Language of document : ECLI:EU:T:2003:100

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

3 april 2003 (1)

„Mededinging - Concentraties - Verordening (EEG) nr. 4064/89 - Beroep ingesteld door derde - Ontvankelijkheid - Verbintenissen aangegaan tijdens eerste onderzoeksfase - Merklicentie - Wijziging van verbintenissen - Termijnen - Financiële bijstand van staat - Belachelijk lage overnameprijs - Ernstige twijfel over verenigbaarheid van concentratie met gemeenschappelijke markt - Ontbreken van verbintenis met betrekking tot markten met ernstige mededingingsproblemen”

In zaak T-114/02,

BaByliss SA, gevestigd te Montrouge (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.-P. Gunther, advocaat,

verzoekster,

ondersteund door

De'LonghiSpA, gevestigd te Treviso (Italië), vertegenwoordigd door M. Merola, D. Domenicucci en I. van Schendel, advocaten,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Superti, K. Wiedner en F. Lelièvre als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

SEB SA, gevestigd te Écully (Frankrijk), vertegenwoordigd door D. Voillemot en S. Hautbourg, advocaten,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking SG (2002) D/228078 van de Commissie van 8 januari 2002 waarbij deze heeft besloten zich niet te verzetten tegen de concentratie van SEB en Moulinex en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte te verklaren, op voorwaarde dat de voorgestelde verbintenissen worden nagekomen (zaak COMP/M.2621 - SEB/Moulinex),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Azizi en M. Jaeger, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 oktober 2002,

het navolgende

Arrest

Rechtskader

1.
    Krachtens artikel 1 van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen [PB L 395, blz. 1, met rectificatie in PB 1990, L 257, blz. 13, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1310/97 van de Raad van 30 juni 1997 (PB L 180, blz. 1); hierna: „verordening nr. 4064/89”], geldt deze verordening voor concentraties die van communautaire dimensie zijn in de zin van artikel 1, leden 2 en 3.

2.
    Ingevolge artikel 4, lid 1, van verordening nr. 4064/89 moeten concentraties van communautaire dimensie vooraf worden aangemeld bij de Commissie.

3.
    Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 4064/89 bepaalt dat een concentratie van communautaire dimensie niet tot stand kan worden gebracht zolang zij niet is aangemeld en met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is verklaard. Op grond van artikel 7, lid 4, kan de Commissie evenwel op verzoek ontheffing verlenen van deze verplichting tot opschorting van de concentratie.

4.
    Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 4064/89 bepaalt dat indien de Commissie constateert dat de aangemelde concentratie weliswaar binnen het toepassingsgebied van de verordening valt, maar er geen ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, zij besluit zich er niet tegen te verzetten en zij haar verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart (hierna: „eerste fase”).

5.
    Indien de Commissie daarentegen constateert dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van verordening nr. 4064/89 valt en er ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, moet zij overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 beslissen de procedure in te leiden (hierna: „tweede fase”).

6.
    Artikel 6, lid 2, van verordening nr. 4064/89 luidt:

„Indien de Commissie constateert dat er, ingevolge door de betrokken ondernemingen aangebrachte wijzigingen, niet langer ernstige twijfel in de zin van lid 1, sub c, bestaat ten aanzien van een aangemelde concentratie, kan zij besluiten de concentratie verenigbaar te verklaren met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig lid 1, sub b.

De Commissie kan aan haar beschikking krachtens lid 1, sub b, voorwaarden en verplichtingen verbinden die moeten waarborgen dat de betrokken ondernemingen de verbintenissen nakomen die zij tegenover de Commissie zijn aangegaan om de concentratie verenigbaar te maken met de gemeenschappelijke markt.”

7.
    Ingevolge artikel 18, lid 1, van verordening (EG) nr. 447/98 van de Commissie van 1 maart 1998 betreffende de aanmeldingen, de termijnen en het horen van betrokkenen en derden overeenkomstig verordening (EEG) nr. 4064/89 (PB L 61, blz. 1) moeten de „verbintenissen die door de betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 6, lid 2, van verordening [...] nr. 4064/89 aan de Commissie worden voorgesteld met het doel een beschikking op grond van artikel 6, lid 1, sub b, van die verordening te verkrijgen, [...] binnen drie weken na de datum van ontvangst van de aanmelding bij de Commissie worden ingediend”.

8.
    In de mededeling betreffende op grond van verordening nr. 4064/89 en verordening nr. 447/98 aanvaardbare corrigerende maatregelen (PB 2001, C 68, blz. 3; hierna: „mededeling betreffende corrigerende maatregelen”), zet de Commissie de richtsnoeren uiteen die zij met betrekking tot verbintenissen wil gaan volgen.

9.
    Krachtens artikel 21, lid 1, van verordening nr. 4064/89 is de Commissie bij uitsluiting bevoegd de in deze verordening bedoelde beschikkingen te geven. Voorts bepaalt artikel 21, lid 2, dat de lidstaten hun nationale mededingingswetgeving niet toepassen op concentraties van communautaire dimensie.

10.
    Op grond van artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 kan de Commissie het onderzoek van een concentratie van communautaire dimensie evenwel naar de lidstaten verwijzen, wanneer deze concentratie een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging aanzienlijk zal worden belemmerd op een markt in die lidstaat die alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke markt.

Aan het geschil ten grondslag liggende feiten

I - De betrokken ondernemingen

11.
    Het onderhavige beroep, dat is ingesteld door BaByliss SA (hierna ook: „verzoekster”), strekt tot nietigverklaring van de beschikking waarbij de Commissie heeft besloten de concentratie van SEB en Moulinex onder voorwaarden goed te keuren.

12.
    Verzoekster is een Franse onderneming die wordt gecontroleerd door de Amerikaanse Conair-groep. Zij is gespecialiseerd in de productie van en handel in kleine elektrische huishoudelijke apparaten voor schoonheidsverzorging (zoals haardrogers, krultangen en -borstels, tondeuses, epileerapparaten voor vrouwen en apparaten voor lichaamsverzorging). De Conair-groep is in de Verenigde Staten en de rest van de wereld voornamelijk onder de merken Conair, BaByliss, Interplak, Forfex, Cuisinart, Revlon en Vidal Sassoon actief op alle marktsegmenten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten (keuken-, schoonheidsverzorgings- en schoonmaaksegment).

13.
    SEB is een Franse onderneming die wereldwijd kleine elektrische huishoudelijke apparaten ontwerpt, produceert en verhandelt. Zij brengt haar producten in meer dan 120 landen in de handel onder twee merken met een internationale dimensie (Tefal en Rowenta) en vier lokale merken (Calor en SEB in Frankrijk en België, Arno in Brazilië en de Mercosur-landen, en Samurai in de landen van het Andespact). Onder deze verschillende merken brengt SEB de volgende categorieën producten op de markt: keukenapparaten (miniovens, friteuses, broodroosters, „tafelkookgerei”), apparaten voor de bereiding van warme dranken (koffiezetapparaten, espressoapparaten, waterkokers), keukenmachines, strijkijzers en stoomstrijksystemen, apparaten voor persoonlijke verzorging (epileerapparaten, apparaten voor haarverzorging, scheerapparaten, enz.), stofzuigers, ventilatieapparaten, apparaten voor huisverwarming en keukengerei.

