Language of document : ECLI:EU:C:2016:702

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

20 september 2016 (*)

„Hogere voorziening – Programma ter ondersteuning van de stabiliteit van de Republiek Cyprus – Verklaring van de Eurogroep betreffende met name de herstructurering van de banksector in Cyprus – Beroep tot nietigverklaring”

In de gevoegde zaken C‑105/15 P tot en met C‑109/15 P,

betreffende vijf hogere voorzieningen krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 27 februari 2015,

Konstantinos Mallis, wonende te Larnaca (Cyprus) (C‑105/15 P),

Elli Konstantinou Malli, wonende te Larnaca (C‑105/15 P),

Tameio Pronoias Prosopikou Trapezis Kyprou, gevestigd te Nicosia (Cyprus) (C‑106/15 P),

Petros Chatzithoma, wonende te Makedonitissa (Cyprus) (C‑107/15 P),

Elenitsa Chatzithoma, wonende te Makedonitissa (C‑107/15 P),

Lella Chatziioannou, wonende te Nicosia (C‑108/15 P),

Marinos Nikolaou, wonende te Strovolos (Cyprus) (C‑109/15 P),

vertegenwoordigd door E. Efstathiou, K. Efstathiou en K. Liasidou, dikigoroi,

rekwiranten,

andere partijen in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door J.‑P. Keppenne en M. Konstantinidis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

en

Europese Centrale Bank (ECB), vertegenwoordigd door A. Koutsoukou, O. Heinz en K. Laurinavičius als gemachtigden, bijgestaan door H.‑G. Kamann, Rechtsanwalt,

verweersters in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Tizzano, vicepresident, R. Silva de Lapuerta, T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, A. Arabadjiev (rapporteur) en D. Šváby, kamerpresidenten, A. Rosas, E. Juhász, M. Berger, A. Prechal, E. Jarašiūnas, C. G. Fernlund, M. Vilaras en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 februari 2016,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 april 2016,

het navolgende

Arrest

1        Met hun hogere voorzieningen verzoeken Konstantinos Mallis en Elli Konstantinou Malli (in zaak C‑105/15 P), Tameio Pronoias Prosopikou Trapezis Kyprou (in zaak C‑106/15 P), Petros Chatzithoma en Elenitsa Chatzithoma (in zaak C‑107/15 P), Lella Chatziioannou (in zaak C‑108/15 P) en Marinos Nikolaou (in zaak C‑109/15 P) om vernietiging van respectievelijk de volgende beschikkingen van het Gerecht van de Europese Unie, die alle dateren van 16 oktober 2014: Mallis en Malli/Commissie en ECB (T‑327/13, EU:T:2014:909), Tameio Pronoias Prosopikou Trapezis Kyprou/Commissie en ECB (T‑328/13, EU:T:2014:906), Chatzithoma/Commissie en ECB (T‑329/13, EU:T:2014:908), Chatziioannou/Commissie en ECB (T‑330/13, EU:T:2014:904) en Nikolaou/Commissie en ECB (T‑331/13, EU:T:2014:905) (hierna samen: „bestreden beschikkingen”). Bij deze beschikkingen heeft het Gerecht hun beroepen tot nietigverklaring van de verklaring van de Eurogroep van 25 maart 2013 betreffende met name de herstructurering van de banksector in Cyprus (hierna: „litigieuze verklaring”) verworpen.

 Toepasselijke bepalingen

 ESM-verdrag

2        Op 2 februari 2012 is in Brussel (België) het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, het Groothertogdom Luxemburg, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en de Republiek Finland (hierna: „ESM-verdrag”) ondertekend. Dit verdrag is op 27 september 2012 in werking getreden.

3        Overweging 1 van het ESM-verdrag luidt als volgt:

„De Europese Raad heeft op 17 december 2010 overeenstemming bereikt over de noodzaak voor de lidstaten van de eurozone een permanent stabiliteitsmechanisme in te stellen. Dit Europees Stabiliteitsmechanisme (‚ESM’) zal de taken overnemen die momenteel door de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (‚EFSF’) en het Europees financieel stabilisatiemechanisme (‚EFSM’) worden vervuld bij het verstrekken, indien nodig, van financiële bijstand aan lidstaten van de eurozone.”

4        Overeenkomstig de artikelen 1, 2 en 32, lid 2, van dit verdrag richten de verdragsluitende partijen – te weten de lidstaten die de euro als munt hebben – samen een internationale financiële instelling met rechtspersoonlijkheid op, namelijk het ESM.

5        Artikel 3 van het ESM-verdrag beschrijft het doel van deze instelling als volgt:

„Het doel van het ESM is het vrijmaken van middelen en het verstrekken van stabiliteitssteun, onder stringente voorwaarden die passend zijn voor het gekozen financiëlebijstandinstrument, ten gunste van ESM-leden die te maken hebben met of worden bedreigd door ernstige financieringsproblemen, indien zulks onontbeerlijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone in haar geheel en van de lidstaten ervan te vrijwaren. Daartoe wordt het ESM gemachtigd middelen te verwerven door financiële instrumenten uit te geven, dan wel door financiële of andere overeenkomsten of regelingen aan te gaan met ESM-leden, financiële instellingen of andere derden.”

