Language of document : ECLI:EU:T:2014:664

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

7 juli 2014 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Milieu – Richtlijn 94/62/EG – Verpakking en verpakkingsafval – Richtlijn 2013/2/EU – Rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld – Vakvereniging – Niet rechtstreeks geraakt – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑202/13,

Group’Hygiène, gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.‑M. Leprêtre en N. Chahid-Nouraï, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Alcover San Pedro en J.‑ F. Brakeland als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van richtlijn 2013/2/EU van de Commissie van 7 februari 2013 tot wijziging van bijlage I bij richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 37, blz. 10), voor zover de Commissie rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, met uitzondering van die welke zijn bedoeld als onderdelen van productieapparaten en niet worden gebruikt om een product als verkoopeenheid te presenteren, heeft toegevoegd aan de lijst met voorbeelden van producten ter illustratie van de toepassing van de criteria aan de hand waarvan het begrip „verpakking” nader wordt omschreven,

geeft

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, I. Pelikánová en E. Buttigieg (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 20 december 1994 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365, blz. 10) vastgesteld. Volgens artikel 1 ervan beoogt deze richtlijn de verschillende nationale maatregelen betreffende het beheer van verpakking en verpakkingsafval te harmoniseren, enerzijds om elk effect daarvan op het milieu van de lidstaten en derde landen te voorkomen of te beperken en aldus een hoog milieubeschermingsniveau te waarborgen, en anderzijds om de werking van de interne markt te garanderen en handelsbelemmeringen, concurrentieverstoring en concurrentiebeperking in de Europese Unie te voorkomen. Te dien einde legt zij de lidstaten de verplichting op maatregelen te treffen ter preventie van verpakkingsafval en ter vermindering van de definitieve verwijdering ervan, met name door te zorgen voor systemen voor de terugname of inzameling van gebruikte verpakkingen of verpakkingsafval, en voor het hergebruik of de terugwinning van ingezamelde verpakkingen en/of verpakkingsafval.

2        Overeenkomstig de vijfde overweging van de considerans en artikel 2 van richtlijn 94/62 is deze richtlijn in ruime zin van toepassing op alle in de Unie in de handel gebrachte verpakkingen.

3        In artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62 wordt het begrip „verpakking” omschreven.

4        In deze samenhang is richtlijn 94/62 gewijzigd bij richtlijn 2004/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 (PB L 47, blz. 26), die onder meer beoogt de definitie van „verpakking” te verduidelijken door de toevoeging van bepaalde criteria en een bijlage I met positieve en negatieve voorbeelden ter illustratie van de toepassing van deze criteria (punt 2 van de considerans van richtlijn 2004/12). Richtlijn 2004/12 heeft aan artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62 twee alinea’s toegevoegd, waarvan de tweede bepaalt dat de Europese Commissie in overeenstemming met de procedure van artikel 21 van richtlijn 94/62 de voorbeelden in bijlage I ter illustratie van de definitie van verpakking bestudeert en deze waar nodig herziet. Buizen en rollen die met buigbaar materiaal zijn omwikkeld worden thans uitdrukkelijk vermeld als een van de producten die de Commissie bij haar onderzoek met voorrang moet behandelen.

5        Overeenkomstig artikel 3, punt 1, vierde alinea, van richtlijn 94/62 en de in artikel 21 daarvan vervatte procedure heeft de Commissie op 7 februari 2013 richtlijn 2013/2/EU tot wijziging van bijlage I bij richtlijn 94/62 (PB L 37, blz. 10; hierna: „bestreden richtlijn”) vastgesteld. Bij de bestreden richtlijn heeft de Commissie met name „[r]ollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld (bijv. kunststoffolie, aluminium, papier), met uitzondering van rollen, kokers en cilinders die zijn bedoeld als onderdelen van productieapparaten en niet worden gebruikt om een product als verkoopeenheid te presenteren” (hierna: „rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld”), opgenomen in de lijst in bijlage I bij richtlijn 94/62 met voorbeelden van producten die als verpakking worden beschouwd.