14.
    Ook Moulinex is een Franse onderneming die wereldwijd kleine elektrische huishoudelijke apparaten ontwerpt, produceert en verhandelt. Zij brengt dezelfde categorieën producten op de markt als SEB, onder twee internationale merken (Moulinex en Krups) en één lokaal merk (Swan in het Verenigd Koninkrijk). Daarnaast brengt Moulinex ook magnetrons op de markt.

II - De nationale procedure

15.
    Op 7 september 2001 werd voor het Tribunal de commerce te Nanterre tegen de Moulinex-groep een faillissementsprocedure ingeleid. Naar Frans recht dienden de door het Tribunal de commerce benoemde curatoren vast te stellen of de betrokken onderneming haar activiteiten kon voortzetten, door derden moest worden overgenomen, of moest worden geliquideerd. Aangezien voortzetting van de activiteiten van Moulinex in casu niet mogelijk bleek, probeerden de curatoren een onderneming te vinden die Moulinex geheel of gedeeltelijk kon overnemen.

16.
    In het kader van deze procedure toonde SEB belangstelling om bepaalde activiteiten op het gebied van kleine elektrische huishoudelijke apparaten van Moulinex over te nemen, te weten:

-    het gebruiksrecht van de merken Moulinex, Krups en Swan voor alle betrokken producten;

-    een deel van het productieapparaat (acht van de in totaal achttien fabrieken, alsmede bepaalde bedrijfsinstallaties in niet over te nemen fabrieken) om ten minste bepaalde modellen uit het totale Moulinex-assortiment - met uitzondering van stofzuigers en magnetrons - te kunnen produceren;

-    bepaalde verkoopmaatschappijen, doch in Europa enkel de Duitse en Spaanse maatschappijen.

17.
    Bij brief van 25 september 2001 heeft BaByliss, die haar activiteiten op het gebied van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Frankrijk en elders in de wereld wenste uit te breiden, bij de curatoren van Moulinex een bod uitgebracht op alle activiteiten van Krups ter wereld, dat met name sloeg op het materieel, de fabrieken, de voorraden, de industriële eigendomsrechten en de distributiekanalen van Krups.

18.
    Bij vonnis van 22 oktober 2001 keurde het Tribunal de commerce te Nanterre de door SEB voorgestelde overname goed.

III - De procedure voor de Commissie

19.
    Op 27 september 2001 verleende de Commissie op verzoek van SEB een ontheffing overeenkomstig artikel 7, lid 4, van verordening nr. 4064/89. Deze beschikking van de Commissie was voornamelijk gebaseerd op het feit dat de curatoren hadden geëist dat elk overnamebod onvoorwaardelijk moest zijn. De door de Commissie verleende ontheffing was beperkt tot het beheer van de overgenomen activa.

20.
    Op 13 november 2001 ontving de Commissie overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 4064/89 de aanmelding van de voorgenomen overname van bepaalde activa van Moulinex door SEB.

21.
    Op 21 november 2001 publiceerde de Commissie de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 4064/89 bedoelde kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. In punt 4 van deze kennisgeving verzocht zij „belanghebbende derden [...] hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie te maken”.

22.
    Naar aanleiding van deze kennisgeving heeft BaByliss, gelet op de aanzienlijke mededingingsbeperkende gevolgen van de samenwerking tussen SEB en Moulinex in de sector waarin zij binnenkort haar entree wilde maken, de Commissie bij brieven van 27 en 29 november 2001 haar ongerustheid over deze voorgenomen concentratie meegedeeld. BaByliss verklaarde dat zij zich zou positioneren als potentiële concurrent van SEB/Moulinex in de branche van kleine elektrische huishoudelijke apparaten, en met name in de sector van de kleine keukenapparaten, waarin zij actief is onder het handelsmerk Cuisinart. Bij schrijven van 29 november 2001, gevoegd bij de brief van diezelfde datum, zond BaByliss de Commissie een voorstel voor de volledige overname van Moulinex, inclusief alle personeel en activa van Moulinex in Frankrijk, alsmede een businessplan van Cuisinart („Stratégie Cuisinart en France”) van november 2001.

23.
    Bij brief van 30 november 2001 beantwoordde BaByliss de door de Commissie aan de concurrenten gerichte vragenlijst, die de Commissie haar op 27 november 2001 had toegezonden.

24.
    Op 5 december 2001 hebben de partijen bij de concentratie aan de Commissie verbintenissen voorgesteld.

25.
    Diezelfde dag hadden de vertegenwoordigers van BaByliss een onderhoud met de Commissie aangaande de voorgenomen concentratie.

26.
    Bij brief van 6 december 2001 stelde BaByliss de Commissie in kennis van haar bezwaren tegen een eventuele op artikel 9 van verordening nr. 4064/89 gebaseerde (gedeeltelijke) verwijzing van de concentratie door de Commissie naar de nationale mededingingsautoriteiten die om deze verwijzing zouden verzoeken.

27.
    Op 7 december 2001 verzochten de Franse mededingingsautoriteiten de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 om een gedeeltelijke verwijzing in verband met de gevolgen van de betrokken concentratie voor de mededinging op bepaalde afzetmarkten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Frankrijk.

28.
    Op 18 december 2001 wijzigden de partijen bij de concentratie naar aanleiding van de kritiek van de Commissie hun oorspronkelijke verbintenissen.

29.
    Op 20 december 2001 diende BaByliss bij de Commissie haar opmerkingen in aangaande de marktaandelen die SEB/Moulinex in de door de Commissie onderzochte productcategorieën als gevolg van de betrokken concentratie in handen zou hebben.

30.
    Bij brief van 21 december 2001 beantwoordde BaByliss een vragenlijst betreffende de verbintenissen van de partijen bij de concentratie, die de Commissie haar op 20 december 2001 had toegezonden.

31.
    Naar aanleiding van opmerkingen van belanghebbende derden hebben de partijen bij de concentratie hun verbintenissen opnieuw gewijzigd.

32.
    Op 28 december 2001 diende verzoekster een voorstel in voor de gedeeltelijke overname van Moulinex.

33.
    Op 3 januari 2002 heeft BaByliss haar antwoord op de vragenlijst betreffende de verbintenissen van de partijen bij de concentratie, die de Commissie haar op 20 december 2001 had toegezonden, aangevuld. Bovendien heeft zij nogmaals blijk gegeven van haar belangstelling voor de gehele of gedeeltelijke overname van de activa van Moulinex. Ook uitte zij opnieuw haar bezorgdheid over haar positie en over de machtspositie van SEB/Moulinex die als gevolg van de betrokken concentratie zou ontstaan met betrekking tot een aantal categorieën kleine elektrische huishoudelijke apparaten in de voornaamste Europese landen.

