Language of document : ECLI:EU:C:2024:290

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

11 april 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 267 VWEU – Noodzaak van de gevraagde uitlegging om de verwijzende rechter in staat te stellen zijn vonnis te wijzen – Onafhankelijkheid van rechters – Voorwaarden voor de benoeming van gewone rechters – Mogelijkheid om een onherroepelijke beschikking of een onherroepelijk arrest houdende strafrechtelijke veroordeling opnieuw aan de orde te stellen in het stadium van de procedure tot tenuitvoerlegging van die beschikking of dat arrest – Niet-ontvankelijkheid van de verzoeken om een prejudiciële beslissing”

In de gevoegde zaken C‑114/23 [Sapira]i, C‑115/23 [Jurckow]i, C‑132/23 [Kosieski]i en C‑160/23 [Oczka](i) ,

betreffende vier verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (rechter in eerste aanleg Warschau, Polen) bij beslissingen van 18 februari 2023 (C‑114/23 en C‑115/23), 6 maart 2023 (C‑132/23) en 14 maart 2023 (C‑160/23), ingekomen bij het Hof op 27 februari 2023 (C‑114/23 en C‑115/23), 6 maart 2023 (C‑132/23) en 15 maart 2023 (C‑160/23), in de strafzaken tegen

KB (C‑114/23),

RZ (C‑115/23),

AN (C‑132/23),

CG (C‑160/23),

in tegenwoordigheid van:

Prokuratura Rejonowa Warszawa Ochota (C‑114/23 en C‑160/23),

Prokuratura Okręgowa w Warszawie (C‑115/23 en C‑132/23),

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe (rapporteur), kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Derde kamer, N. Piçarra, N. Jääskinen en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Prokuratura Okręgowa w Warszawie, vertegenwoordigd door A. Bortkiewicz,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna en S. Żyrek als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Herrmann en P. J. O. Van Nuffel als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) alsook van de beginselen van rechtszekerheid, onaantastbaarheid van onherroepelijke rechterlijke beslissingen, evenredigheid en procedurele autonomie.

2        Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van procedures tot tenuitvoerlegging van vier onherroepelijke rechterlijke beslissingen waarbij KB, RZ, AN en CG tot strafrechtelijke sancties zijn veroordeeld.

 Toepasselijke bepalingen

3        Artikel 9, leden 1 en 2, van de ustawa – Kodeks karny wykonawczy (wet houdende het wetboek tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen) van 6 juni 1997 (Dz. U. van 2023, volgnr. 127; hierna: „wetboek tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen”) bepaalt:

„1.      De tenuitvoerleggingsprocedure begint onverwijld nadat het arrest uitvoerbaar is geworden.

2.      Een arrest of een beschikking krachtens artikel 420 van de ustawa – Kodeks postępowania karnego [(wet houdende het wetboek van strafvordering) van 6 juni 1997 (Dz. U. van 2022, volgnr. 1375)] betreffende inbeslagneming of materieel bewijs wordt uitvoerbaar op het tijdstip waarop die beslissing onherroepelijk wordt, tenzij de wet anders bepaalt.”

4        Artikel 13, lid 1, van het wetboek tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen luidt als volgt:

„De autoriteit die de beslissing ten uitvoer legt en iedere persoon die rechtstreeks door de beslissing wordt geraakt, kunnen het gerecht dat de beslissing heeft gegeven, verzoeken om twijfels over de tenuitvoerlegging van de beslissing of bezwaren met betrekking tot de berekening van de straf weg te nemen. Tegen de beschikking van het gerecht kan hoger beroep worden ingesteld.”

5        Artikel 15, lid 1, van dat wetboek bepaalt:

„In geval van verjaring van de tenuitvoerlegging van de straf, overlijden van de veroordeelde of een andere reden die deze procedure onmogelijk maakt, beëindigt het gerecht de tenuitvoerleggingsprocedure.”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

6        Bij vonnis van 28 december 2022 van de Sąd Okręgowy w Warszawie (rechter in eerste aanleg Warschau, Polen) is KB veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete omdat zij op 1 en 2 maart 2022 via het sociale netwerk Twitter de president van de Republiek Polen in het openbaar had beledigd (zaak C‑114/23).