6        In het Franse recht is aan richtlijn 94/62 met name uitvoering gegeven bij de artikelen L 541‑10 en volgende en R 543‑42 en volgende van het milieuwetboek, die naar aanleiding van de omzetting van richtlijn 2004/12 in nationaal recht zijn gewijzigd bij ministerieel besluit van 7 februari 2012 houdende voorbeelden ter illustratie van de toepassing van de in artikel R 543‑43 van het milieuwetboek vastgestelde criteria ter verduidelijking van het begrip „verpakking” (JORF van 23 februari 2012, blz. 3070). Overeenkomstig de artikelen L 541‑10 II en R 543‑56 van het milieuwetboek dienen producenten, importeurs of ondernemingen die voorverpakte huishoudelijke producten voor het eerst op de Franse markt brengen, bij te dragen aan of te zorgen voor het beheer van al hun verpakkingsafval. Te dien einde bepalen zij welke verpakkingen door een organisatie of een daartoe erkende onderneming zullen worden beheerd; de andere verpakkingen winnen zij terug. Artikel R 543‑43 I legt de criteria ter omschrijving van het begrip „verpakking” vast en bepaalt dat voorbeelden ter illustratie van de toepassing van die criteria zullen worden opgenomen in een besluit van de minister van Milieu.

7        De bestreden richtlijn is in Frans recht omgezet bij ministerieel besluit van 6 augustus 2013 tot wijziging van het besluit van 7 februari 2012 houdende voorbeelden ter illustratie van de toepassing van de in artikel R 543‑43 van het milieuwetboek vastgestelde criteria ter verduidelijking van het begrip „verpakking” (JORF van 27 augustus 2013, blz. 14487), waarin met name rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, zijn opgenomen als een voorbeeld van producten die als verpakking worden beschouwd.

8        Verzoekster Group’Hygiène is een ondernemersvereniging naar Frans recht die overeenkomstig haar statuten de belangen behartigt van fabrikanten van wegwerpartikelen voor hygiënische, sanitaire en schoonmaakdoeleinden, zoals sanitair en huishoudelijk papier, die actief zijn op de Franse markt. De leden van Group’Hygiène vervaardigen producten op een kartonnen koker waarop toilet‑ of keukenpapier wordt gewikkeld.

9        In januari 2013 zijn meerdere van verzoeksters leden voor de Franse rechter gedaagd door een particuliere milieuvereniging die in Frankrijk erkend is voor het beheer van verpakkingsafval (hierna: „milieuvereniging”), op grond dat zij in het kader van de deelneming aan het systeem voor verpakkingsafvalbeheer geen aangifte hadden gedaan van het afval bestaande uit de rollen, kokers en cilinders die zij gebruiken in de door hen op de Franse markt verhandelde producten, en bijgevolg de desbetreffende bijdrage niet hadden betaald.

 Procesverloop en conclusies van partijen

10      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 april 2013, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

11      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 juni 2013, heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

12      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 juli 2013, hebben Sphère France SAS en Schweitzer SAS verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan verzoeksters zijde.

13      Op 23 september 2013 heeft verzoekster haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

14      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden richtlijn „met onmiddellijke ingang” nietig te verklaren, voor zover zij rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, met uitzondering van die voor industrieel gebruik, aan de in bijlage I bij richtlijn 94/62 opgenomen lijst met voorbeelden van verpakkingen heeft toegevoegd;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

15      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid verzoekt de Commissie het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

16      In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid verzoekt verzoekster het Gerecht:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

–        de bestreden richtlijn „met onmiddellijke ingang” gedeeltelijk nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

17      Krachtens artikel 114, leden 1 en 4, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, als een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel geschiedt de verdere behandeling mondeling, behoudens andersluidende beslissing van het Gerecht. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling te kunnen beslissen.

18      De Commissie concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het onderhavige beroep en voert ter ondersteuning daarvan drie middelen van niet-ontvankelijkheid aan: 1) verzoekster heeft geen procesbelang aangezien zij noch haar leden voordeel kunnen halen uit de nietigverklaring van de bestreden richtlijn; 2) de bestreden richtlijn is geen regelgevingshandeling die de leden van verzoekster rechtstreeks raakt en die geen uitvoeringsmaatregelen in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU met zich meebrengt, en 3) verzoekster heeft geen procesbevoegdheid aangezien haar leden niet rechtstreeks en individueel worden geraakt.