6        In artikel 4, leden 1, 3 en 4, eerste alinea, van het ESM-verdrag heet het:

„1.      Het ESM heeft een raad van gouverneurs en een raad van bewind, alsmede een directeur en ander specifiek personeel dat noodzakelijk wordt geoordeeld.

[...]

3.      Voor de aanneming van een besluit in onderlinge overeenstemming is eenparigheid van stemmen vereist van de leden die aan de stemming deelnemen. Onthoudingen beletten niet dat een besluit in onderlinge overeenstemming wordt aangenomen.

4.      In afwijking van lid 3 wordt gebruikgemaakt van een spoedstemprocedure indien de Commissie en de [Europese Centrale Bank (ECB)] beide concluderen dat als niet dringend een besluit tot verlening of tenuitvoerlegging van financiële bijstand, zoals gedefinieerd in de artikelen 13 tot en met 18, wordt vastgesteld, zulks de economische en financiële duurzaamheid van de eurozone in gevaar kan brengen. [...]”

7        Artikel 12 van dit verdrag bepaalt volgens welke beginselen de stabiliteitssteun wordt verleend en preciseert in lid 1 het volgende:

„Indien zulks onontbeerlijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone als geheel en van de lidstaten ervan te waarborgen, kan het ESM stabiliteitssteun aan een ESM-lid verstrekken op basis van stringente voorwaarden die passend zijn voor het gekozen financiëlebijstandinstrument. Deze voorwaarden kunnen gaan van een macro-economisch aanpassingsprogramma tot de voortdurende inachtneming van vooraf vastgestelde voorwaarden om voor stabiliteitssteun in aanmerking te komen.”

8        De procedure voor de toekenning van stabiliteitssteun aan een ESM-lid wordt in artikel 13 van het ESM-verdrag als volgt beschreven:

„1.      Een ESM-lid kan tot de voorzitter van de raad van gouverneurs een verzoek om stabiliteitssteun richten. In een dergelijk verzoek word(t)(en) de [(het)] te overwegen financiëlebijstandinstrument(en) aangegeven. Na ontvangst van een dergelijk verzoek vertrouwt de voorzitter van de raad van gouverneurs de Europese Commissie toe om, in overleg met de ECB:

a)      te onderzoeken of er een risico voor de financiële stabiliteit van de eurozone als geheel of van de lidstaten ervan bestaat, tenzij de ECB reeds een analyse overeenkomstig artikel 18, lid 2, heeft voorgelegd;

b)      te onderzoeken of de overheidsschuld houdbaar is. Verwacht wordt dat een dergelijk onderzoek, steeds als dit passend en mogelijk is, samen met het [Internationaal Monetair Fonds (IMF)] wordt verricht;

c)      de reële of potentiële financieringsbehoeften van het betrokken ESM-lid [te onderzoeken].

2.      Op grond van het verzoek van het ESM-lid en de in lid 1 bedoelde beoordeling kan de raad van gouverneurs besluiten om, in beginsel, stabiliteitssteun aan het betrokken ESM-lid toe te kennen in de vorm van een financiëlebijstandfaciliteit.

3.      Indien een besluit overeenkomstig lid 2 wordt vastgesteld, draagt de raad van gouverneurs de Europese Commissie op om – in overleg met de ECB en, steeds als dit mogelijk is, samen met het IMF – met het betrokken ESM-lid te onderhandelen over een memorandum van overeenstemming waarin de aan de financiëlebijstandfaciliteit verbonden voorwaarden worden beschreven. In de inhoud van het memorandum van overeenstemming worden de ernst van de aan te pakken zwakke punten en het gekozen financiëlebijstandinstrument aangegeven. Tegelijkertijd stelt de directeur van het ESM een door de raad van gouverneurs aan te nemen voorstel voor een akkoord over een financiëlebijstandfaciliteit op waarin de financiële en andere voorwaarden en de keuze van instrumenten zijn vastgelegd.

Het memorandum van overeenstemming is volledig consistent met de maatregelen tot coördinatie van het economische beleid waarin het VWEU voorziet, in het bijzonder met alle rechtsbesluiten van de Europese Unie, met inbegrip van adviezen, waarschuwingen, aanbevelingen of besluiten die tot het betrokken ESM-lid worden gericht.

4.      De Europese Commissie ondertekent het memorandum van overeenstemming namens het ESM, mits vooraf aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan en de raad van gouverneurs daarmee instemt.

5.      De raad van bewind hecht zijn goedkeuring aan het akkoord over de financiëlebijstandfaciliteit, dat de financiële aspecten van de toe te kennen stabiliteitssteun bevat, en, in voorkomend geval, aan de uitbetaling van de eerste tranche van de bijstand.

[...]

7.      De Europese Commissie wordt ermee belast om – in overleg met de ECB en, steeds als dit mogelijk is, samen met het IMF – toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden die aan de financiëlebijstandfaciliteit verbonden zijn.”

