Language of document : ECLI:EU:T:2014:114

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

12 maart 2014

Zaak T‑373/13 P

Geoffroy Alsteens

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Verlenging van de overeenkomst – Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in eerste aanleg – Recht om te worden gehoord – Scheidbaarheid van het aanhangsel tot verlenging van de overeenkomst”

Betreft:      Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 8 mei 2013, Alsteens/Commissie (F‑87/12), en strekkende tot vernietiging van die beschikking.

Beslissing:      De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 8 mei 2013, Alsteens/Commissie (F‑87/12), wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Incidentele hogere voorziening – Voorwerp – Noodzaak om zich te baseren op andere middelen dan die welke in de hogere voorziening zijn aangevoerd

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 143, lid 2)

2.      Gerechtelijke procedure – Beslissing bij met redenen omklede beschikking – Voorwaarden – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Omvang

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 76)

3.      Gerechtelijke procedure – Beslissing bij met redenen omklede beschikking – Voorwaarden – Beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk rechtens ongegrond – Mogelijkheid om het beroep zelfs na sluiting van de schriftelijke behandeling niet-ontvankelijk te verklaren

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 76)

4.      Beroepen van ambtenaren – Doel – Gedeeltelijke nietigverklaring – Overeenkomst van tijdelijk functionaris – Scheidbaarheid van de bepaling betreffende de aanstellingsduur – Ontvankelijkheid

(Art. 266 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 91)

1.      Vorderingen tot nietigverklaring die gebaseerd zijn op een middel dat de rekwirant in zijn hogere voorziening reeds heeft aangevoerd, kunnen niet worden aangemerkt als incidentele hogere voorziening in de zin van artikel 143, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering. De toepassing van deze bepaling veronderstelt immers dat de in de memorie van antwoord geformuleerde vorderingen tot nietigverklaring op een ander middel berusten dan die welke in de hogere voorziening zijn aangevoerd.

(cf. punt 28)

2.      Ofschoon de verwerping van een beroep op basis van artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken niet veronderstelt dat het Gerecht de partijen eerst heeft toegestaan om een standpunt in te nemen over de gronden voor verwerping die het wil vaststellen, is de toepassing van dat artikel beperkt tot gevallen waarin die gronden klaarblijkelijk zijn.

Deze beperking is het gevolg van het feit dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging, waarvan het recht om te worden gehoord deel uitmaakt, in het algemeen meebrengt dat procespartijen in staat zijn gesteld om een standpunt in te nemen over de feiten en stukken waarop een rechterlijke beslissing zal worden gebaseerd, en om een standpunt kenbaar te maken over de aan de rechter voorgelegde bewijzen en opmerkingen en over de middelen waarop deze zijn beslissing wil baseren. Om aan de vereisten van het recht op een eerlijk proces te voldoen, is het van belang dat de partijen op tegenspraak hun standpunt kenbaar kunnen maken over zowel de feitelijke als de juridische aspecten die beslissend zijn voor de uitkomst van de procedure.

(cf. punten 34 en 35)

Referentie:

Hof 19 februari 2009, Gorostiaga Atxalandabaso/Parlement, C‑308/07 P, Jurispr. blz. I‑1059, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak

Gerecht 12 mei, Bui Van/Commissie, T‑491/08 P, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak

3.      Een beroep kan zelfs na afsluiting van de schriftelijke behandeling kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

(cf. punt 38)

Referentie:

Gerecht 8 september 2008, Kerstens/Commissie, T‑222/07 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑37 en II-B-1‑267, punten 32‑34; 23 maart 2010, Marcuccio/Commissie, T‑16/09 P, punt 53

4.      Een Unierechtelijke handeling kan slechts gedeeltelijk nietig worden verklaard wanneer de onderdelen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de handeling. Aan dit vereiste is niet voldaan wanneer de gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling tot gevolg heeft dat de kern van die handeling wordt gewijzigd.

Wat een besluit tot verlenging van een overeenkomst van tijdelijk functionaris betreft dat de andere bepalingen van de overeenkomst niet wijzigt, kan een verzoek om nietigverklaring dat betrekking heeft op de beperking van de duur van de overeenkomst niet de kern van het bestreden besluit wijzigen, wanneer die duur, in geval van nietigverklaring van het gedeelte van het besluit waarin de nieuwe duur van de overeenkomst wordt vastgesteld, nog steeds kan worden bepaald door de verantwoordelijke instelling, die overeenkomstig artikel 266 VWEU de maatregelen moet treffen die nodig zijn voor de uitvoering van het arrest van de Unierechter dat tot die nietigverklaring heeft geleid.

(cf. punten 46, 47 en 50)

Referentie:

Hof 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C‑68/94 en C‑30/95, Jurispr. blz. I‑1375, punten 256‑258; 24 mei 2005, Frankrijk/Parlement en Raad, C‑244/03, Jurispr. blz. I‑4021, punten 12‑14; 6 december 2012, Commissie/Verhuizingen Coppens, C‑441/11 P, punt 38

Gerecht 10 maart 1992, SIV e.a./Commissie, T‑68/89, T‑77/89 en T 78/89, Jurispr. blz. II‑1403, punt 320