Language of document : ECLI:EU:T:2015:813

Zaak T‑96/13

Rot Front OAO

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Маcка – Niet-ingeschreven ouder nationaal beeldmerk Маcка – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 – Toepassing van het nationale recht door het BHIM”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 28 oktober 2015

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de rechter van de Unie – Bevoegdheid van het Gerecht – Toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep – Heronderzoek van de feitelijke omstandigheden tegen de achtergrond van niet eerder voor de instanties van het Bureau overgelegde bewijzen

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 65)

2.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van het gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of van een ander in het economische verkeer gebruikt teken – Voorwaarden – Beoordeling op basis van de criteria van het nationale recht dat van toepassing is op het aangevoerde teken – Onderzoek van de inhoud van het nationale recht – Omvang

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 4)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 17)

2.      Bij het onderzoek van een oppositie die de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken heeft ingesteld overeenkomstig artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk, moet de vraag in hoeverre een teken dat in een lidstaat bescherming geniet de houder ervan het recht verleent het gebruik van een jonger merk te verbieden, worden bezien in het licht van het toepasselijke nationale recht.

In dergelijke omstandigheden moet het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ambtshalve en met de middelen die hem nuttig lijken inlichtingen inwinnen over dat nationale recht, wanneer deze inlichtingen nodig zijn voor de beoordeling van de voorwaarden voor toepassing van een weigeringsgrond. Dit impliceert dat het behalve met de feiten die door de partijen bij de oppositieprocedure expliciet naar voren zijn gebracht, tevens rekening houdt met algemeen bekende feiten, dat wil zeggen feiten die voor eenieder kenbaar zijn of die kenbaar zijn via algemeen toegankelijke bronnen. Het Bureau is, zo nodig, verplicht ambtshalve inlichtingen in te winnen over het nationale recht wanneer het reeds beschikt over aanwijzingen ter zake van het nationale recht, hetzij in de vorm van beweringen betreffende de inhoud ervan, hetzij in de vorm van overgelegde gegevens waarvan de bewijskracht werd aangevoerd.

In dit verband dient het Bureau alle middelen aan te wenden waarover het in het kader van zijn verificatiebevoegdheid beschikt om in het licht van de argumenten van de verzoekende partij informatie in te winnen over het toepasselijke nationale recht, en de inhoud en de draagwijdte van het aangevoerde nationale recht verder te onderzoeken, hetzij op eigen initiatief, hetzij door de verzoekende partij te vragen om haar zienswijze te staven.

(cf. punten 24, 31, 35)