 Litigieuze verklaring

9        Bij de litigieuze verklaring heeft de Eurogroep aangegeven dat zij met de Cypriotische autoriteiten een akkoord had bereikt over de voornaamste punten van een toekomstig programma voor macro-economische hervorming, dat de steun genoot van alle lidstaten die de euro als munt hebben, alsook van de Commissie, de ECB en het IMF. Verder heeft de Eurogroep aangegeven dat zij tevreden was met de in de bijlage bij die verklaring vermelde plannen voor de herstructurering van de financiële sector.

 Krachtens de wet van 22 maart 2013 vastgestelde decreten nrs. 103 en 104

10      Krachtens de punten 3, lid 1, en 5, lid 1, van de peri exiyiansis pistotikon kai allon idrimaton nomos (wet inzake de sanering van kredietinstellingen en andere instellingen) van 22 maart 2013 [EE, bijlage I (I), nr. 4379, 22 maart 2013; hierna: „wet van 22 maart 2013”] is de Kentriki Trapeza tis Kyprou (Centrale Bank van Cyprus; hierna: „CBC”) ermee belast om, samen met het Ypourgeio Oikonomikon (ministerie van Financiën), de in die wet bedoelde instellingen te saneren. Daartoe is in punt 12, lid 1, van de wet van 22 maart 2013 ten eerste bepaald dat de CBC bij decreet de schulden mag herschikken en de verplichtingen mag herstructureren van instellingen die aan een afwikkelingsprocedure zijn onderworpen, inclusief door het nominale of uitstaande bedrag van om het even welke bestaande of toekomstige schuldvordering op die instellingen te verminderen, te wijzigen, te herschikken of te vernieuwen, of door schuldinstrumenten in eigen vermogen om te zetten. Ten tweede bepaalt dit punt dat de „gegarandeerde deposito’s” in de zin van punt 2, vijfde alinea, van de wet van 22 maart 2013, van die maatregelen zijn uitgesloten. Partijen zijn het erover eens dat hiermee wordt gedoeld op de deposito’s beneden 100 000 EUR.

11      De peri diasosis me idia mesa tis Trapezas Kyprou Dimosias Etaireias Ltd Diatagma tou 2013, Kanonistiki Dioikitiki Praxi No. 103 [decreet van 2013 betreffende de sanering van Trapeza Kyprou Dimosia Etaireia Ltd met eigen middelen, bestuurshandeling nr. 103, EE, bijlage III (I), nr. 4645, 29 maart 2013, blz. 769; hierna: „decreet nr. 103”] bepaalde dat Trapeza Kyprou Dimosia Etaireia Ltd (hierna: „Bank of Cyprus” of „BoC”) werd geherkapitaliseerd en dat met name de houders van niet-gegarandeerde deposito’s, de aandeelhouders en de obligatiehouders van die bank de kosten van die operatie droegen. Die herkapitalisatie had tot doel ervoor te zorgen dat de BoC bankdiensten kon blijven aanbieden. Aldus zijn de niet-gegarandeerde deposito’s voor 37,5 % omgezet in BoC-aandelen, voor 22,5 % in instrumenten die door de BoC konden worden omgezet in aandelen of in deposito’s, en voor 40 % in instrumenten die door de CBC in deposito’s konden worden omgezet. Decreet nr. 103 is overeenkomstig punt 10 ervan in werking getreden op 29 maart 2013 om 6 uur.

12      De punten 2 en 5 van de peri tis Polisis Orismenon Ergasion tis Cyprus Popular Bank Public Co. Ltd Diatagma tou 2013, Kanonistiki Dioikitiki Praxi No. 104 [decreet van 2013 betreffende de verkoop van bepaalde activiteiten van Cyprus Popular Bank Public Co. Ltd (hierna: „Cyprus Popular Bank”), bestuurshandeling nr. 104, EE, bijlage III (I), nr. 4645, 29 maart 2013, blz. 781 (hierna: „decreet nr. 104”)], in hun onderlinge samenhang gelezen, bepaalden dat op 29 maart 2013 om 6.10 uur bepaalde activa en passiva van de Cyprus Popular Bank naar de Bank of Cyprus werden overgedragen, onder meer de deposito’s beneden 100 000 EUR. De deposito’s boven 100 000 EUR werden bij de Cyprus Popular Bank gehouden, in afwachting van de liquidatie van deze bank.

 Voorgeschiedenis van de gedingen

13      Tijdens de eerste maanden van 2012 zijn bepaalde in Cyprus gevestigde banken, waaronder de Cyprus Popular Bank en de Bank of Cyprus, in financiële moeilijkheden geraakt. De Republiek Cyprus achtte het noodzakelijk dat zij zouden worden geherkapitaliseerd en heeft de voorzitter van de Eurogroep in dat verband verzocht om financiële bijstand van de EFSF of het ESM.