34.
    Op 8 januari 2002 keurde de Commissie overeenkomstig artikel 6, leden 1, sub b, en 2, van verordening nr. 4064/89 en artikel 57 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte de concentratie van SEB en Moulinex onder voorwaarden goed (hierna: „bestreden beschikking”).

35.
    Deze beschikking betreft evenwel niet de Franse markt, aangezien de Commissie op diezelfde datum is ingegaan op het verzoek om gedeeltelijke verwijzing van de zaak naar de Franse autoriteiten.

36.
    Op 8 juli 2002 heeft de Franse minister van Economische zaken de concentratie zonder oplegging van verbintenissen goedgekeurd op basis van de theorie van de „reddingsfusie”.

De bestreden beschikking

I - De betrokken productmarkten

37.
    Volgens punt 16 van de bestreden beschikking is de bij de onderhavige concentratie betrokken economische sector die van de verkoop van kleine elektrische huishoudelijke apparaten. Deze sector omvat dertien productcategorieën: friteuses; miniovens; broodroosters; sandwichapparaten en wafelijzers; „tafelkookgerei” (zoals steengrills, wokken, fondue- en raclettestellen); elektrische barbecues en tafelgrills; rijstkokers en stoompannen; elektrische koffiezetapparaten; waterkokers; espressoapparaten; mixers en keukenmachines; strijkijzers en stoomstrijksystemen; apparaten voor persoonlijke verzorging (gezondheids- en schoonheidsapparaten). De eerstgenoemde elf productcategorieën behoren tot de keukenapparaten.

38.
    Volgens de Commissie kan elk van de categorieën kleine huishoudelijke apparaten een afzonderlijke productmarkt vormen (punt 25 van de bestreden beschikking). De conclusies van de Commissie zijn hoofdzakelijk gebaseerd op een analyse van de mogelijke vraagsubstitutie, voorzover elke categorie een eigen functie heeft en voor een afzonderlijk eindverbruik is bestemd. Bovendien sluit de Commissie aanbodsubstitutie uit. Zelfs wanneer alle producenten in staat zouden zijn om alle soorten kleine huishoudelijke apparaten te produceren, dan nog immers kan de toegang tot een nieuwe productmarkt aanzienlijke tijd en kosten vergen.

II - De betrokken geografische markten

39.
    De Commissie meent dat „aan het einde van de eerste fase een nationale definitie van de betrokken geografische markten het meest aannemelijk lijkt” (punt 30 van de bestreden beschikking).

III - Belang van het merk

40.
    De Commissie stelt vast dat merken voor de eindverbruikers tot de voornaamste keuzefactoren behoren en daarmee een van de hoofdelementen vormen van de mededinging tussen producenten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten (punt 36 van de bestreden beschikking).

41.
    In dit verband voert zij aan dat SEB en Moulinex aanzienlijke bedragen uitgeven om hun merkbekendheid te behouden (punt 38 van de bestreden beschikking). Verder betreffen de bij de verkoop van Moulinex ontvangen aanbiedingen niet zozeer de productie-eenheden, maar vrijwel uitsluitend de merken van deze groep (punt 39 van de bestreden beschikking).

IV - Analyse van de mededinging

42.
    De Commissie verwerpt in de eerste plaats het argument dat de gevolgen van de litigieuze concentratie voor de mededinging niet verschillen van die van de mededingingssituatie die door de liquidatie van de Moulinex-groep zou zijn ontstaan. In dit verband verklaart zij:

„Een dergelijk betoog moet na de eerste onderzoeksfase worden verworpen, aangezien een aantal ondernemingen reeds vanaf het begin van de faillissementsprocedure tegen de Moulinex-groep te kennen had gegeven de merken van deze groep te willen overnemen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat bepaalde bedrijfsinstallaties of industriële eigendomsrechten zouden zijn overgenomen door andere ondernemingen dan SEB. Gelet op het belang van het merk op de betrokken markten, zouden deze overnemers waarschijnlijk in staat zijn geweest om het concurrentievermogen van Moulinex geheel of gedeeltelijk te herstellen” (punt 41 van de bestreden beschikking).

43.
    Aan het einde van haar analyse komt de Commissie tot de conclusie dat er ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt op een aantal markten van keukenapparaten (punt 44 van de bestreden beschikking). Ten aanzien van de in de bestreden beschikking onderzochte geografische markten stelt zij dat:

-    in Portugal, Griekenland, België en Nederland, landen waar SEB en Moulinex vóór de concentratie soms sterke posities innamen in de sector kleine elektrische huishoudelijke apparaten, de marktpositie van SEB door de toevoeging van Moulinex wordt versterkt, en de concentratie voor een groot deel van de betrokken productcategorieën leidt tot aanzienlijke marktaandelen. Volgens de Commissie zal deze macht op de markt nog worden vergroot door een uniek portfolio met verschillende merken, terwijl marktdeelnemers als Philips, Braun en Taurus elk slechts over één merk beschikken (punten 43 en 45-47 van de bestreden beschikking);

-    de concentratie in Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen op een aantal productmarkten een wezenlijke verandering van de mededingingsvoorwaarden met zich brengt (punt 43 van de bestreden beschikking);

-    ten slotte, de mededingingsvoorwaarden in de andere lidstaten door de concentratie slechts marginaal worden gewijzigd (punt 43 van de bestreden beschikking).

44.
    Volgens de Commissie bestaat er dus ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt, en wel op de volgende markten (punt 128 van de bestreden beschikking):

-    Duitsland: friteuses en barbecues/grills;

-    Oostenrijk: friteuses en „tafelkookgerei”;

-    België: keukenmachines, espressoapparaten, waterkokers, broodroosters, „tafelkookgerei”, barbecues/grills, en strijkijzers en stoomstrijksystemen;

-    Denemarken: friteuses en draagbare ovens;

-    Griekenland: friteuses, waterkokers, sandwichapparaten en wafelijzers, espressoapparaten en keukenmachines;

-    Noorwegen: friteuses en draagbare ovens;

-    Nederland: friteuses, espressoapparaten, miniovens, „tafelkookgerei”, barbecues/grills, en strijkijzers en stoomstrijksystemen;

-    Portugal: friteuses, broodroosters, elektrische koffiezetapparaten, espressoapparaten, waterkokers, miniovens, sandwichapparaten en wafelijzers, „tafelkookgerei”, barbecues/grills en keukenmachines;

-    Zweden: friteuses.

45.
    Op de markten van apparaten voor persoonlijke verzorging geeft de concentratie volgens de Commissie daarentegen geen aanleiding tot ernstige twijfel, aangezien op deze markten, hoe zij ook worden gedefinieerd, het gezamenlijke marktaandeel van de partijen in alle landen (behalve Frankrijk) minder dan 20 % bedraagt (punt 44 van de bestreden beschikking).

V - Verbintenissen van de partijen bij de concentratie

46.
    De door de partijen bij de concentratie voorgestelde verbintenissen kunnen naar het oordeel van de Commissie evenwel de ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie wegnemen, aangezien zij een duidelijk en rechtstreeks antwoord vormen op de mededingingsproblemen buiten Frankrijk die in de beschikking worden geconstateerd.