19      Aangezien Group’Hygiène een vereniging is die de belangen van de fabrikanten van wegwerpartikelen voor hygiënische, sanitaire en schoonmaakdoeleinden behartigt, kan zij volgens de rechtspraak in beginsel slechts een beroep tot nietigverklaring instellen, indien de personen die zij vertegenwoordigt of een aantal daarvan individuele procesbevoegdheid hebben, of indien zij een eigen belang kan doen gelden (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C‑182/03 en C‑217/03, Jurispr. blz. I‑5479, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking Gerecht van 4 juni 2012, Eurofer/Commissie, T‑381/11, punt 18).

20      Verzoekster maakt geen eigen belang dat zij bij de nietigverklaring van de bestreden richtlijn zou hebben, geldend, maar betoogt dat haar leden belang hebben bij die nietigverklaring en individueel procesbevoegd zijn om een beroep tot nietigverklaring in te stellen.

21      Eerst moet worden onderzocht of de leden van verzoekster procesbevoegd zijn.

22      Overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU kan „[i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”.

23      Volgens artikel 288, derde alinea, VWEU is een richtlijn gericht aan de lidstaten. Overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU kunnen particulieren, zoals de leden van verzoekster, slechts de nietigverklaring van een richtlijn vorderen indien deze ofwel een regelgevingshandeling is die hen rechtstreeks raakt en geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt, ofwel hen rechtstreeks en individueel raakt [zie in die zin arresten Gerecht van 25 oktober 2010, Microban International en Microban (Europe)/Commissie, T‑262/10, Jurispr. blz. II‑7697, punt 19, en 6 september 2013, Sepro Europe/Commissie, T‑483/11, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 29].

24      Het Gerecht acht het zinvol eerst in te gaan op het middel van niet-ontvankelijkheid waarmee de Commissie stelt dat verzoeksters leden niet rechtstreeks worden geraakt, aangezien dat middel is gebaseerd op de voorwaarde voor ontvankelijkheid van een beroep die zowel geldt voor de tweede categorie als de derde categorie van de in punt 22 hierboven genoemde handelingen.

25      De Commissie stelt in wezen dat de bestreden richtlijn geen rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoeksters leden. Volgens de Commissie kan uit het enkele feit dat deze richtlijn financiële consequenties voor hen kan hebben, niet worden afgeleid dat zij hen rechtstreeks raakt. Bovendien beschikken de lidstaten over een beoordelingsmarge bij het verwezenlijken van de doelstellingen van richtlijn 94/62 voor de rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, die bij de bestreden richtlijn zijn toegevoegd aan de lijst met voorbeelden van producten die verpakkingen in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62 zijn.

26      Verzoekster betoogt in wezen dat de bestreden richtlijn automatisch impliceert dat rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld thans als verpakking moeten worden beschouwd, en dat zij de bevoegde nationale autoriteiten dienaangaande geen enkele beoordelingsmarge laat. De bestreden richtlijn heeft dus rechtstreeks en onmiddellijk tot gevolg dat aan de leden van Group’Hygiène extra verplichtingen, met name van financiële aard, worden opgelegd in het kader van hun deelneming aan het systeem voor het beheer van het verpakkingsafval van deze producten.

27      In casu moet worden vastgesteld dat de bestreden richtlijn zowel naar vorm als naar inhoud een handeling van algemene strekking is die van toepassing is op objectief bepaalde situaties en die op algemene en abstracte wijze alle ondernemers van de lidstaten treft die actief zijn op het gebied van verpakkingen bestaande uit de producten die bij de bestreden richtlijn zijn opgenomen in bijlage I bij richtlijn 94/62, waaronder rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld.

28      In herinnering zij geroepen dat het Hof een richtlijn reeds meermaals heeft aangemerkt als een handeling van algemene strekking (zie in die zin arresten Hof van 22 februari 1984, Kloppenburg, 70/83, Jurispr. blz. 1075, punt 11, en 29 juni 1993, Gibraltar/Raad, C‑298/89, Jurispr. blz. I‑3605, punt 16; beschikking Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C‑10/95 P, Jurispr. blz. I‑4149, punt 29). Het valt echter niet uit te sluiten dat de bepalingen van een dergelijke handeling van algemene strekking in bepaalde omstandigheden een particulier rechtstreeks en individueel raken (zie in die zin arrest Hof van 18 mei 1994, Codorniu/Raad, C‑309/89, Jurispr. blz. I‑1853, punten 19‑22; arresten Gerecht van 27 juni 2000, Salamander e.a./Parlement en Raad, T‑172/98, T‑175/98–T‑177/98, Jurispr. blz. II‑2487, punt 30, en 2 maart 2010, Arcelor/Parlement en Raad, T‑16/04, Jurispr. blz. II‑211, punt 96).

