 1, KS; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 49, lid 1)

9.      Mededingingsregelingen – Overeenkomsten tussen ondernemingen – Aantasting van de mededinging in de zin van artikel 65 KS – Beoordelingscriteria – Mededinging beperkend doel – Vaststelling toereikend

(Art. 65, lid 1, KS)

10.    Mededingingsregelingen – Complexe inbreuk met kenmerken van een overeenkomst en kenmerken van onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Enkele kwalificatie als „overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging” – Toelaatbaarheid – Gevolgen voor de motiveringsplicht

(Art. 15 KS en 65, lid 1, KS)

11.    Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Coördinatie en samenwerking in strijd met de verplichting voor elke onderneming om haar marktgedrag zelfstandig te bepalen – Uitwisseling van informatie tussen concurrenten – Vermoeden dat de informatie wordt gebruikt om het marktgedrag te bepalen – Geen de mededinging beperkende gevolgen op de markt – Geen invloed

(Art. 65, lid 1, KS)

12.    Mededinging – Administratieve procedure – Beginsel van behoorlijk bestuur – Vereiste van onpartijdigheid – Gevolgen voor de beoordeling van het bewijsmateriaal

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41; verordening nr. 1/2003 van de Raad, punt 37 van de considerans)

13.    Mededingingsregelingen – Deelneming aan vergaderingen die ertoe strekken de mededinging te verstoren – Omstandigheid die, bij gebreke van distantiëring van de genomen beslissingen, de conclusie wettigt dat er sprake is van deelneming aan de daaruit voortvloeiende mededingingsregeling – Publieke distantiëring – Restrictieve uitlegging

(Art. 65, lid 1, KS)

14.    Mededinging – Administratieve procedure – Beschikking van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Wijze van bewijslevering – Bewijsstukken – Beoordeling van de bewijswaarde van een document – Criteria – Geen paraaf en geen handtekening – Geen invloed

(Art. 65 KS)

15.    Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Begrip – Beoordeling – Aansprakelijkstelling van een onderneming voor de gehele inbreuk – Toelaatbaarheid

(Art. 65, lid 1, KS; art. 81 EG)

16.    EGKS – Prijzen – Prijslijsten – Publicatieplicht – Verenigbaarheid met het verbod van mededingingsregelingen

(Art. 60 KS en 65, lid 1, KS)

17.    Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Draagwijdte van het beginsel – Nietigverklaring van een eerste beschikking van de Commissie houdende vaststelling van een inbreuk – Vaststelling van een nieuwe beschikking op basis van een andere rechtsgrondslag en van eerdere voorbereidende handelingen – Toelaatbaarheid – Verplichting om een nieuwe mededeling van punten van bezwaar toe te zenden – Geen

(Art. 65, leden 1, 4 et 5, KS)

18.    Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Toegang tot het dossier – Draagwijdte – Weigering document mee te delen – Gevolgen – Noodzaak om met betrekking tot de op de betrokken onderneming rustende bewijslast een onderscheid te maken tussen belastende en ontlastende stukken

19.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Maximumbedrag – Berekening – Omzet die in aanmerking moet worden genomen – Gecumuleerde omzet van alle vennootschappen die een als onderneming handelende economische entiteit vormen – Economische entiteit verbroken ten tijde van het opleggen van de geldboete – Toepassing van het maximum op elke vennootschap afzonderlijk – Vennootschap in liquidatie – Onmogelijkheid om deze vennootschap een geldboete op te leggen wanneer niet is aangetoond dat zij een economische eenheid vormde met de groep waaraan een geldboete is opgelegd

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

20.    Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Beroep tegen een besluit waarbij bijlagen worden toegevoegd aan een bestaande beschikking zonder de inhoud van deze laatste te wijzigen – Beroep dat de insteller ervan geen voordeel kan opleveren – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 65)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 66)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 72‑74)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 78‑83, 104)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 106, 107)

6.      Binnen de communautaire rechtsorde beschikken de instellingen alleen over de bevoegdheden die hun zijn toegekend. Om deze reden vermelden de gemeenschapshandelingen in de aanhef ervan de rechtsgrondslag op grond waarvan de betrokken instelling bevoegd is om op het betrokken gebied te handelen. De keuze van de juiste rechtsgrondslag is immers van constitutioneel belang.

