Language of document :

Beroep ingesteld op 17 juli 2013 – Chatzianagnostou / Raad e.a.

(Zaak T-383/13)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Antonios Chatzianagnostou (Serres, Griekenland) (vertegenwoordiger: Ch. Makris, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie, Eulex Kosovo, Europese Commissie

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht:

ten eerste het besluit van het hoofd van EULEX Kosovo van 10 mei 2013, getiteld „Definitief besluit in tuchtzaak 2/2013”, dat op 16 mei 2013 aan verzoeker is meegedeeld, en ten tweede het besluit van het hoofd van EULEX Kosovo van 10 mei 2013, getiteld „Definitief besluit in tuchtzaak 6/2013”, dat op 16 mei 2013 aan verzoeker is meegedeeld, in hun geheel nietig te verklaren;

te verklaren dat alle tuchtrechtelijke beschuldigingen die EULEX tegen verzoeker heeft ingebracht, ongegrond zijn;

EULEX te gelasten om verzoeker in het kader van het onderhavige geding afschriften te verstrekken van alle documenten die zijn opgenomen in de tuchtdossiers met betrekking tot verzoeker;

verweerders te verwijzen in verzoekers kosten, met inbegrip van de honoraria van diens advocaat.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

Schending van wezenlijke vormvoorschriften, op grond dat de bestreden handelingen niet gemotiveerd zijn, en schending van artikel 296 VWEU en de algemene rechtsbeginselen van de lidstaten van de Unie, volgens welke alle bestuurshandelingen die nadelig zijn voor de burger een toereikende, volledige en specifieke motivering dienen te bevatten. De bestreden handelingen zijn totaal niet gemotiveerd, hoewel het vanuit juridisch oogpunt onontbeerlijk en verplicht is om deze handelingen te motiveren.

Verweerders hebben met de bestreden handelingen verschillende rechten van de verdediging geschonden die verzoeker ontleent aan het EVRM en de algemene rechtsbeginselen die de lidstaten van de Unie gemeen hebben. In het kader van tuchtzaak 6/2013 tussen verzoeker en EULEX, is verzoeker een tuchtsanctie opgelegd voor een door hem verrichte handeling, zonder dat hij is uitgenodigd om zich in dat verband te verdedigen of daartoe de mogelijkheid heeft gekregen. Bovendien is verzoeker het recht ontzegd om eenvoudig, snel en effectief toegang te krijgen tot juridische bijstand en aldus gebruik te maken van de mogelijkheid zich op eenvoudige wijze te laten verdedigen door een advocaat van zijn keuze die zich grondig heeft kunnen voorbereiden en volledig op de hoogte was van de tuchtrechtelijke beschuldigingen die in het kader van EULEX tegen verzoeker waren ingebracht.

De bestreden handelingen berusten op een onjuiste opvatting van de feiten. De tweede bestreden handeling is gebaseerd op veronderstellingen en is tegenstrijdig en ontoereikend gemotiveerd. Aldus is zij in strijd met het vermoeden van onschuld en het recht om zichzelf niet te beschuldigen. Voorts berust deze handeling op een vergissing, voor zover daarin niet wordt erkend dat verzoeker een verschoonbare rechtsdwaling heeft begaan, en voor zover verzoekers actieve medewerking en berouw niet eens worden aanvaard als elementen à decharge.

Schending van artikel 19 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 10 EVRM, artikel 15 VWEU, verordening nr. 1049/20011 , richtlijn 2003/98/EG2 en de artikelen 41 en 42 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De bestreden besluiten van het hoofd van EULEX, waarbij de voorgestelde tuchtsancties voor verzoeker zijn bevestigd, berusten op een onjuiste rechtsopvatting. Indien de juiste besluiten waren genomen, zouden verzoekers beroepen tot nietigverklaring van de tuchtsancties, die met name waren gebaseerd op de schending van voornoemde bepalingen inzake verzoekers recht van toegang tot de litigieuze documenten in de twee tuchtzaken die in het kader van EULEX tegen hem zijn ingesteld, immers zijn ingewilligd.

Bij de vaststelling van de aan verzoeker op te leggen tuchtsancties zijn de beginselen van evenredigheid en billijkheid geschonden.

____________

1 Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).

2 Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 345, blz. 90).