Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Cottbus (Duitsland) op 24 december 2020 – RO, wettelijk vertegenwoordigd / Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-720/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Cottbus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RO, wettelijk vertegenwoordigd

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland vertegenwoordigd door het Bundesministerium des Innern (Ministerie van binnenlandse zaken), zelf vertegenwoordigd door de voorzitter van het Bundesamt für Migration und Flüchtlinge (federale dienst voor migratie en vluchtelingen, Duitsland)

Prejudiciële vragen

1.    Is, gelet op de door het Unierecht nagestreefde doelstelling om secundaire stromen van personen die om internationale bescherming verzoeken te voorkomen, alsmede op het in verordening (EU) nr. 604/20131 tot uitdrukking gebrachte algemene beginsel van eenheid van het gezin, een analoge toepassing van artikel 20, lid 3, van die verordening geboden in een situatie waarin een minderjarig kind en zijn ouders in dezelfde lidstaat om internationale bescherming verzoeken, terwijl de ouders reeds internationale bescherming in een andere lidstaat genieten en het kind pas werd geboren in de lidstaat waarin het om internationale bescherming heeft verzocht?

2.    Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoeft het asielverzoek van het minderjarige kind op grond van verordening (EU) nr. 604/2013 dan niet te worden behandeld en moet dan een overdrachtsbesluit overeenkomstig artikel 26 van de verordening worden genomen, waarbij in ogenschouw wordt genomen dat voor de behandeling van het verzoek van het minderjarige kind om internationale bescherming bijvoorbeeld de lidstaat verantwoordelijk is waarin zijn ouders internationale bescherming genieten?

3.    Indien bovenstaande vraag bevestigend moet worden beantwoord, is artikel 20, lid 3, van verordening (EU) nr. 604/2013 dan ook van overeenkomstige toepassing, voor zover in de tweede zin van dit artikel het doorlopen van een eigen procedure voor het later geboren kind als niet noodzakelijk wordt aangemerkt, hoewel dan het gevaar bestaat dat de opnamelidstaat geen kennis heeft van een mogelijke opnamesituatie van het minderjarige kind respectievelijk dat deze een analoge toepassing van artikel 20, lid 3, van verordening (EU) nr. 604/2013 volgens zijn bestuurlijke praktijk weigert en daarmee voor het minderjarige kind het gevaar bestaat een „refugee in orbit” te worden?

4.    Kan, indien de tweede en derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord, jegens een minderjarig kind dat in een lidstaat om internationale bescherming heeft verzocht, een besluit van niet-ontvankelijkheid overeenkomstig artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU2 in analoge toepassing ook dan worden genomen, als weliswaar niet het kind zelf, maar wel zijn ouders in een andere lidstaat internationale bescherming genieten?

____________

1     Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (PB 2013, L 180, blz. 31).

2     Verordening 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180, blz. 60).