De rechtsgrondslag van een beschikking waarbij de Commissie, na afloop van het EGKS-Verdrag, vaststelt dat een onderneming inbreuk heeft gemaakt op artikel 65, lid 1, KS en aan deze onderneming een geldboete oplegt, wordt gevormd door artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1/2003 voor de vaststelling van de inbreuk en door artikel 23, lid 2, van die verordening voor de oplegging van de geldboete.

(cf. punten 117, 121)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 122‑138)

8.      Bij de toepassing van de regels van het EG-Verdrag op een gebied dat aanvankelijk door het EGKS-Verdrag werd beheerst, moeten de beginselen betreffende de werking van de wet in de tijd in acht worden genomen. In dit verband moeten procedurevoorschriften weliswaar in het algemeen worden geacht te gelden voor alle bij de inwerkingtreding ervan aanhangige gedingen, maar moeten de materiële voorschriften, ter verzekering van de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel en van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, aldus worden uitgelegd dat zij alleen gelden ten aanzien van vóór de inwerkingtreding ervan verworven rechtsposities voor zover er blijkens de bewoordingen, doelstellingen of opzet ervan duidelijk dergelijke gevolgen aan dienen te worden toegekend.

Aangaande de vraag welke materiële bepalingen van toepassing zijn op een vóór het aflopen van het EGKS-Verdrag definitief verworven rechtspositie, is het omwille van de continuïteit van de rechtsorde van de Unie en de vereisten in verband met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen dus geboden dat de krachtens het EGKS-Verdrag vastgestelde materiële bepalingen toepassing vinden op feiten die ratione materiae en ratione temporis binnen de werkingssfeer daarvan vallen. Ten aanzien van een beschikking houdende oplegging van een geldboete wegens inbreuk op de mededingingsregels eist het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen in dit verband niet dat de betrokken handeling niet alleen strafbaar was op het tijdstip waarop zij werd gesteld, maar ook nog op het tijdstip waarop formeel een sanctie wordt opgelegd.

(cf. punten 140, 141, 143‑145)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 150, 151, 162, 210, 220)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 156‑160, 167)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 163‑166, 178, 181, 269)

12.    Ter zake van de door de Commissie op het gebied van het mededingingsrecht gevoerde administratieve procedures is de inachtneming van de door de rechtsorde van de Unie in administratieve procedures geboden waarborgen van fundamenteel belang wanneer de betrokken instelling over beoordelingsbevoegdheid beschikt. De inachtneming van die waarborgen is bovendien verankerd in verordening nr. 1/2003. Tot die waarborgen behoort met name de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. Verder moeten de bewijzen in hun onderlinge samenhang worden beoordeeld en moet daarbij rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden.

(cf. punten 184‑187)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 197, 223, 226)

14.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 201)

15.    Een schending van artikel 81 EG en, naar analogie, van artikel 65 KS kan niet alleen voortvloeien uit een losstaande handeling, maar ook uit een samenstel van handelingen of uit een voortdurende handeling. In dit verband vormen gedragingen betreffende het vaststellen van de basisprijs van een product en van de betalingstermijnen in feite episodes van de uitvoering van een en hetzelfde voornemen om een overeengekomen minimumprijs vast te stellen, wanneer elk van deze gedragingen gestalte heeft gekregen in doorheen de tijd nagenoeg niet gewijzigde vormen van vaststelling van de minimumprijs.

Het feit dat gedurende vele jaren dezelfde gedragingen inzake de basisprijs, de extra’s, de betalingstermijnen en de beheersing of de beperking van de productie of de afzet hebben plaatsgevonden en dat er verder bewijzen zijn van bijeenkomsten voor toezicht op de onderling afgestemde gedragingen, toont aan dat de situatie op de markt voortdurend in de gaten werd gehouden en dat nieuwe initiatieven werden genomen wanneer de betrokken ondernemingen dat nodig achtten, zodat niet kan worden aangenomen dat de betrokken gedragingen van zeer korte duur zijn geweest.