47.
    De oorspronkelijk aangeboden verbintenissen van 5 december 2001 bepaalden dat de producten van het merk Moulinex uit de categorieën friteuses, draagbare ovens, „tafelkookgerei”, barbecues/grills, strijkijzers en stoomstrijksystemen in de gehele Europese Economische Ruimte (hierna: „EER”) twee jaar lang niet in de handel zouden worden gebracht. Volgens de Commissie maakten deze oorspronkelijke verbintenissen het voor een andere marktdeelnemer evenwel onmogelijk om de Moulinex-groep te vervangen, en betroffen zij niet alle markten waarvoor de concentratie ernstige twijfel opwerpt (punt 135 van de bestreden beschikking).

48.
    Op 18 december 2001 hebben de partijen „hun voorstel verbeterd, teneinde het uitvoerbaar en doeltreffend te maken” (punt 135 van de bestreden beschikking). Dit voorstel voorzag voor alle productcategorieën in België, Griekenland, Nederland en Portugal, en voor de categorie friteuses in Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden in een exclusieve licentie voor het gebruik van het merk Moulinex voor de duur van drie jaar (met daaraan gekoppeld de verplichting om gedurende de daaropvolgende periode van een jaar geen producten onder dit merk op de markt te brengen). De houders van een dergelijke licentie zouden verplicht zijn broodroosters, elektrische koffiezetapparaten, waterkokers en keukenmachines te betrekken bij de licentiegever.

49.
    Derden om wier opmerkingen was gevraagd, hebben evenwel kritiek geuit op deze verbintenissen, met name op de duur van de licentie en de periode waarin de producten niet op de markt zouden worden gebracht, alsmede op de afnameverplichting, het ontbreken van corrigerende maatregelen met betrekking tot de gevolgen van de aangemelde concentratie voor de mededinging op bepaalde markten, het ontbreken van voldoende afzetmogelijkheden om de toetreding van een nieuwe marktdeelnemer op de betrokken markten economisch te rechtvaardigen en het ontbreken van effectieve controle door de licentiehouder van het merk Moulinex bij de speciaal voor friteuses voorziene corrigerende maatregelen, aangezien SEB dit merk voor andere producten kon blijven gebruiken. (punt 136 van de bestreden beschikking).

50.
    Volgens de bestreden beschikking heeft SEB deze verbintenissen daarop „verfijnd” door de merklicentie uit te breiden tot alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden. Daarmee heeft SEB deze verbintenissen aangepast aan die welke reeds waren aangeboden voor België, Griekenland, Nederland en Portugal. Voorts heeft SEB de looptijd van de licentie verlengd tot vijf jaar (en de duur van de periode waarin de producten niet op de markt zouden worden gebracht tot drie jaar) en de afnameverplichting van de licentiehouder ingetrokken (punt 137 van de bestreden beschikking).

51.
    In de bestreden beschikking worden de door de Commissie aanvaarde verbintenissen als volgt samengevat:

„129    De SEB-groep verbindt zich ertoe om in elk van deze staten met een derde een exclusieve licentieovereenkomst voor het merk Moulinex af te sluiten voor de verkoop van alle dertien categorieën kleine elektrische huishoudelijke apparaten.

130    Deze licentieovereenkomst wordt met een of meer derde partijen afgesloten voor de duur van vijf jaar. Gedurende de looptijd van de licentie en een periode van drie jaar na afloop ervan zal SEB in de betrokken staten geen huishoudelijke apparaten onder het merk Moulinex op de markt brengen. Bovendien verbindt de SEB-groep zich ertoe om in de betrokken landen geen modellen uit het Moulinex-assortiment onder een ander merk dan Moulinex op de markt te brengen, voorzover de licentiehouder ervoor heeft gekozen zich te laten bevoorraden door SEB, dan wel gebruik te maken van een intellectuele-eigendomslicentie.

131    Deze licentie strekt ertoe het gebruik van het merk Moulinex toe te staan teneinde de licentiehouder in staat te stellen zijn eigen merk op de betrokken geografische markten te positioneren of te versterken. Met het oog daarop zal de licentiehouder tijdens de looptijd van de licentie gerechtigd zijn het merk Moulinex te gebruiken, hetzij als enig merk, hetzij in combinatie met zijn eigen merk, en op elk moment van .co-branding’ naar zijn eigen merk over te schakelen. SEB zal bevoegd zijn zich ervan te verzekeren dat de licentiehouder(s) het beeldmerk van Moulinex eerbiedigt (eerbiedigen).

132    De licentiehouders hebben in alle betrokken landen de vrije keuze van levering en leveringsvoorwaarden ten aanzien van alle producten. Desgewenst kunnen zij SEB ertoe verplichten een leveringscontract af te sluiten voor (een deel van) de looptijd van de licentieovereenkomst voor alle, dan wel een deel van de genoemde productcategorieën. De omvang van deze leveringen dient 65 % van de verkopen onder het merk Moulinex in het jaar 2000 te bedragen. Opgemerkt zij, dat SEB niettemin voorstelt om de licentiehouder in Duitsland een afnameverplichting voor keukenmachines op te leggen. SEB rechtvaardigt deze uitzondering door te wijzen op de noodzaak van het behoud van werkgelegenheid in de naar aanleiding van het vonnis van het Tribunal de commerce te Nanterre overgenomen fabrieken.

133    Bovendien verbindt de SEB-groep zich ertoe om aan elke licentiehouder die daarom verzoekt de industriële eigendomsrechten (tekeningen en modellen, octrooien en know-how) inzake een of meer modellen uit het Moulinex-assortiment in licentie te geven, zodat deze licentiehouders in staat zullen zijn om deze modellen zelf, dan wel door een derde van hun keus te (laten) produceren.

134    De SEB-groep verbindt zich ertoe om een gemachtigde te benoemen die in de eerste plaats dient te verzekeren dat de SEB-groep haar verbintenissen behoorlijk nakomt. SEB heeft zich ertoe verbonden om de bij de verbintenissen voorziene licentieovereenkomsten binnen een termijn van [...] na de datum van ontvangst van de goedkeuringsbeschikking van de Commissie af te sluiten. Indien SEB binnen deze termijn niet alle overeenkomsten heeft afgesloten, zal de gemachtigde opdracht krijgen om een of meer licentiehouders te vinden en deze overeenkomsten binnen een termijn van [...] af te sluiten. De keuze van deze licentiehouder(s) zal zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Commissie.”

52.
    De Commissie is van mening dat deze verbintenissen de uit de aangemelde concentratie voortvloeiende mogelijkheid van herwinning van marktaandelen aanzienlijk zal verkleinen. Zij stelt vast dat enkel de mogelijkheid van herwinning die voortvloeit uit de verkopen onder het merk Krups blijft bestaan. Volgens de Commissie kan de toevoeging van marktaandelen van het merk Krups evenwel alleen tot mededingingsproblemen leiden op de markten van espressoapparaten en „tafelkookgerei” in Portugal (punt 139 van de bestreden beschikking).