14      Bij verklaring van 27 juni 2012 heeft de Eurogroep aangegeven dat de gevraagde financiële bijstand zou worden verleend door de EFSF of door het ESM, in het kader van een macro-economisch aanpassingsprogramma dat moest worden geconcretiseerd in een memorandum van overeenstemming waarover zou worden onderhandeld tussen, enerzijds, de Commissie, samen met de Europese Centrale Bank (ECB) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), en, anderzijds, de Cypriotische autoriteiten.

15      De Republiek Cyprus en de andere lidstaten van de eurozone hebben in maart 2013 een politiek akkoord bereikt over een ontwerp van memorandum van overeenstemming. Bij verklaring van 16 maart 2013 heeft de Eurogroep laten weten dat zij tevreden was met dit akkoord en heeft zij melding gemaakt van bepaalde aanpassingsmaatregelen waarin was voorzien, zoals de invoering van een belasting op bankdeposito’s. De Eurogroep heeft aangegeven dat zij het, gelet op deze context, in beginsel gerechtvaardigd achtte dat financiële bijstand werd verleend die de financiële stabiliteit van Cyprus en de eurozone kon garanderen, en zij heeft de belanghebbenden verzocht om de lopende onderhandelingen te bespoedigen.

16      Op 18 maart 2013 heeft de Republiek Cyprus gelast dat de banken op 19 en 20 maart 2013 gesloten zouden blijven. In zijn verklaring van diezelfde dag (18 maart 2013) heeft de voorzitter van de Eurogroep aangegeven dat de inkomsten uit de belasting op bankdeposito’s, samen met de gevraagde financiële bijstand, zouden worden gebruikt om de Cypriotische banksector opnieuw levensvatbaar te maken en aldus de financiële stabiliteit van Cyprus te garanderen. Hij heeft echter ook verklaard dat de kleine spaarders naar het oordeel van de Eurogroep anders moesten worden behandeld dan de grote. In dat verband heeft hij benadrukt dat het belangrijk was dat voor de deposito’s beneden 100 000 EUR een volledige garantie gold. Tot slot heeft de voorzitter van de Eurogroep de Cypriotische autoriteiten en het Cypriotische parlement namens de Eurogroep aangespoord om de overeengekomen maatregelen snel ten uitvoer te leggen.

17      De Cypriotische autoriteiten hebben nadien besloten om de sluiting van de banken te verlengen tot 28 maart 2013, teneinde te vermijden dat de klanten massaal geld zouden afhalen aan de loketten.

18      Op 19 maart 2013 heeft het Cypriotische parlement het wetsontwerp van de Cypriotische regering inzake de invoering van een belasting op alle Cypriotische bankdeposito’s afgewezen. Dat parlement heeft vervolgens de wet van 22 maart 2013 aangenomen.

19      Op 25 maart 2013 heeft de Eurogroep de litigieuze verklaring afgelegd. Diezelfde dag heeft de gouverneur van de CBC een procedure ter sanering van de Bank of Cyprus en de Cyprus Popular Bank gestart. Op 29 maart 2013 zijn daartoe op grond van de wet van 22 maart 2013 de decreten nrs. 103 en 104 gepubliceerd. De Commissie heeft daarop nieuwe gesprekken aangeknoopt met de Cypriotische autoriteiten, met het oog op de voltooiing van het memorandum van overeenstemming.

20      De raad van gouverneurs van het ESM heeft op zijn vergadering van 24 april 2013:

–        bevestigd dat de Commissie en de ECB belast waren met de uitvoering van de in artikel 13, lid 1, van het ESM-verdrag bedoelde beoordelingen, en dat de Commissie ermee belast was om, samen met de ECB en het IMF, te onderhandelen over een memorandum van overeenstemming met de Republiek Cyprus;

–        besloten om overeenkomstig het voorstel van de directeur van het ESM stabiliteitssteun toe te kennen aan de Republiek Cyprus in de vorm van een financiëlebijstandfaciliteit;

–        ingestemd met het ontwerp van memorandum van overeenstemming waarover de Commissie (alsook de ECB en het IMF) en de Republiek Cyprus het eens waren geworden;

–        de Commissie opgedragen dit memorandum namens het ESM te ondertekenen.

21      Op 26 april 2013 is het memorandum van overeenstemming ondertekend door de minister van Financiën van de Republiek Cyprus, de gouverneur van de CBC, en – namens het ESM – door O. Rehn, vicevoorzitter van de Commissie.

22      Op 8 mei 2013 heeft de raad van bewind van het ESM het akkoord inzake de financiëlebijstandfaciliteit goedgekeurd, alsook een voorstel tot bepaling van de wijze waarop een eerste tranche van de bijstand aan de Republiek Cyprus zou worden betaald. Die tranche werd opgedeeld in twee stortingen, die respectievelijk op 13 mei 2013 (2 miljard EUR) en 26 juni 2013 (1 miljard EUR) hebben plaatsgevonden. Een tweede tranche van de bijstand, die ongeveer 1,5 miljard EUR bedroeg, is op 27 september 2013 uitgekeerd.