7        Bij vonnis van 28 november 2022 van deze rechter is RZ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en een geldboete, omdat hij een andere persoon ertoe had gebracht op een voor hem ongunstige wijze over zijn vermogen te beschikken om zodoende zelf een financieel voordeel te verkrijgen (zaak C‑115/23).

8        Bij vonnis van 9 februari 2023 is AN veroordeeld tot in totaal elf maanden vrijheidsbeperking wegens twee strafbare feiten die verband houden met computerfraude (zaak C‑132/23).

9        Deze drie vonnissen zijn gewezen door een alleensprekende rechter, namelijk LM in de zaken C‑114/23 en C‑132/23, en OP in zaak C‑115/23. De vonnissen zijn onherroepelijk geworden zonder dat er een rechtsmiddel tegen is ingesteld.

10      CG is bij arrest van 30 december 2022 van de Sąd Apelacyjny w Warszawie (rechter in tweede aanleg Warschau, Polen) veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, omdat zij een zuigeling psychisch en fysiek had mishandeld (zaak C‑160/23). Dat arrest is gewezen door een formatie van drie rechters in hoger beroep, te weten JL, KS en MP, en is eveneens onherroepelijk geworden.

11      De Sąd Okręgowy w Warszawie, de verwijzende rechter, dient uitspraak te doen over de tenuitvoerlegging van de vier in de punten 6 tot en met 10 van het onderhavige arrest bedoelde onherroepelijke rechterlijke beslissingen.

12      Deze rechter benadrukt dat zowel de alleensprekende rechters van de Sąd Okręgowy w Warszawie (LM en OP) als de drie rechters van de Sąd Apelacyjny w Warszawie (JL, KS en MP) (hierna samen: „betrokken rechters”) zijn benoemd bij beslissingen van de president van de Republiek Polen op voordracht van de Krajowa Rada Sądownictwa (nationale raad voor de rechtspraak, Polen), die is samengesteld overeenkomstig de ustawa o zmianie ustawy o Krajowej Radzie Sądownictwa oraz niektórych innych ustaw (wet tot wijziging van de wet inzake de nationale raad voor de rechtspraak en bepaalde andere wetten) van 8 december 2017 (Dz. U. van 2018, volgnr. 3). Het staat vast dat dat orgaan niet onafhankelijk is.

13      Hieruit volgt dat een rechterlijke instantie die bestaat uit een rechter die is benoemd op voordracht van de overeenkomstig de in het vorige punt genoemde wet tot stand gekomen nationale raad voor de rechtspraak, niet regelmatig is samengesteld en niet kan worden beschouwd als een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie in de zin van met name artikel 47 van het Handvest.

14      Bovendien zet de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing in zaak C‑160/23 uiteen dat de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen) bij verschillende uitspraken reeds arresten heeft vernietigd die in hoger beroep waren gewezen door een rechtsprekende formatie van de Sąd Apelacyjny w Warszawie waarvan rechter JL deel uitmaakte, onder meer in een zaak waarin hij zitting had samen met de rechters KS en MP. De Sąd Najwyższy heeft vervolgens gewezen op de omstandigheden waarin rechter JL benoemd is, zijn banden met de politieke macht en zijn functie als tuchtfunctionaris voor rechters van gewone rechterlijke instanties. Dezelfde overwegingen gelden voor de rechter KS. Wat rechter MP betreft, heeft de Sąd Najwyższy rekening gehouden met het onregelmatige karakter van zijn benoeming en met de uitoefening van zijn werkzaamheden binnen de nationale raad voor de rechtspraak, wat de onafhankelijkheid van rechterlijke instanties en rechters ondermijnde.

15      De verwijzende rechter is van oordeel dat het Poolse recht, uitgelegd in het licht van het Unierecht en de rechtspraak van het Hof, rechterlijke instanties die ten gronde uitspraak doen in strafzaken de mogelijkheid biedt om een exceptie te onderzoeken die is gebaseerd op de niet-naleving van de vereisten van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU en artikel 47 van het Handvest en die kan worden opgeworpen door de verdachte, de andere procespartijen en de rechter zelf. In casu is echter geen exceptie in die zin opgeworpen in de vier strafprocedures die hebben geleid tot de onherroepelijke rechterlijke beslissingen waarop de tenuitvoerleggingsprocedures in de hoofdgedingen betrekking hebben en hebben de betrokken rechters niet onderzocht of aan die vereisten was voldaan.

