Language of document :

Beroep ingesteld op 29 juni 2007 - Thomson Sales Europe / Commissie

(Zaak T-225/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Thomson Sales Europe (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F. Goguel en F. Foucault, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

alvorens verder te beslissen, te gelasten dat alle gegevens, documenten, verslagen, brieven, voorbereidende werkzaamheden enz., die tot de twee verordeningen nr. 2376/94 en nr. 710/95 hebben geleid, ter beschikking van partijen worden gesteld;

in de hoofdzaak, beschikking REM nr. 03/05 van de Commissie van 7 mei 2007 nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking REM nr. 03/05 van de Commissie van 7 mei 2007, waarbij is vastgesteld dat de kwijtschelding van de invoerrechten in het bijzondere geval van verzoekster ongerechtvaardigd is. Deze beschikking is gegeven na een verzoek aan de Commissie van de Franse nationale autoriteiten, die verzoekster hadden verzocht antidumpingrechten te betalen over de invoer van door haar dochteronderneming in Thailand gefabriceerde kleurentelevisietoestellen, waarvan zij om kwijtschelding had verzocht op basis van artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.1

Verzoekster meent kwijtschelding op basis van artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 te kunnen verkrijgen, daar zij voldoet aan de twee in deze tekst vermelde voorwaarden.

Wat de eerste voorwaarde (bestaan van een bijzondere situatie) betreft, stelt zij dat zij terdege in een bijzondere situatie verkeert als gevolg van enerzijds het gedrag van de Commissie, die haar opvatting over de uitlegging van de wettelijke bepalingen inzake de oorsprong van de goederen heeft gewijzigd zonder de marktdeelnemers naar behoren te waarschuwen, en anderzijds het gedrag van de nationale autoriteiten, die de opvatting van de Commissie hebben gevolgd.

Wat de tweede voorwaarde van artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 (ontbreken van fraude of nalatigheid) betreft, stelt verzoekster dat zij niet kan worden geacht nalatig te zijn geweest, aangezien zij heeft vertrouwd op de juistheid van het aanvankelijke standpunt van de diensten van de Commissie, die volgens verzoekster hebben beslist de oorsprongsregels niet strikt op haar toe te passen, maar voor alle door haar dochteronderneming in Thailand gefabriceerde en uitgevoerde apparaten de preferentiële antidumpingrechten toe te passen.

____________

1 - PB L 302, blz. 1.