53.
    Volgens de Commissie worden met de voorgestelde verbintenissen de voorwaarden voor een daadwerkelijke mededinging duurzaam hersteld. De vijfjarige looptijd van de licentie geeft de licentiehouder immers de mogelijkheid om Moulinex-producten onder zijn eigen merk te verkopen, waarbij het verlies voor SEB beperkt blijft, wanneer deze onderneming het merk Moulinex op de betrokken markten zal kunnen herintroduceren. In dit verband wijst de Commissie erop dat de gemiddelde levensduur van kleine elektrische huishoudelijke apparaten ongeveer drie jaar bedraagt. De overschakeling naar zijn eigen merk wordt bovendien vergemakkelijkt nu de licentiehouder in de betrokken geografische zone de enige is die het merk Moulinex voor alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten mag gebruiken (punt 140 van de bestreden beschikking).

54.
    De Commissie overweegt dat de uitbreiding van de verbintenis om een exclusieve licentie te verlenen tot alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten, dus ook de producten ten aanzien waarvan de Commissie geen ernstige twijfel heeft, noodzakelijk is om de doeltreffendheid en uitvoerbaarheid van deze corrigerende maatregelen te verzekeren. Een licentie die slechts een beperkt aantal producten omvat, zou de manoeuvreerruimte voor de licentiehouder om een „rebranding” te bewerkstelligen aanzienlijk beperken, omdat het merk Moulinex dan in de betrokken landen door twee concurrerende ondernemingen zou worden gebruikt, namelijk door SEB en door de houder van de tot bepaalde producten beperkte licentie (punt 141 van de bestreden beschikking).

55.
    De Commissie wijst erop dat de licentiehouder bovendien desgewenst over de mogelijkheid beschikt om geheel zelfstandig Moulinex-producten in productie te nemen, terwijl SEB zal moeten toestaan dat hij gebruik maakt van de nieuwe modellen die zij ontwikkelt voor het Moulinex-assortiment in de landen die niet onder de verbintenissen vallen (punt 142 van de bestreden beschikking).

56.
    Ten slotte beklemtoont de Commissie dat de licentiehouders ingevolge de verbintenissen „marktdeelnemers moeten zijn die reeds op de markt aanwezig, dan wel potentieel tot toetreding in staat zijn, levensvatbaar en onafhankelijk moeten zijn, geen banden mogen hebben met de SEB-groep en dienen te beschikken over de bekwaamheid en motivering die nodig zijn om op de betrokken markten actief en daadwerkelijk te concurreren”. Voorts bepalen de verbintenissen dat deze licentiehouders moeten beschikken over een eigen merk dat kan worden gebruikt in combinatie met het merk Moulinex (punt 144 van de bestreden beschikking).

57.
    In punt 146 van de bestreden beschikking constateert de Commissie dan ook dat de door partijen voorgestelde verbintenissen volstaan om de in deze negen landen gerezen twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt weg te nemen, op voorwaarde dat de partijen de volgende verbintenissen nakomen:

„a)    de verbintenis om voor de duur van vijf jaar een exclusieve licentie te verlenen om kleine elektrische huishoudelijke apparaten van de dertien in deze beschikking genoemde productcategorieën te verkopen onder het merk Moulinex, zoals omschreven in punt 1, sub a, van de in de bijlage bij deze beschikking genoemde verbintenissen;

b)    de verbintenis om in de betrokken landen gedurende de looptijd van de licentie en een daaropvolgende periode van drie jaar geen producten onder het merk Moulinex op de markt te brengen, zoals bepaald in punt 1, sub c;

c)    de verbintenis om in de gebieden waarvoor de licentiehouder(s) een leveringscontract heeft (hebben) afgesloten of een intellectuele-eigendomslicentie heeft (hebben) verworven, geen modellen van Moulinex-producten onder een ander merk dan Moulinex op de markt te brengen, zoals bepaald in punt 1, sub e;

d)    de verbintenis om voor alle betrokken producten, behalve keukenmachines in Duitsland, met elke licentiehouder die daarom verzoekt een leveringscontract te sluiten (waarbij de leveringsprijs gelijk is aan de industriële kostprijs vermeerderd met de algemene kosten van productie en levering aan de licentiehouder) en/of hem een intellectuele-eigendomslicentie te verlenen, zoals bepaald in punt 1, sub d;

e)    de verbintenis om in alle negen betrokken staten het algemene beleid van ontwikkeling van nieuwe modellen voort te zetten en de volledige economische en concurrentiewaarde van het merk Moulinex te behouden totdat de licentieovereenkomsten zijn afgesloten, zoals bepaald in punt 1, sub h;

f)    de verbintenis om in de negen betrokken landen binnen de in punt 1, sub h, en 2, sub e-iv, van de verbintenissen gestelde termijnen (een) exclusieve licentieovereenkomst(en) voor het merk Moulinex af te sluiten;

g)    de verbintenis betreffende de goedkeuring van de licentiehouder(s) door de Commissie, zoals bepaald in punt 1-i;

h)    de eerbiediging van elk voorstel dat nuttig kan zijn voor de realisering van de verbintenissen of voor de taakvervulling van de in punt 2, sub e-ii, bedoelde gemachtigde”.

58.
    Details van de door SEB ondertekende verbintenissen staan in de bijlage bij de bestreden beschikking.

59.
    In punt 2, sub g, van de bijlage wordt bepaald:

„Indien de goedkeuring van de onderhavige concentratie door een andere mededingingsautoriteit is onderworpen aan verbintenissen die in strijd komen met de onderhavige verbintenissen of leiden tot een situatie die verder gaat dan nodig is om de mededinging op alle betrokken markten te herstellen, kan de SEB-groep de Commissie verzoeken om de onderhavige verbintenissen te herzien, teneinde deze tegenstrijdigheden op te heffen, dan wel een einde te maken aan de voor de SEB-groep geldende voorwaarden en verplichtingen die in de onderhavige verbintenissen zijn opgenomen en niet langer nodig zijn.”

VI - Staatssteun

60.
    In antwoord op de verwijten van bepaalde derde partijen dat SEB in het kader van haar overnameplan steun ontvangt van de Franse autoriteiten, stelt de Commissie in punt 10 van de bestreden beschikking vast dat uit een eerste onderzoek van de door de Franse autoriteiten geplande regeling niet blijkt dat de in het kader van de faillissementsprocedure voorgenomen overheidsinterventies maatregelen zijn die ten goede komen aan SEB. Derhalve is de Commissie van mening dat bij het uit hoofde van verordening nr. 4064/89 uitgevoerde onderzoek van de voorgestelde concentratie met het effect van deze interventies geen rekening moet worden gehouden.

Procesverloop en conclusies van partijen

61.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 april 2002, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op dezelfde datum, heeft verzoekster het Gerecht verzocht om op het beroep uitspraak te doen volgens de versnelde procedure van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

62.
    Bij brief van 30 april 2002 heeft de Commissie het Gerecht meegedeeld dat zij zich niet verzette tegen het verzoek om versnelde behandeling. De Commissie heeft verder beklemtoond dat verzoekster niet had aangetoond dat zij door de bestreden beschikking individueel was geraakt.