29      Aangaande de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid zoals deze in artikel 230, vierde alinea, EG was geformuleerd, blijkt voorts uit vaste rechtspraak dat de voorwaarde dat een natuurlijke of rechtspersoon rechtstreeks wordt geraakt door de handeling waartegen wordt opgekomen, slechts is vervuld wanneer die handeling rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat aan degenen aan wie zij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, omdat die uitvoering zuiver automatisch en alleen uit de Unieregeling voortvloeit zonder dat nadere regels hoeven te worden gesteld [arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C‑386/96 P, Jurispr. blz. I‑2309, punt 43; arresten Salamander e.a./Parlement en Raad, punt 28 supra, punt 52; Arcelor/Parlement en Raad, punt 28 supra, punt 97, en Microban International en Microban (Europe)/Commissie, punt 23 supra, punt 27].

30      Dit betekent dat wanneer een handeling van een instelling van de Unie aan een lidstaat is gericht en de lidstaat ingevolge die handeling automatisch actie moet ondernemen, of wanneer hoe dan ook vaststaat waarop die actie zal uitlopen, eenieder voor wie die actie gevolgen heeft, rechtstreeks door die handeling wordt geraakt. Indien het de lidstaat daarentegen vrijstaat om al dan niet tot actie over te gaan, is het dat handelen of stilzitten van de lidstaat, en niet de handeling zelf, waardoor de betrokkene rechtstreeks wordt geraakt. Met andere woorden, de gevolgen die bedoelde handeling teweegbrengt, mogen niet afhangen van de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door een derde, tenzij duidelijk is dat die bevoegdheid enkel in een bepaalde zin kan worden uitgeoefend (beschikking Gerecht van 10 september 2002, Japan Tobacco en JT International/Parlement en Raad, T‑223/01, Jurispr. blz. II‑3259, punt 46).

31      Aangezien de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid die in artikel 263, vierde alinea, VWEU wordt gesteld, niet is gewijzigd, geldt die rechtspraak ook voor het onderhavige geval (beschikking Hof van 9 juli 2013, Regione Puglia/Commissie, C‑586/11 P, punt 31; zie in die zin ook beschikkingen Gerecht van 15 juni 2011, Ax/Raad, T‑259/10, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 21, en 12 oktober 2011, GS/Parlement en Raad, T‑149/11, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 19).

32      Het staat dus aan het Gerecht na te gaan of de bestreden richtlijn op zichzelf gevolgen teweegbrengt voor de rechtspositie van verzoeksters leden.

33      Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen en bijgevolg als zodanig niet tegenover een particulier kan worden aangevoerd (arresten Hof van 26 februari 1986, Marshall, 152/84, Jurispr. blz. 723, punt 48, en 7 maart 1996, El Corte Inglés, C‑192/94, Jurispr. blz. I‑1281, punt 15; zie in die zin ook arrest Hof van 14 juli 1994, Faccini Dori, C‑91/92, Jurispr. blz. I‑3325, punt 25). Hieruit volgt dat een richtlijn die, zoals in casu, van de lidstaten eist dat zij bepaalde producten als verpakking in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62 aanmerken, niet op zichzelf vóór en los van de vaststelling van nationale uitvoeringsmaatregelen, de rechtspositie van de marktdeelnemers rechtstreeks raakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU (zie in die zin en naar analogie, arrest Salamander e.a./Parlement en Raad, punt 28 supra, punt 54).

34      Verzoekster stelt echter dat de bestreden richtlijn haar leden reeds vóór en los van de uitvoering ervan in nationaal recht rechtstreeks heeft geraakt.