 Procedures bij het Gerecht en bestreden beschikkingen

23      Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 juni 2013, hebben rekwiranten vijf beroepen ingesteld, waarmee zij het Gerecht verzochten:

–        de litigieuze verklaring, „die haar definitieve vorm heeft gekregen bij [decreet nr. 104] van de gouverneur van de [CBC], die optrad als vertegenwoordiger van het [Europees Stelsel van Centrale Banken], waarbij tot de ‚verkoop van bepaalde activiteiten’ van [Cyprus Popular Bank] is besloten en die in wezen een gemeenschappelijk besluit van de [ECB] en de Commissie vormt”, nietig te verklaren;

–        subsidiair, vast te stellen dat de litigieuze verklaring, ongeacht de vorm en de aard ervan, in wezen een „gemeenschappelijk besluit van de [ECB] en/of de Commissie uitmaakt”;

–        meer subsidiair, de litigieuze verklaring nietig te verklaren, „ongeacht de vorm en de aard ervan”;

–        nog meer subsidiair, „het gemeenschappelijke besluit van de [ECB] en/of de Commissie [...], dat deze instellingen door middel van de Eurogroep hebben vastgesteld, [nietig te verklaren,] ongeacht de vorm of de aard ervan”;

–        de ECB en/of de Commissie te verwijzen in de kosten.

24      Bij afzonderlijke akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 1 en 9 oktober 2013, hebben respectievelijk de Commissie en de ECB excepties van niet-ontvankelijkheid opgeworpen krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991, zoals laatstelijk gewijzigd op 19 juni 2013. Zij hebben het Gerecht verzocht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        rekwiranten te verwijzen in de kosten.

25      Bij de bestreden beschikkingen heeft het Gerecht de beroepen in hun geheel niet-ontvankelijk verklaard.

 Conclusies van partijen en procedure bij het Hof

26      Rekwiranten verzoeken het Hof:

–        de bestreden beschikkingen te vernietigen, en

–        de proceskostenveroordeling die zij in eerste aanleg hebben opgelopen te vernietigen.

27      De Commissie en de ECB verzoeken het Hof:

–        de hogere voorzieningen af te wijzen, en

–        rekwiranten te verwijzen in alle kosten.

28      Bij beschikking van 21 augustus 2015 heeft de president van het Hof de zaken C‑105/15 P tot en met C‑109/15 P gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

 Hogere voorzieningen

29      Tot staving van hun hogere voorzieningen voeren rekwiranten drie middelen aan, waarmee zij pogen aan te tonen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen voor zover het heeft geoordeeld dat de litigieuze verklaring jegens hen niet de kenmerken bezit van een handeling waarvan krachtens artikel 263 VWEU om nietigverklaring kan worden verzocht.

30      De Commissie en de ECB betogen dat de hogere voorzieningen niet-ontvankelijk zijn en voegen eraan toe dat de middelen tot staving ervan hoe dan ook ongegrond moeten worden verklaard.

 Ontvankelijkheid van de hogere voorzieningen

31      De Commissie en de ECB werpen op dat de hogere voorzieningen niet-ontvankelijk zijn omdat rekwiranten in wezen gewoon de middelen en argumenten overnemen die zij reeds voor het Gerecht hadden aangevoerd en zij de feitelijke beoordelingen van het Gerecht met betrekking tot de verschillende aangedragen bewijsgegevens betwisten.

32      In dit verband moet in herinnering worden geroepen dat uit artikel 256 VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie voortvloeit dat de hogere voorziening beperkt is tot rechtsvragen en moet zijn gebaseerd op middelen inzake de onbevoegdheid van het Gerecht, onregelmatigheden in de procedure bij het Gerecht waardoor de rekwirant in zijn belangen is geschaad, dan wel schending van het Unierecht door het Gerecht (zie met name arrest van 4 september 2014, Spanje/Commissie, C‑192/13 P, EU:C:2014:2156, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Bovendien volgt uit artikel 256 VWEU, artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de artikelen 168, lid 1, onder d), en 169, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven (zie met name arresten van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C‑352/98 P, EU:C:2000:361, punt 34, en 4 september 2014, Spanje/Commissie, C‑192/13 P, EU:C:2014:2156, punt 43).

34      Inzonderheid wordt in artikel 169, lid 2, van dat Reglement gepreciseerd dat de aangevoerde middelen en argumenten rechtens nauwkeurig moeten aangeven tegen welke rechtsoverwegingen van de beslissing van het Gerecht zij zijn gericht.

35      Een verzoekschrift in hogere voorziening dat zich beperkt tot een herhaling of een letterlijke weergave van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten, daaronder begrepen die welke waren gebaseerd op feiten die het Gerecht uitdrukkelijk heeft verworpen, voldoet dus niet aan de motiveringseisen die voortvloeien uit deze bepalingen. Een dergelijke hogere voorziening beoogt immers in werkelijkheid slechts een nieuw onderzoek van het bij het Gerecht ingediende verzoekschrift, waartoe het Hof niet bevoegd is (zie arrest van 4 september 2014, Spanje/Commissie, C‑192/13 P, EU:C:2014:2156, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Wanneer een rekwirant echter de uitlegging of de toepassing van het Unierecht door het Gerecht betwist, kunnen de in eerste aanleg onderzochte rechtspunten in hogere voorziening opnieuw worden behandeld. De procedure van hogere voorziening zou immers ten dele aan betekenis verliezen indien de rekwirant zijn hogere voorziening niet aldus kon baseren op middelen en argumenten die reeds voor het Gerecht zijn aangevoerd (zie arrest van 4 september 2014, Spanje/Commissie, C‑192/13 P, EU:C:2014:2156, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      In casu beogen rekwiranten met hun middelen aan te tonen dat de bestreden beschikkingen niet of ontoereikend zijn gemotiveerd en plaatsen zij vraagtekens bij het uitdrukkelijke antwoord van het Gerecht op bepaalde rechtsvragen. Deze punten kunnen door het Hof in hogere voorziening worden getoetst.