16      In deze context is de verwijzende rechter van oordeel dat moet worden vastgesteld of krachtens het Unierecht, in voorkomend geval ambtshalve, in een later stadium – in het bijzonder tijdens een gerechtelijke tenuitvoerleggingsprocedure – kan worden nagegaan of aan die vereisten is voldaan. Volgens de verwijzende rechter moet dit kunnen.

17      In casu zou dezelfde rechter dus moeten vaststellen dat de onherroepelijke rechterlijke beslissingen die het voorwerp uitmaken van de bij hem aanhangige tenuitvoerleggingsprocedures, geen rechtsgevolgen hebben omdat de betrokken rechters onder onregelmatige omstandigheden zijn benoemd. Die rechter zou dan deze procedures moeten beëindigen en de kwestie van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van KB, RZ, AN en CG moet dan bij nieuwe rechterlijke beslissingen worden beslecht.

18      In die omstandigheden heeft de Sąd Okręgowy w Warszawie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, [VEU], artikel 47 van het [Handvest] en de algemene Unierechtelijke beginselen van rechtszekerheid, onaantastbaarheid van onherroepelijke rechterlijke beslissingen, evenredigheid en procedurele autonomie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale regelingen die een rechterlijke instantie beletten om in een procedure tot tenuitvoerlegging van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling te onderzoeken of het ten uitvoer te leggen vonnis is gewezen door een rechterlijke instantie die voldoet aan de vereisten van instelling krachtens de wet, onafhankelijkheid en onpartijdigheid en, indien wordt vastgesteld dat niet aan deze vereisten is voldaan, daar overeenkomstig de rechtspraak van het [Hof van Justitie] alle consequenties aan te verbinden, met inbegrip van de niet-inachtneming van het aldus gewezen vonnis en de beëindiging van de tenuitvoerleggingsprocedure?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: hangt de verrichting van een dergelijk onderzoek af van het initiatief van de veroordeelde of van een andere bevoegde entiteit of is de rechter in het licht van de hierboven genoemde beginselen van Unierecht verplicht om in een procedure tot tenuitvoerlegging van een onherroepelijk veroordelend vonnis een dergelijk onderzoek ambtshalve te verrichten?”

 Procedure bij het Hof

 Gevoegde zaken C114/23, C115/23, C132/23 en C160/23

19      Bij beslissingen van de president van het Hof van 4 en 18 april 2023 zijn de zaken C‑114/23, C‑115/23, C‑132/23 en C‑160/23 gevoegd voor de mondelinge en de schriftelijke behandeling en voor het arrest.

 Verzoeken om toepassing van de versnelde prejudiciële procedure

20      De verwijzende rechter heeft verzocht de onderhavige prejudiciële verwijzingen te behandelen volgens de versnelde procedure van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Ter staving van zijn verzoeken heeft deze rechter aangevoerd dat de hoofdgedingen strafzaken zijn, dat deze zaken betrekking hebben op grondrechten en dat het van algemeen belang is dat daders van strafbare feiten onverwijld strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.

21      Volgens artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan de president van het Hof op verzoek van de verwijzende rechter, of bij wijze van uitzondering ambtshalve, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslissen om een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure wanneer de aard van de zaak een behandeling binnen een korte termijn vereist.

22      Volgens vaste rechtspraak is een dergelijke versnelde procedure een procedureel instrument dat is bedoeld om buitengewoon spoedeisende situaties te behandelen [arrest van 2 maart 2021, A.B. e.a. (Benoeming van de rechters bij de Sąd Najwyższy – Beroep), C‑824/18, EU:C:2021:153, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

23      In casu heeft de president van het Hof op 4 en 18 april 2023, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslist dat de in punt 20 van het onderhavige arrest genoemde verzoeken niet hoefden te worden ingewilligd. De verwijzende rechter heeft namelijk geen specifieke redenen met betrekking tot de omstandigheden van de tenuitvoerleggingsprocedures in de hoofdgedingen aangevoerd op grond waarvan op de verzoeken om een prejudiciële beslissing op korte termijn moet worden beslist. Bovendien rechtvaardigt het feit dat de hoofdgedingen strafzaken zijn op zich niet dat zij versneld worden behandeld (zie in die zin arrest van 16 november 2021, Prokuratura Rejonowa w Mińsku Mazowieckim e.a., C‑748/19–C‑754/19, EU:C:2021:931, punt 26). Ten slotte kan een uitzonderlijke omstandigheid niet worden gevormd door het enkele belang van justitiabelen – hoe legitiem ook – dat de draagwijdte van de rechten die zij aan het Unierecht ontlenen zo snel mogelijk wordt vastgesteld (arrest van 28 april 2022, Phoenix Contact, C‑44/21, EU:C:2022:309, punt 16).