35      In de eerste plaats noemt verzoekster de financiële consequenties die haar leden moeten dragen of dreigen te moeten dragen wegens de vaststelling van de bestreden richtlijn, doordat zij rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, opneemt in de lijst met voorbeelden van verpakkingen. Ten gevolge daarvan zijn verzoeksters leden, die deze producten gebruiken in de producten die zij vervaardigen, verplicht deel te nemen aan het systeem voor het beheer van verpakkingen bestaande uit deze producten, uit hoofde waarvan zij bepaalde financiële bijdragen moeten betalen. Het bij een Franse rechter aanhangige geding tussen hen en de milieuvereniging toont aan dat die financiële gevolgen onafwendbaar en imminent zijn.

36      Vastgesteld moet worden dat dergelijke gevolgen niet voortvloeien uit de bestreden richtlijn, maar uit de uitvoering die de Franse autoriteiten daaraan hebben gegeven. Deze richtlijn wijzigt immers slechts de lijst met voorbeelden van producten die al dan niet moeten worden aangemerkt als verpakking in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62. Het feit als zodanig dat bepaalde producten, met name rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, zijn opgenomen in de lijst met voorbeelden van verpakkingen, legt aan de ondernemers die actief zijn in de sector van verpakkingen bestaande uit deze producten geen verplichtingen op tot deelneming aan het systeem voor het beheer ervan. Hoewel artikel 1 van de bestreden richtlijn en bijlage I daarbij er inderdaad toe leiden dat rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, in de nationale rechtsstelsels thans moeten worden beschouwd als verpakking in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 96/42, geeft de bestreden richtlijn geen enkele concrete aanwijzing over de maatregelen die door de nationale autoriteiten moeten worden genomen om de doelstellingen van richtlijn 94/62 voor die producten te bereiken.

37      In het bijzonder geldt de verplichting van artikel 7 van richtlijn 94/62 om te zorgen voor systemen voor de terugname, inzameling en terugwinning van het afval van producten die in de bestreden richtlijn worden aangemerkt als verpakking, niet rechtstreeks voor de leden van verzoekster. Die verplichting vereist namelijk een handeling van de betrokken lidstaat, waarmee hij aangeeft hoe hij de desbetreffende verplichting met name voor rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, wil nakomen (zie in die zin en naar analogie, beschikking Gerecht van 22 juni 2006, Freiherr von Cramer-Klett en Rechtlerverband Pfronten/Commissie, T‑136/04, Jurispr. blz. II‑1805, punt 52).

38      Bijgevolg zijn het de nationale bepalingen ter uitvoering van de bestreden richtlijn – en niet de richtlijn zelf – die rechtsgevolgen voor de positie van verzoeksters leden kunnen teweegbrengen.

39      De bestreden richtlijn kan dan ook niet worden geacht de rechten van die leden of de uitoefening ervan rechtstreeks te beïnvloeden.

40      De door verzoekster vermelde financiële consequenties betreffen hoe dan ook niet de rechtspositie van haar leden, maar hun feitelijke situatie (zie in die zin arrest Salamander e.a./Parlement en Raad, punt 28 supra, punt 62, en beschikking Gerecht van 19 september 2006, Benkö e.a./Commissie, T‑122/05, Jurispr. blz. II‑2939, punt 47). Zoals voorts uit de rechtspraak blijkt, volstaat het enkele feit dat een handeling van invloed kan zijn op de materiële situatie van een verzoekende partij, niet om aan te nemen dat deze daardoor rechtstreeks wordt geraakt. Alleen wanneer sprake is van specifieke omstandigheden kan een justitiabele die beweert dat de handeling zijn marktpositie beïnvloedt, beroep instellen krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU (arrest Hof van 10 december 1969, Eridania e.a./Commissie, 10/68 en 18/68, Jurispr. blz. 459, punt 7, en beschikkingen Gerecht van 18 februari 1998, Comité d’entreprise de la Société française de production e.a./Commissie, T‑189/97, Jurispr. blz. II‑335, punt 48, en 21 september 2011, Etimine en Etiproducts/ECHA, T‑343/10, Jurispr. blz. II‑6611, punt 41). In het onderhavige geval heeft verzoekster slechts aangevoerd dat aan haar leden extra financiële verplichtingen worden opgelegd in het kader van het beheer van verpakkingsafval bestaande uit rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, en heeft zij niet aangetoond dat er van dergelijke specifieke omstandigheden sprake is.