63.
    Bij brief van 8 mei 2002 heeft de griffier van het Gerecht verweerster meegedeeld dat haar verzoek om verlenging van de termijn voor de indiening van haar verweerschrift tot 24 juni 2002 werd ingewilligd. Daarbij heeft hij verweerster tevens verzocht om, teneinde de procedure niet te vertragen, eventuele vragen betreffende de ontvankelijkheid van het beroep tegelijk met haar verweer ten gronde naar voren te brengen.

64.
    Bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang heeft de griffier van het Gerecht verzoekster bij brief van 17 juni 2002 verzocht om voor 28 juni 2002 een aantal schriftelijke vragen te beantwoorden.

65.
    Op 24 juni 2002 heeft de Commissie haar verweerschrift met primair haar bezwaren aangaande de ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair haar verweer ten gronde ingediend.

66.
    Op 28 juni 2002 heeft verzoekster haar antwoorden op de vragen van het Gerecht ingediend.

67.
    Bij beschikking van 18 juli 2002 heeft het Gerecht (Derde kamer) het verzoek om versnelde behandeling op grond van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering ingewilligd.

68.
    Op 18 juli 2002 heeft verzoekster, overeenkomstig het verzoek van de griffier, in antwoord op het verweerschrift van de Commissie haar opmerkingen aangaande de ontvankelijkheid ingediend.

69.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 juli 2002, heeft SEB verzocht om te worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 juli 2002, heeft De'Longhi verzocht om te worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekster. Bij beschikking van 16 september 2002 heeft de president van de Derde kamer deze verzoeken ingewilligd. Op hun verzoek werd het SEB toegestaan om een memorie in interventie in te dienen, en De'Longhi om een aantal in haar interventieverzoek genoemde stukken over te leggen.

70.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang partijen verzocht om bepaalde stukken over te leggen en een aantal schriftelijke vragen te beantwoorden. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

71.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 9 oktober 2002 gehoord in hun pleidooien en antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

72.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

73.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk of, subsidiair, ongegrond te verklaren;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

74.
    SEB concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk of, subsidiair, ongegrond te verklaren;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

De ontvankelijkheid

I - Argumenten van partijen

75.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, stelt dat de bestreden beschikking haar rechtstreeks en individueel raakt in de zin van artikel 230 EG. BaByliss zal zich als nieuwkomer op de markt van kleine elektrische keukenapparaten immers positioneren als directe concurrent van SEB en Moulinex. Bovendien beklemtoont verzoekster dat zij actief heeft deelgenomen aan de administratieve procedure die aan de vaststelling van de bestreden beschikking voorafging.

76.
    De Commissie betoogt dat verzoekster door de bestreden beschikking niet individueel wordt geraakt.

77.
    In de eerste plaats stelt de Commissie dat de enkele omstandigheid dat BaByliss uit eigen beweging heeft gereageerd op de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 4064/89 bedoelde kennisgeving van de voorgenomen concentratie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen door contact met haar op te nemen, niet volstaat om aan te tonen dat BaByliss door de bestreden beschikking individueel wordt geraakt. BaByliss toont niet aan dat de bestreden beschikking haar treft op grond van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke haar op soortgelijke wijze als SEB individualiseert.

78.
    De Commissie benadrukt dat talrijke ondernemingen, net als verzoekster, actief aan de procedure hebben deelgenomen. De enkele omstandigheid dat een onderneming opmerkingen heeft ingediend, betekent evenwel nog niet dat zij ook individueel wordt geraakt. Nauwgezet onderzoek van concentraties vereist immers een regelmatig contact met talrijke deelnemers aan het economisch leven.

79.
    In de tweede plaats merkt zij op dat artikel 2 van de statuten van BaByliss bepaalt dat „de vennootschap richt zich op: alle activiteiten op het gebied van productie, verwerking, vertegenwoordiging, in- en uitvoer van, en groot-, tussen- en detailhandel in artikelen en goederen voor met name de schoonheids- en kapperssector en de sectoren parfumerie en geschenkartikelen”. De bij de bestreden beschikking goedgekeurde concentratie heeft evenwel betrekking op de sector kleine elektrische huishoudelijke apparaten, welke geen verband houdt met de „schoonheids- en kapperssector en de sectoren parfumerie en geschenkartikelen”.

80.
    In de derde plaats wijst de Commissie erop dat verzoekster zich presenteert als „nieuwkomer” op de markt van kleine elektrische keukenapparaten, maar zelf toegeeft vóór de datum van de bestreden beschikking en vóór de datum van indiening van haar beroep nog geen enkel klein elektrisch huishoudelijk apparaat in de handel te hebben gebracht. Toch beschouwt BaByliss zichzelf als een „potentiële concurrent”. Haar bewering dat zij deze producten vanaf 15 mei 2002 „officieel” op de markt zou gaan brengen, weet zij evenwel met geen enkel bewijsstuk te staven.

81.
    In de vierde plaats merkt de Commissie op dat zij niet kan uitmaken of de door BaByliss - een in Frankrijk gevestigde vennootschap - in de handel gebrachte producten direct concurreren met de apparaten die door SEB worden verkocht op de geografische markten ten aanzien waarvan zij ernstige twijfel heeft, aangezien zij zich niet heeft uitgesproken over de Franse marktsituatie, die door de Franse mededingingsautoriteiten zal worden geanalyseerd.

82.
    In de vijfde plaats betoogt de Commissie dat verzoekster zich ten onrechte meent te kunnen beroepen op de „arresten Air France”. Verzoeksters situatie is totaal verschillend van die van Air France. In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 19 mei 1994, Air France/Commissie (T-2/93, Jurispr. blz. II-323), heeft het Gerecht immers allereerst opgemerkt dat de Commissie bij haar beoordeling van de toestand van de mededinging op de betrokken markten vooral rekening heeft gehouden met de situatie van Air France (punt 45 van het arrest), als enige serieuze concurrent van de bij de concentratie betrokken ondernemingen, terwijl verzoekster op de bij de concentratie betrokken markten volledig ontbreekt. Ook heeft het Gerecht erop gewezen dat Air France op grond van een overeenkomst tussen haar, de Franse regering en de Commissie gedwongen was om haar deelneming in de maatschappij TAT volledig ongedaan te maken (punt 46 van het arrest), terwijl Babyliss zich niet kan beroepen op enigerlei overeenkomst of beslissing van gelijke strekking op grond waarvan zij zou kunnen aantonen dat haar situatie haar op soortgelijke wijze individualiseert als SEB. De Commissie stelt dat in het arrest van het Gerecht van 24 maart 1994, Air France/Commissie (T-3/93, Jurispr. blz. II-121), Air France de voornaamste concurrent van British Airways was, terwijl BaByliss slechts een van de talrijke ondernemingen is die zichzelf als (potentiële) concurrent van SEB beschouwen.