38      Voorts moet worden vastgesteld dat de verzoekschriften in hogere voorziening overeenkomstig artikel 169, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof de gelaakte rechtsoverwegingen van de bestreden beschikkingen alsook de aangevoerde middelen en argumenten rechtens vermelden, zodat het Hof in staat is zijn rechtmatigheidstoetsing te verrichten.

39      Bijgevolg zijn de hogere voorzieningen ontvankelijk.

 Gegrondheid van de hogere voorzieningen

 Argumenten van partijen

40      Met hun drie middelen, die samen dienen te worden onderzocht, verwijten rekwiranten het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, voor zover het in punt 45 van de bestreden beschikkingen heeft vastgesteld dat de litigieuze verklaring niet kan worden toegerekend aan de Commissie of aan de ECB. Volgens hen had het Gerecht moeten erkennen dat de Commissie en de ECB de bevoegdheid bezitten om besluiten te nemen over kwesties in verband met het ESM en had het uit hun deelname aan de vergaderingen van de Eurogroep moeten afleiden dat deze verklaring aan hen moet worden toegerekend.

41      Het Gerecht heeft volgens rekwiranten blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de Eurogroep in punt 41 van de bestreden beschikkingen een eenvoudig „discussieforum” te noemen. Het heeft bovendien niet geantwoord op het argument van rekwiranten dat uit het feit dat aan de Eurogroep geen van de bevoegdheden van de Commissie of de ECB zijn gedelegeerd moet worden afgeleid dat deze groep het kanaal vormt waarlangs de Commissie en de ECB beslissingen nemen over specifieke kwesties die verband houden met het ESM of met de financiële stabiliteit. Rekwiranten stellen dat de ECB en de Commissie bij hun optreden het wettelijke kader in acht moeten nemen dat wordt gevormd door de Verdragen en de protocollen daarbij en door het afgeleide recht. Iedere uitoefening van bevoegdheid of macht buiten dit kader komt neer op misbruik van bevoegdheid.

42      Het Gerecht heeft voorts nagelaten te antwoorden op het argument van rekwiranten dat de herkapitalisatie van de Bank of Cyprus slechts het gevolg was van de voorwaarden die de Commissie en de ECB door middel van de verklaring van de Eurogroep hadden opgelegd aan de Republiek Cyprus. Indien het Gerecht die omstandigheid in aanmerking had genomen, had het tot de conclusie moeten komen dat de door rekwiranten geleden schade in casu is veroorzaakt door de handelingen en besluiten van de Commissie en de ECB. Rekwiranten verwijten het Gerecht ook dat het in punt 61 van de bestreden beschikkingen heeft erkend dat de litigieuze verklaring formuleringen bevat die categorisch kunnen lijken, maar uit die vaststelling niet de nodige consequenties heeft getrokken, noch de argumenten heeft onderzocht dat de gouverneur van de CBC met de vaststelling van de decreten nrs. 103 en 104 de besluiten die de Commissie en de ECB via de Eurogroep hebben genomen „letterlijk” heeft uitgevoerd en dat het optreden en/of nalaten van deze gouverneur toe te rekenen is aan de ECB omdat hij lid is van de raad van gouverneurs van de ECB.

43      Tevens stellen rekwiranten dat het Gerecht de litigieuze verklaring in de punten 53 en 56 van de bestreden beschikkingen ten onrechte niet als een voor beroep vatbare handeling heeft aangemerkt en ten onrechte niet heeft geantwoord op hun argument dat deze verklaring zowel gevolgen had voor hun rechten als voor hun vermogen.

44      De Commissie en de ECB voeren aan dat deze middelen ongegrond zijn.

 Beoordeling door het Hof

45      Wat in de eerste plaats het argument betreft dat de bestreden beschikkingen gebrekkig zijn gemotiveerd, moet in herinnering worden gebracht dat de ingevolge de artikelen 36 en 53, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie op het Gerecht rustende motiveringsplicht volgens vaste rechtspraak niet inhoudt dat het Gerecht bij zijn redenering alle door de partijen bij het geding uiteengezette argumenten één voor één uitputtend dient te behandelen. De motivering kan ook impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarop het Gerecht zich baseert en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht in het kader van een hogere voorziening uit te oefenen (zie met name arrest van 8 maart 2016, Griekenland/Commissie, C‑431/14 P, EU:C:2016:145, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      In casu heeft het Gerecht – na in punt 39 van de bestreden beschikkingen te hebben opgemerkt dat de Eurogroep wordt vermeld in artikel 137 VWEU, waarin is bepaald dat de samenstelling van en de nadere regels voor de vergaderingen van de ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben, worden vastgesteld in het aan het VWEU gehechte Protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep – in punt 40 van die beschikkingen in herinnering gebracht dat deze ministers overeenkomstig artikel 1 van dit protocol in informeel verband vergaderen om van gedachten te wisselen over aangelegenheden die verband houden met de specifieke bevoegdheden van de ministers inzake de ene munt.