41      In de tweede plaats betoogt verzoekster dat de bestreden richtlijn de rechtspositie van haar leden rechtstreeks beïnvloedt, aangezien de milieuvereniging die richtlijn in de bij de Franse rechter aanhangige gedingen rechtstreeks kan aanvoeren om van hen betaling te verlangen van bijdragen uit hoofde van hun deelneming aan het systeem voor het beheer van verpakkingen bestaande uit rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld.

42      Zoals in punt 33 hierboven in herinnering is gebracht, kan een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren opleggen en bijgevolg als zodanig niet tegenover een particulier worden aangevoerd. Dit argument van verzoekster is dan ook ongefundeerd.

43      In de derde plaats is evenmin gegrond verzoeksters argument dat haar leden rechtstreeks worden geraakt door de bestreden richtlijn, los van de uitvoering ervan, aangezien deze de lidstaten geen discretionaire bevoegdheid ter zake van de uitvoeringsmaatregelen laat. Het is stellig juist, zoals verzoekster stelt, dat de bestreden richtlijn de lidstaten geen beoordelingsbevoegdheid laat wat de mogelijkheid betreft om rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld, voortaan aan te merken als verpakking in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62. De lidstaten hebben echter nog altijd beoordelingsbevoegdheid bij de keuze van de maatregelen die voor het bereiken van de doelstellingen van richtlijn 94/62 voor deze producten moeten worden genomen. De eventuele gevolgen voor de rechtspositie van verzoeksters leden vloeien niet voort uit het vereiste dat dit resultaat wordt bereikt, maar uit de keuze van de maatregelen die de lidstaat besluit te treffen om dat resultaat te bereiken (zie in die zin arrest Hof van 13 maart 2008, Commissie/Infront WM, C‑125/06 P, Jurispr. blz. I‑1451, punten 62 en 63).

44      Noch richtlijn 94/62 noch de bestreden richtlijn bepaalt namelijk het systeem voor het beheer van afval van wegwerpverpakkingen afkomstig van huishoudens, zoals de rollen, kokers en cilinders die verzoeksters leden gebruiken in de door hen vervaardigde producten, waarmee de beoogde doeleinden kunnen worden bereikt. Zij laten het dus aan de lidstaten over het meest geschikte systeem te kiezen (zie in die zin arrest Hof van 14 december 2004, Radlberger Getränkegesellschaft en S. Spitz, C‑309/02, Jurispr. blz. I‑11763, punt 42). Richtlijn 94/62 laat de lidstaten ook vrij bij het bepalen van de groep ondernemers die moeten deelnemen aan de systemen voor terugname, inzameling en terugwinning van de verpakkingen en het verpakkingsafval die overeenkomstig artikel 7, lid 1, van richtlijn 94/62 worden ingevoerd, voor zover die systemen „openstaan voor deelneming van de ondernemers van de betrokken sectoren en voor deelneming van de bevoegde overheidsinstanties” (zie in die zin beschikking Hof van 16 februari 2006, Plato Plastik Robert Frank, C‑26/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33). Noch richtlijn 94/62 noch de bestreden richtlijn voorziet bijgevolg in de verplichte deelneming van de gebruikers van verpakkingen, zoals de leden van verzoekster, aan het verpakkingsbeheersysteem dat door de Franse Republiek zal worden ingevoerd voor rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld.

45      Het feit dat de nationale autoriteiten reeds maatregelen krachtens richtlijn 94/62 hebben vastgesteld, betekent niet dat de lidstaat bij het uitvoeren van de bestreden richtlijn een zuiver theoretische beoordelingsmarge heeft, aangezien niet valt uit te sluiten dat de nationale autoriteiten krachtens deze richtlijn andere soorten maatregelen aannemen (zie in die zin en naar analogie beschikking Gerecht van 14 juli 2008, Calebus/Commissie, T‑366/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 43).

