Language of document : ECLI:EU:T:2013:549

Zaken T‑566/11 en T‑567/11

Viejo Valle, SA

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt
(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodellen in vorm van gegroefd kopje en schoteltje en gegroefd diep bord – Nietigheidsgrond – Gebruik zonder toestemming van werk dat in lidstaat auteursrechtelijk is beschermd – Artikel 25, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 6/2002”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 23 oktober 2013

1.      Gemeenschapsmodellen – Beroepsprocedure – Beroep bij rechter van de Unie – Bevoegdheid van het Gerecht – Toetsing van rechtmatigheid van beslissingen van kamers van beroep – Grenzen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 135, lid 4; verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 61)

2.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Gebruik zonder toestemming van werk dat in lidstaat auteursrechtelijk is beschermd – Recht van lidstaat dat rol speelt bij vaststelling van procedures voor verwerving en bewijs van auteursrecht

(Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 25, lid 3; verordening nr. 2245/2002 van de Commissie, art. 28, lid 1, sub b‑iii)

1.      Gelet op de bewoordingen van artikel 61 van verordening nr. 6/2002 betreffende gemeenschapsmodellen, moet de rechtmatigheid van een beslissing van de kamer van beroep door het Gerecht worden getoetst aan de hand van de rechtsvragen die voor de kamer van beroep zijn gebracht. Het Gerecht heeft derhalve niet tot taak bij hem ingediende nieuwe middelen te onderzoeken of de feiten opnieuw te onderzoeken tegen de achtergrond van bewijsstukken die voor het eerst voor hem zijn aangevoerd. Het onderzoek van deze nieuwe middelen en het toelaten van deze bewijzen zouden immers in strijd zijn met artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering, volgens hetwelk de memories van partijen geen wijziging kunnen brengen in het voorwerp van het geschil voor de kamer van beroep.

Daarbij zij aangetekend dat de mogelijkheid om voor het eerst voor het Gerecht te verwijzen naar nationale rechterlijke beslissingen niet is uitgesloten wanneer het niet erom gaat de kamer van beroep te verwijten dat zij in een bepaald nationaal arrest vermelde feitelijke elementen niet in aanmerking heeft genomen, maar om het verwijt, gebaseerd op de aangevoerde nationale rechtspraak, dat zij een bepaling van verordening nr. 6/2002 heeft geschonden.

(cf. punten 37, 63)

2.      Artikel 25, lid 3, van verordening nr. 6/2002 betreffende gemeenschapsmodellen en artikel 28, lid 1, sub b‑iii, van verordening nr. 2245/2002 tot uitvoering van verordening nr. 6/2002 vereisen dat diegene die de nietigheid van een gemeenschapsmodel vordert op grond van een volgens de wetgeving van een lidstaat beschermd auteursrecht, houder is van dit auteursrecht en dienaangaande bewijselementen aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) bezorgt.

Bij de vraag of de verzoeker tot nietigverklaring houder is van het auteursrecht in de zin van deze bepaling, en bij de vraag van het bewijs van dit recht aan het Bureau, mag niet worden voorbijgegaan aan het ter ondersteuning van de vordering tot nietigverklaring aangevoerde recht van de lidstaat, in casu het Franse recht. Het geldende recht van een lidstaat speelt in dat verband immers in het bijzonder een rol bij de vaststelling van de procedures voor verwerving en bewijs van het auteursrecht op het ter staving van de vordering tot nietigverklaring aangevoerde werk.

(cf. punten 51, 52)