(cf. punten 211‑213)

16.    De in de prijslijsten genoemde prijzen moeten door elke onderneming zelfstandig worden vastgesteld zonder enige, zij het stilzwijgende, afspraak met anderen. Hieruit volgt dat, wanneer concurrerende ondernemingen in het kader van regelmatig overleg voortdurend door middel van overeenkomsten of onderling samenhangende gedragingen de onzekerheid proberen weg te nemen betreffende in het bijzonder de toeslagen voor extra grootte die zij op de markt zullen toepassen, dit gedrag een door artikel 65 KS verboden mededingingsregeling vormt.

(cf. punten 231‑232)

17.    Wanneer een beschikking van de Commissie houdende vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels van het EGKS-Verdrag en oplegging van geldboeten nietig is verklaard omdat artikel 65, leden 4 en 5, KS was afgelopen en de Commissie aan die op het tijdstip van de vaststelling van die beschikking afgelopen bepalingen dus geen bevoegdheid meer kon ontlenen, eist de uitvoering van het arrest waarbij die beschikking nietig is verklaard, dat de Commissie de procedure hervat op het precieze punt waarop de onrechtmatigheid is ontstaan, te weten op het tijdstip van de vaststelling van de nietig verklaarde beschikking. De Commissie is dus niet op grond van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging verplicht, verzoekster een nieuwe mededeling van punten van bezwaar te zenden.

(cf. punten 277, 280)

18.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 285‑288)

19.    Het maximum van 10 % van de totale omzet die een onderneming waaraan een geldboete wegens schending van de mededingingsregels wordt opgelegd, in het voorafgaande boekjaar heeft behaald, dat door artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 als maximum voor die geldboete is vastgesteld, beoogt met name de ondernemingen te beschermen tegen buitensporige geldboeten die hen economisch zouden kunnen ruïneren. Hieruit volgt dat het maximum niet is gerelateerd aan de periode van de gesanctioneerde inbreuken, die al een aantal jaren vóór de datum van oplegging van de geldboete kan zijn geëindigd, maar aan een periode die dichter bij deze datum ligt. Wanneer blijkt dat meerdere adressaten de onderneming in de zin van de voor de betrokken inbreuk aansprakelijke economische entiteit vormen, en dit op de datum van vaststelling van de beschikking nog steeds het geval is, kan het maximum worden berekend op basis van de totale omzet van deze onderneming, dat wil zeggen van alle bestanddelen ervan. Indien deze economische eenheid daarentegen inmiddels is verbroken, heeft elke adressaat van de beschikking het recht om dat maximum individueel op zich te laten toepassen. Hieruit volgt dat, wanneer niet is aangetoond dat een onderneming een economische eenheid vormt met een groep van vennootschappen waaraan een geldboete is opgelegd en wanneer deze onderneming op het tijdstip van de oplegging van de geldboete in liquidatie is en dus geen omzet behaalt, aan deze onderneming geen geldboete kan worden opgelegd.

In dit verband vormt het enkele feit dat personen die deelnemen in het kapitaal van een onderneming ook in de raad van bestuur van die onderneming vertegenwoordigd zijn zonder er over een meerderheid te beschikken, geen grond om te oordelen dat deze bestuursleden op het tijdstip van de oplegging van de geldboete nog steeds een beslissende invloed uitoefenden op die onderneming. Ook een perscommuniqué waarin sprake is van een strategisch partnerschap tussen die bestuursleden en een groep van vennootschappen, volstaat niet om aan te tonen dat die bestuursleden op het tijdstip van de vaststelling van de beschikking waarbij de geldboete is opgelegd, beslissende invloed uitoefenden op die groep. Ook de, op zichzelf beschouwde, omstandigheid dat de vennootschappelijke zetel van een vennootschap overeenkomt met de bestuurlijke zetel van een andere vennootschap, levert geen grond op om aan te nemen dat die twee vennootschappen een economische eenheid vormen.

(cf. punten 307, 308, 317, 318, 321, 324)

20.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 331‑334)