46      In de vierde plaats kan evenmin slagen het argument dat verzoekster put uit het arrest Microban International en Microban (Europe)/Commissie, punt 23 supra, waarin het Gerecht heeft erkend dat het litigieuze besluit, dat voorzag in een verbod op het in de handel brengen van de betrokken chemische stof, rechtstreekse gevolgen teweegbracht voor de rechtspositie van de verzoekende partijen. Ten eerste zij erop gewezen dat het bij de handeling die door de verzoekende partijen in die zaak wordt aangevochten, overeenkomstig artikel 288, vierde alinea, VWEU gaat om een besluit dat verbindend is in al zijn onderdelen. In de onderhavige zaak is de bestreden handeling echter een richtlijn die ingevolge artikel 288, derde alinea, VWEU voor de lidstaten verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar aan de nationale instanties de bevoegdheid laat vorm en middelen te kiezen.

47      Ten tweede bevat de bestreden richtlijn, anders dan het besluit bedoeld in de zaak Microban International en Microban (Europe)/Commissie, punt 23 supra, geen verbod of gebod voor de leden van verzoekster, maar laat zij het aan de lidstaten over te bepalen welke gevolgen de opname van bepaalde producten in de lijst met voorbeelden van verpakkingen zal hebben voor de betrokken ondernemers, rekening houdend met de doelstellingen van richtlijn 94/62.

48      Hetzelfde geldt voor het argument dat verzoekster ontleent aan het arrest van het Gerecht van 7 oktober 2009, Vischim/Commissie (T‑420/05, Jurispr. blz. II‑3841), waarin het Gerecht heeft geoordeeld dat de verzoekende partij in die zaak beroep mocht instellen tot nietigverklaring van een richtlijn die voorzag in de voorwaarden voor het in de handel brengen op de markt van de Unie van een werkzame stof van gewasbeschermingsmiddelen. In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, bracht de betrokken richtlijn namelijk rechtstreeks gevolgen teweeg voor de rechtspositie van de verzoekende partij als onderneming die die werkzame stof produceerde. De omstandigheden van de zaak die tot dat arrest heeft geleid verschillen echter van die van de onderhavige zaak, aangezien de richtlijn waartegen het onderhavige beroep is gericht niet voorziet in voorwaarden voor het in de handel brengen van verpakkingen bestaande uit de producten die zij op de lijst in bijlage I bij richtlijn 94/62 plaatst.

49      Bijgevolg verschillen zowel de omstandigheden van de zaak die heeft geleid tot het arrest Microban International en Microban (Europe)/Commissie, punt 23 supra (punt 29), als die van de zaak die heeft geleid tot het arrest Vischim/Commissie, punt 48 supra (punt 77), van de omstandigheden die kenmerkend zijn voor de onderhavige zaak.

50      Aangezien de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid een ontvankelijkheidsvoorwaarde is die zowel geldt voor beroepen tegen handelingen die niet aan een verzoekende partij zijn gericht als voor beroepen tegen regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen, behoeft niet te worden onderzocht of de bestreden richtlijn al dan niet een regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, laatste zinsnede, VWEU is, om tot de conclusie te komen dat de leden van verzoekster in casu geen procesbevoegdheid hebben (zie in die zin beschikkingen Ax/Raad, punt 31 supra, punt 25, en GS/Parlement en Raad, punt 31 supra, punt 28).

51      Aangezien verzoeksters leden geen procesbevoegdheid hebben en verzoekster niet heeft doen gelden dat zij in een eigen belang wordt geraakt, dient overeenkomstig de in punt 19 hierboven aangehaalde rechtspraak te worden geoordeeld dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de gegrondheid van het middel van niet-ontvankelijkheid betreffende het feit dat verzoeksters leden geen procesbelang hebben.

52      In die omstandigheden behoeft niet te worden beslist op het verzoek om toelating tot interventie van Sphère France en Schweitzer aan verzoeksters zijde (zie in die zin beschikking Hof van 5 juli 2001, Conseil national des professions de l’automobile e.a./Commissie, C‑341/00 P, Jurispr. blz. I‑5263, punten 33‑37).

 Kosten

53      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in haar eigen kosten en, overeenkomstig de vordering van de Commissie, in de kosten van deze laatste te worden verwezen.

HET GERECHT (Eerste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Op het verzoek om toelating tot interventie van Sphère France SAS en Schweitzer SAS behoeft niet te worden beslist.

3)      Group’Hygiène zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

Luxemburg, 7 juli 2014.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      H. Kanninen


* Procestaal: Frans.