83.
    Ten slotte vestigt de Commissie de aandacht op het feit dat de nieuwe uitlegging van artikel 230 EG in het arrest van het Gerecht van 3 mei 2002, Jégo-Quéré SA/Commissie (T-177/01, Jurispr. blz. II-2365, punt 51), het beroep evenmin ontvankelijk maakt, aangezien enerzijds de bestreden beschikking een individuele beschikking zonder algemene strekking is, en anderzijds deze beschikking de rechten van verzoekster (die overigens op de door de concentratie betrokken markten niet aanwezig is) niet beperkt, noch haar enigerlei verplichting oplegt. Van een zekere en actuele aantasting van verzoeksters rechtspositie is geen sprake.

84.
    SEB stelt dat verzoekster door de bestreden beschikking niet individueel wordt geraakt. Dienaangaande betoogt zij dat verzoekster, indien zij werkelijk geïnteresseerd was in een gehele of gedeeltelijke overname van de activa van Moulinex, zoals zij zelf in het kader van de collectieve procedure een concreet, serieus overnamebod had kunnen uitbrengen. SEB wijst erop dat verzoeksters eerste overnamebod op Moulinex niet serieus was en door het Tribunal de commerce te Nanterre onaanvaardbaar werd geacht, terwijl de volgende overnamevoorstellen pas na de concentratie werden ingediend en enkel tot doel hadden de door SEB voorgestelde overdracht te dwarsbomen. Voorts stelt zij dat verzoekster geen enkele interesse heeft getoond voor de Moulinex-licentie, ondanks het feit dat deze haar in staat kan stellen om, gelet op de door haarzelf aangegeven toekomstige ontwikkelingsstrategie, haar entree te maken en zich blijvend en daadwerkelijk op de betrokken markten te positioneren.

85.
    Verder merkt SEB op dat op de geografische markten waarover het in de bestreden beschikking gaat, alsmede in Frankrijk, tot nu toe nog geen BaByliss-producten in de handel zijn gebracht. In Frankrijk zijn de activiteiten van verzoekster beperkt gebleven tot een presentatie in een restaurant in Lyon in mei 2002. Zij wijst erop dat de Commissie in het kader van haar mededingingsanalyse verzoekster niet als huidig of potentieel concurrent heeft vermeld.

86.
    Ten slotte wijst SEB erop dat verzoekster niet heeft deelgenomen aan het diepgaand onderzoek van de rapporteurs van de Franse Conseil de la concurrence, en op de hoorzitting van de Conseil de la concurrence niet aanwezig noch vertegenwoordigd was.

II - Beoordeling door het Gerecht

87.
    Artikel 230, vierde alinea, EG luidt: „Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan [...] beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken”.

88.
    Verzoekster is geen partij bij de concentratie en geen adressaat van de bestreden beschikking. Derhalve moet worden nagegaan of zij door deze beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

89.
    Dat verzoekster rechtstreeks wordt geraakt, kan niet worden betwist. De bestreden beschikking, waar zij de onmiddellijke totstandkoming van de beoogde concentratie mogelijk maakt, is immers van dien aard dat zij tot een onmiddellijke wijziging van de situatie op de betrokken markten leidt, die dus slechts van de wil van partijen afhangt (zie arrest van 24 maart 1994, Air France/Commissie, reeds aangehaald, punt 80).

90.
    Derhalve moet worden nagegaan of verzoekster door deze beschikking ook individueel wordt geraakt.

91.
    Volgens vaste rechtspraak kunnen personen die niet de adressaten van een beschikking zijn, slechts stellen individueel te worden geraakt, indien de beschikking hen treft op grond van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arrest Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207, 232).

92.
    Wat in de eerste plaats de deelneming aan de procedure betreft, constateert het Gerecht dat vaststaat dat verzoekster naar aanleiding van de publicatie bedoeld in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 4064/89 de Commissie bij brieven van 27, 29, en 30 november 2001 en van 6, 20, 21 en 28 december 2001 haar opmerkingen heeft doen toekomen aangaande de gevolgen die de concentratie zou hebben voor de mededingingssituatie op de betrokken markten en voor haar eigen positie. Daarnaast heeft de Commissie verzoekster gehoord tijdens een vergadering van 5 december 2001 en tijdens een telefoongesprek van 4 januari 2002 met de ambtenaren die met het onderzoek van de concentratie waren belast.

93.
    Bij deze gelegenheden heeft BaByliss in wezen dezelfde bezwaren naar voren gebracht als in haar verzoekschrift voor het Gerecht. Deze bezwaren betroffen voornamelijk de beoordeling van de gevolgen van de concentratie voor de verschillende geografische en productmarkten in kwestie, en met name voor de situatie van BaByliss, alsmede de beoordeling van de doeltreffendheid van de verbintenissen die SEB had voorgesteld om de door de overname van Moulinex veroorzaakte mededingingsproblemen op te lossen.

94.
    Ten slotte vormden de door verzoekster aan de Commissie gezonden brieven niet enkel een eenzijdige, ongevraagde stap, maar heeft de Commissie verzoekster met name verzocht haar opmerkingen aangaande de door partijen bij de concentratie voorgestelde verbintenissen in te dienen.

95.
    Hieruit volgt dat verzoekster actief aan de procedure heeft deelgenomen. Hoewel de loutere deelneming aan de procedure, zoals de Commissie terecht opmerkt, op zichzelf niet voldoende is om vast te stellen dat verzoekster door de beschikking individueel wordt geraakt - vooral niet op het gebied van concentraties, waarbij een nauwkeurig onderzoek regelmatige contacten met talrijke ondernemingen vereist - vormt een actieve deelname aan de administratieve procedure niettemin een element waarmee in de rechtspraak in mededingingszaken geregeld rekening wordt gehouden, ook op het meer specifieke gebied van de controle op concentraties, om in combinatie met andere specifieke omstandigheden de ontvankelijkheid van een beroep vast te stellen (zie met name arresten Hof van 28 januari 1986, Cofaz e.a./Commissie, 169/84, Jurispr. blz. 391, punten 24 en 25, en 31 maart 1998, Frankrijk/Commissie, „Kali & Salz”, C-68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-1375, punt 54, en arrest van 19 mei 1994, Air France/Commissie, reeds aangehaald, punt 44).

96.
    Wat in de tweede plaats de vraag betreft of verzoekster als concurrent moet worden aangemerkt, zij er allereerst aan herinnerd dat BaByliss, zonder door de Commissie of SEB te zijn weersproken, heeft verklaard dat zij op de markten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten voor schoonheidsverzorging (zoals haardrogers, krultangen en -borstels, tondeuses, epileerapparaten voor vrouwen en apparaten voor lichaamsverzorging) tot de voornaamste marktdeelnemers behoort.

97.
    Volgens punt 16 van de bestreden beschikking is de bij de betrokken concentratie betrokken economische sector die van de verkoop van kleine elektrische huishoudelijke apparaten. Deze sector omvat dertien productcategorieën, namelijk elf categorieën keukenapparaten, de categorie strijkijzers en stoomstrijksystemen en de categorie apparaten voor persoonlijke verzorging. Hieruit volgt dat de betrokken concentratie, zoals overigens in punt 16 van de bestreden beschikking wordt aangegeven, gevolgen heeft voor de markt van apparaten voor persoonlijke verzorging. Noch de Commissie, noch SEB betwist dat verzoekster op de markten van apparaten voor schoonheids- en persoonlijke verzorging tot de voornaamste concurrenten/marktdeelnemers behoort.