 Verzoek om inlichtingen in zaak C160/23

24      Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van het Hof van 4 april 2023 aan de verwijzende rechter heeft hij onder meer zijn rol in de tenuitvoerleggingsprocedures verduidelijkt. Deze rechter heeft uiteengezet dat hij bevoegd is om bij onherroepelijke vonnissen in strafzaken van de rechtsprekende formaties van de Sąd Okręgowy w Warszawie de maatregelen te nemen waarin het wetboek tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen voorziet. Het gaat om maatregelen zoals, ten eerste, het bevel tot tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissing; ten tweede, de opsluiting, met tussenkomst van de politie, van de veroordeelde in een gevangenis om zijn opgelegde straf uit te zitten; ten derde, de tenuitvoerlegging van een dergelijk vonnis voor zover de veroordeelde daarbij wordt verplicht de gerechtskosten aan de schatkist te betalen; ten vierde, de behandeling, in voorkomend geval, van een verzoek om de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf op te schorten, en, ten vijfde, de uitvaardiging van een aanhoudingsbevel met het oog op de opsporing van de veroordeelde wanneer hij op de vlucht is.

 Bevoegdheid van het Hof

25      De Poolse regering voert in essentie aan dat kwesties in verband met de rechterlijke organisatie van de lidstaten onder de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaten vallen, en niet onder de materiële werkingssfeer van het Unierecht.

26      In dat verband volgt uit vaste rechtspraak dat de rechterlijke organisatie in de lidstaten weliswaar onder hun bevoegdheid valt, maar dat dat niet wegneemt dat de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid de verplichtingen in acht moeten nemen die voor hen voortvloeien uit het Unierecht, hetgeen met name het geval kan zijn wat betreft nationale regels inzake de vaststelling van besluiten tot benoeming van rechters en, waar van toepassing, voorschriften aangaande het rechterlijk toezicht dat bij dergelijke benoemingsprocedures geldt [arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van gewone rechters in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

27      Bovendien blijkt duidelijk uit de bewoordingen van de prejudiciële vragen dat zij geen betrekking hebben op de uitlegging van het Poolse recht, maar op de uitlegging van bepalingen en algemene beginselen van het Unierecht.

28      Hieruit volgt dat het Hof bevoegd is om uitspraak te doen over de verzoeken om een prejudiciële beslissing.

 Ontvankelijkheid van de verzoeken om een prejudiciële beslissing

29      De Prokuratura Okręgowa w Warszawie (parket van het openbaar ministerie van het rechtsgebied Warschau, Polen) en de Poolse regering betwisten de ontvankelijkheid van de onderhavige verzoeken om een prejudiciële beslissing in essentie op grond dat een antwoord op de prejudiciële vragen niet noodzakelijk is.

30      Zo stelt de Prokuratura Okręgowa w Warszawie in wezen dat de tenuitvoerleggingsprocedures in de hoofdgedingen tot doel hebben een onherroepelijke rechterlijke beslissing in het kader van een strafprocedure te doen naleven en niet een geding te beslechten om een beslissing ten gronde te geven. De verwijzende rechter is, als tenuitvoerleggingsrechter, gebonden aan de inhoud van de uitvoerbare onherroepelijke rechterlijke beslissingen en is niet bevoegd om de geldigheid ervan te toetsen.

31      De Poolse regering stelt in essentie dat de prejudiciële vragen hypothetisch zijn. Uit de verzoeken om een prejudiciële beslissing blijkt geen bijzondere bezorgdheid over de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties die de in het hoofdgeding aan de orde zijnde onherroepelijke rechterlijke beslissingen hebben gegeven. De twijfels van de verwijzende rechter hebben enkel betrekking op het feit dat de betrokken rechters zijn benoemd op voordracht van een orgaan waarvan de helft van de leden door de wetgevende macht is gekozen. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt evenwel dat een dergelijke benoeming op zich geen schending oplevert van het recht op een onafhankelijk, onpartijdig en bij wet ingesteld gerecht.