47      In de punten 41 tot en met 45 van de bestreden beschikkingen heeft het Gerecht, op basis van met name die bepaling van dat protocol, allereerst verklaard dat de Eurogroep geen besluitvormingsorgaan is maar een forum waarbinnen op ministerieel niveau kan worden gediscussieerd door de vertegenwoordigers van de lidstaten die de euro als munt hebben. Vervolgens heeft het opgemerkt dat de Eurogroep een informele vergadering van de ministers van de betrokken lidstaten vormt, ook al maakt artikel 1 van het voornoemde protocol gewag van de deelname van de Commissie en de ECB aan de vergaderingen van de Eurogroep. Tot slot heeft het Gerecht geoordeeld dat nergens uit blijkt dat de Eurogroep onder toezicht staat van de Commissie of de ECB, noch dat deze groep optreedt als gemachtigde van die instellingen. Het heeft hieruit afgeleid dat de litigieuze verklaring niet kon worden toegerekend aan de Commissie of de ECB.

48      In de punten 47 tot en met 49 van die beschikkingen heeft het Gerecht, in het licht van de relevante bepalingen van het ESM-verdrag, tevens geconcludeerd dat de litigieuze verklaring – zelfs indien zij zou kunnen worden toegerekend aan het ESM en niet aan de Eurogroep – niet kan worden toegerekend aan de Commissie of de ECB op grond van een vermeend toezicht dat deze instellingen op het ESM uitoefenen. Bijgevolg kon volgens het Gerecht niet worden aangenomen dat de Commissie of de ECB aan de basis lag van deze verklaring.

49      Ten overvloede heeft het Gerecht in de punten 51 tot en met 62 van de bestreden beschikkingen geoordeeld dat een verklaring van de Eurogroep niet kan worden beschouwd als een handeling die ertoe strekt rechtsgevolgen teweeg te brengen ten aanzien van derden, aangezien deze groep geen besluitvormingsorgaan is. Het heeft eraan toegevoegd dat deze beoordeling steun vindt in de inhoud van de litigieuze verklaring, die het op omstandige wijze heeft onderzocht in de punten 54 tot en met 59 van deze beschikkingen. De in punt 60 van deze beschikkingen geformuleerde conclusie van dat onderzoek luidde dat de litigieuze verklaring louter informatief is.

50      Vastgesteld moet worden dat de in de punten 46 tot en met 49 hierboven in herinnering geroepen motivering van de bestreden beschikkingen voldoet aan de in punt 45 hierboven vermelde motiveringseisen.

51      In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd dat beroep tot nietigverklaring openstaat tegen alle handelingen van de instellingen van de Unie, ongeacht de aard of de vorm ervan, die beogen bindende rechtsgevolgen in het leven te roepen die de verzoeker in zijn belangen raken doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (zie met name arresten van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9, en 9 september 2015, Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro/Commissie, C‑506/13 P, EU:C:2015:562, punt 16).

52      Wat in casu het argument van rekwiranten inzake een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht betreft, volgens hetwelk uit de context waarin de litigieuze verklaring is afgegeven en de wijze waarop de Eurogroep functioneert blijkt dat deze verklaring een gemeenschappelijk besluit van de Commissie en de ECB uitmaakt, moet worden opgemerkt dat uit de verklaring van de Eurogroep van 27 juni 2012 voortvloeit dat de Commissie en de ECB overeenkomstig artikel 13, lid 3, van het ESM-verdrag van de raad van gouverneurs de opdracht hebben gekregen om met de Cypriotische autoriteiten te onderhandelen over een macro-economisch aanpassingsprogramma dat moest worden geconcretiseerd in een memorandum van overeenstemming.

53      Voorts moet worden beklemtoond dat de rol van de Commissie en de ECB, zoals deze is omschreven in artikel 1 van Protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep, niet ruimer kan zijn dan de rol die krachtens het ESM-verdrag aan die instellingen is toegekend. Zoals het Gerecht in punt 48 van de bestreden beschikkingen in herinnering heeft gebracht, blijkt uit punt 161 van het arrest van 27 november 2012, Pringle (C‑370/12, EU:C:2012:756), dat het ESM-verdrag de Commissie en de ECB weliswaar belast met bepaalde taken in verband met de verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag, maar dat de in het kader van dit verdrag aan de Commissie en de ECB opgedragen taken geen eigen beslissingsbevoegdheid omvatten en de door deze twee instellingen in het kader van dit verdrag verrichte activiteiten enkel het ESM binden.

54      In dit verband moet in herinnering worden geroepen dat het ESM-verdrag aan de Commissie de volgende taken toebedeelt: de verzoeken om stabiliteitssteun onderzoeken (artikel 13, lid 1), de spoedeisendheid ervan onderzoeken (artikel 4, lid 4), onderhandelen over een memorandum van overeenstemming waarin de aan de verleende financiële bijstand verbonden voorwaarden worden beschreven (artikel 13, lid 3), toezien op de naleving van de aan de financiële bijstand verbonden voorwaarden (artikel 13, lid 7) en als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van de raad van gouverneurs en de raad van bewind (artikelen 5, lid 3, en 6, lid 2) (arrest van 27 november 2012, Pringle, C‑370/12, EU:C:2012:756, punt 156).

55      Krachtens artikel 13, lid 4, van het ESM-verdrag heeft de Commissie ook als taak het memorandum van overeenstemming namens het ESM te ondertekenen, mits dit memorandum voldoet aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel 13 en de raad van gouverneurs van het ESM ermee instemt.

56      Aan de ECB bedeelt het ESM-verdrag de volgende taken toe: de spoedeisendheid van de verzoeken om stabiliteitssteun onderzoeken (artikel 4, lid 4), als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van de raad van gouverneurs en de raad van bewind (artikelen 5, lid 3, en 6, lid 2), en – samen met de Commissie – de verzoeken om stabiliteitssteun onderzoeken (artikel 13, lid 1), onderhandelen over een memorandum van overeenstemming (artikel 13, lid 3) en toezien op de naleving van de aan de financiële bijstand verbonden voorwaarden (artikel 13, lid 7) (arrest van 27 november 2012, Pringle, C‑370/12, EU:C:2012:756, punt 157).

57      Tegen de achtergrond van deze informatie verandert het feit dat de Commissie en de ECB deelnemen aan de vergaderingen van de Eurogroep niets aan de aard van de verklaringen van deze groep en kan op grond van dat feit niet worden aangenomen dat de litigieuze verklaring de uitdrukking van een eventuele beslissingsbevoegdheid van deze twee instellingen van de Unie vormt.

58      Bovendien is het van belang om te vermelden dat geen enkel element van de litigieuze verklaring de neerslag vormt van een besluit van de Commissie en de ECB om ten laste van de betrokken lidstaat een wettelijke verplichting tot uitvoering van de daarin vervatte maatregelen in het leven te roepen.

59      Zoals het Gerecht in punt 60 van de bestreden beschikkingen in wezen heeft verklaard, strekte deze verklaring, die louter informatief was, ertoe het publiek in te lichten over het bestaan van een politiek akkoord tussen de Eurogroep en de Cypriotische autoriteiten, waaruit de gemeenschappelijke wil bleek om de onderhandelingen volgens de in die verklaring toegelichte voorwaarden verder te zetten.

60      Derhalve kan niet worden aangenomen dat de Republiek Cyprus bij een vermeend gemeenschappelijk besluit van de Commissie en de ECB dat in de litigieuze verklaring concrete vorm zou hebben gekregen, de verplichting is opgelegd om de wet van 22 maart 2013, die het noodzakelijke rechtskader voor de herstructurering van de betrokken banken vormde en aan de CBC de machtiging heeft verleend om de decreten nrs. 103 en 104 aan te nemen, vast te stellen.

61      Voor zover rekwiranten met hun beroepen verzochten om nietigverklaring van een verklaring van de Eurogroep, moet tot slot worden opgemerkt dat in het aan het VWEU gehechte Protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep de kwalificatie „informeel” wordt gebruikt, en dat bovendien de Eurogroep niet staat vermeld op de lijst van de verschillende formaties van de Raad van de Europese Unie, die is opgenomen in bijlage I bij het reglement van orde van de Raad [dat is vastgesteld bij besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 (PB 2009, L 325, blz. 35)] en waarnaar in artikel 16, lid 6, VEU wordt verwezen. Zoals de advocaat-generaal in de punten 55 tot en met 65 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan de Eurogroep derhalve niet worden gelijkgesteld met een Raadsformatie en evenmin worden aangemerkt als een orgaan of een instantie van de Unie in de zin van artikel 263 VWEU.

62      Gelet op een en ander zijn de hogere voorzieningen ongegrond, zodat zij moeten worden afgewezen.

 Kosten

63      Artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het Hof over de kosten beslist wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

64      Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

65      Aangezien rekwiranten in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vorderingen van de Commissie en de ECB te worden verwezen in de kosten van de hogere voorzieningen.

Het Hof (Grote kamer) verklaart:

1)      De hogere voorzieningen in de zaken C‑105/15 P tot en met C‑109/15 P worden afgewezen.

2)      Konstantinos Mallis, Elli Konstantinou Malli, Tameio Pronoias Prosopikou Trapezis Kyprou, Petros Chatzithoma, Elenitsa Chatzithoma, Lella Chatziioannou en Marinos Nikolaou worden verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Grieks.