32      Opgemerkt zij dat het Hof bij herhaling heeft benadrukt dat de krachtens artikel 267 VWEU ingestelde procedure een instrument is voor samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, dat het Hof in staat stelt de nationale rechters de elementen voor uitlegging van het Unierecht te verschaffen die zij nodig hebben om uitspraak te kunnen doen in de bij hen aanhangige gedingen en dat de rechtvaardiging van de prejudiciële verwijzing niet is gelegen in het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar in de behoefte aan de daadwerkelijke beslechting van een geding [arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van gewone rechters in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

33      Zoals volgt uit de bewoordingen van artikel 267 VWEU moet de gevraagde prejudiciële beslissing voor de verwijzende rechterlijke instantie „noodzakelijk” zijn „voor het wijzen van haar vonnis” in de bij haar aanhangige zaak [arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van gewone rechters in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

34      Het Hof heeft aldus in herinnering gebracht dat uit zowel de bewoordingen als de opzet van artikel 267 VWEU blijkt dat de prejudiciële procedure met name vooronderstelt dat daadwerkelijk een geding bij de nationale rechterlijke instantie aanhangig is, in het kader waarvan deze een beslissing moet geven waarbij rekening kan worden gehouden met de prejudiciële beslissing [arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van gewone rechters in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

35      In casu blijkt uit de toelichting van de verwijzende rechter dat hij uitspraak moet doen in het kader van een procedure tot tenuitvoerlegging van onherroepelijke rechterlijke beslissingen inzake strafrechtelijke veroordelingen waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat. Deze rechter zet uiteen dat de samenstelling van de rechtsprekende formaties die deze beslissingen hebben gegeven tijdens de strafrechtelijke hoofdprocedure kon worden getoetst. Volgens het dossier waarover het Hof beschikt, staat deze strafrechtelijke hoofdprocedure los van de tenuitvoerleggingsprocedure.

36      Gelet op de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens lijkt een dergelijke toetsing evenwel uitgesloten in het stadium van de tenuitvoerlegging van die beslissingen. Zo haalt deze rechter geen enkele bepaling van Pools procesrecht aan die hem de bevoegdheid verleent om na te gaan of die beslissingen met name met het Unierecht verenigbaar zijn. Volgens de toelichting die deze rechter in antwoord op het in punt 24 van het onderhavige arrest bedoelde verzoek om inlichtingen heeft verstrekt, zijn zijn bevoegdheden in het stadium van de tenuitvoerlegging van dergelijke beslissingen bovendien beperkt tot het nemen van de maatregelen waarin het wetboek tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen voorziet.

37      Gelet op een en ander blijkt niet dat de verwijzende rechter krachtens de regels van Pools recht bevoegd is om de rechtmatigheid na te gaan, met name in het licht van het Unierecht, van de rechtsprekende formaties die de onherroepelijke vonnissen en het onherroepelijke arrest houdende de strafrechtelijke veroordeling hebben gewezen waarvan de tenuitvoerleggingsprocedures bij hem aanhangig zijn.

38      De in de onderhavige gevoegde zaken gestelde vragen hebben dus intrinsiek betrekking op een fase die voorafgaat aan deze tenuitvoerleggingsprocedures, die definitief is afgesloten en die losstaat van deze tenuitvoerleggingsprocedures. Zij beantwoorden dus niet aan een behoefte die inherent is aan de beslechting van de hoofdgedingen, maar beogen van het Hof een algemene en van de behoeften van die gedingen losstaande beoordeling te verkrijgen [zie naar analogie arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van gewone rechters in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

39      Hieruit volgt dat deze vragen het kader van de krachtens artikel 267 VWEU op het Hof rustende rechterlijke taak te buiten gaan [zie naar analogie arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van gewone rechters in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

40      Derhalve moet worden vastgesteld dat de onderhavige verzoeken om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk zijn.

 Kosten

41      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

De verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (rechter in eerste aanleg Warschau, Polen) bij beslissingen van 18 februari 2023 (C114/23 en C115/23), 6 maart 2023 (C132/23) en 14 maart 2023 (C160/23), zijn niet-ontvankelijk.

ondertekeningen


*      Procestaal: Pools.


i      Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.