98.
    Verder zij erop gewezen dat de verbintenissen eveneens op alle dertien categorieën kleine elektrische huishoudelijke apparaten betrekking hebben, met inbegrip dus van de apparaten voor schoonheids- en persoonlijke verzorging.

99.
    Hoewel verzoekster noch ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking, noch ten tijde van de indiening van haar beroep direct aanwezig was op een van de twaalf andere door de concentratie beïnvloede markten, beschouwt zij zichzelf toch minstens als een potentiële concurrent, aangezien zij op dit moment bezig is haar entree te maken op de Europese markt van kleine elektrische keukenapparaten.

100.
    De Commissie en SEB betwisten niet dat een door een potentiële concurrent ingesteld beroep ontvankelijk is wanneer het, zoals in het onderhavige geval, oligopolide markten betreft die met name worden gekenmerkt door hoge drempels, die voortvloeien uit de grote merkvastheid en uit de moeilijke toegang tot de detailhandel (zie in die zin arrest Gerecht van 27 november 1997, Kaysersberg/Commissie, T-290/94, Jurispr. blz. II-2137).

101.
    De Commissie en SEB stellen evenwel dat verzoekster haar bewering dat zij een potentiële concurrent is niet heeft hardgemaakt en evenmin vergezeld heeft doen gaan van bewijsstukken. In haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht en haar opmerkingen aangaande de exceptie van niet-ontvankelijkheid heeft verzoekster in dit verband echter verklaard dat zij, vertrouwend op haar ervaring met de Amerikaanse markt, vanaf begin 2001 een strategie heeft gevolgd van toetreding, onder het merk Cuisinart, tot de Europese markt van kleine elektrische keukenapparaten, en wel in het bijzonder tot de marktsegmenten van miniovens, broodroosters, espressoapparaten, mixers en keukenmachines, hetgeen de volgende feiten zouden bevestigen: het eerste Europese marktonderzoek in de sector kleine elektrische keukenapparaten (februari 2001), een technische studie naar de spanningsaanpassing van Cuisinart-producten (februari-augustus 2001), een driejarig partnerschap met Paul Bocuse (oktober 2001), vakbeurzen in Orlando en Chicago met presentatie van Cuisinart-producten door Paul Bocuse (september 2001 en mei 2002), de uiteindelijke vaststelling van de strategie en de begroting voor 2002 voor de lancering van Cuisinart in Europa (november 2001), de onderhandelingen met de voornaamste Franse afnemers over de opname van het merk Cuisinart in hun assortiment (december 2001-mei 2002), de officiële lancering in de Franse pers (bepaald op maart 2002, maar uiteindelijk uitgesteld), en ten slotte, op 16 mei 2002, de „datum van de officiële lancering van Cuisinart in Frankrijk, bij Paul Bocuse in Lyon, in aanwezigheid van een vijftigtal genodigden”. BaByliss verwacht op termijn toe te treden tot de segmenten van elektrische koffiezetapparaten, espressoapparaten en friteuses.

102.
    De door de Commissie en SEB aangevoerde omstandigheid dat de daadwerkelijke toetreding van verzoekster tot de door de concentratie beïnvloede markten diverse malen werd uitgesteld tot na de door BaByliss aangekondigde data, kan niet volstaan om te concluderen dat BaByliss geen potentiële concurrent is. Het loutere feit dat de toetreding tot de markt meer tijd vergt dan was voorzien, betekent immers niet dat deze toetreding niet zal plaatsvinden, temeer daar, zoals de Commissie in punt 24 van de bestreden beschikking erkent, „de toegang tot een nieuwe productmarkt, gezien de kenmerken van de markt, aanzienlijke tijd en kosten kan vergen” en „een concurrent - ongeacht of deze aanwezig is op andere, aangrenzende markten of op de betrokken productmarkt in een andere geografische zone - die wil toetreden tot een nieuwe productmarkt, zich ervan dient te verzekeren over voldoende afzetmogelijkheden, en dus over voldoende verkoopcapaciteit te beschikken, waardoor hij er zorg voor dient te dragen dat de wederverkopers hem in hun assortiment opnemen en zijn merk bekend maken bij de eindverbruikers, hetgeen zowel tijd als aanzienlijke reclame- en marketingkosten vergt”.

103.
    Ook volgt hieruit dat reeds voordat de producten van BaByliss daadwerkelijk op de markten in verkoop werden gebracht, BaByliss en Moulinex/SEB rechtstreeks met elkaar concurreerden om hun producten in de assortimenten van de voornaamste distributeurs te doen opnemen. In dit verband heeft verzoekster verklaard dat vanaf oktober 2002 bij „een aantal winkels” van Auchan en Monoprix proefdemonstraties waren voorzien. In dit opzicht komt BaByliss op alle markten van kleine elektrische keukenapparaten waarop zij op korte termijn onder het merk Cuisinart haar entree wil maken naar voren als een huidige concurrent van de partijen bij de concentratie. Voorts heeft zij op dit punt onweersproken opgemerkt dat apparaten voor persoonlijke verzorging en kleine elektrische keukenapparaten bij alle afnemers tot dezelfde afdeling behoren, dat het dezelfde kopers zijn die deze apparaten in hun assortiment opnemen en dat hun aankoopbeleid nauw samenhangt, waardoor alle omzetten in deze categorieën worden samengevoegd met het oog op de gezamenlijk beoogde kortingen die zijn verbonden aan het behalen van globale omzetcijfers.

104.
    Hoewel, zoals de Commissie beklemtoont, verzoeksters businessplan van november 2001 kennelijk - op korte termijn althans - enkel voorziet in een toetreding tot de Franse markt, die niet onder de bestreden beschikking valt, zij opgemerkt dat verzoekster heeft verklaard dat de strategie van de BaByliss-groep erin bestond het merk Cuisinart allereerst op de Franse markt te lanceren, om ervaring met de productmarketing te kunnen opdoen en de belangrijke investeringen te kunnen concentreren op die plaatsen waar de groep als geheel sterk georganiseerd is, en dat zij erop rekent dat een geslaagde toetreding tot de Franse markt de basis zal vormen voor verdere uitbreiding in de andere lidstaten.

105.
    Overigens moet eraan worden herinnerd dat BaByliss voor 100 % eigendom is van Conair, een vennootschap naar Amerikaans recht die, voornamelijk onder de merken BaByliss, Conair en Revlon, in de Verenigde Staten en de rest van de wereld actief is op alle marktsegmenten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten (keukenapparaten, apparaten voor schoonheidsverzorging, schoonmaakapparaten).

106.
    Hoewel zij zich niet bevindt op een markt waarvoor de concentratie gevolgen heeft in de zin van verordening nr. 4064/89, rechtvaardigen haar positie op de markt van apparaten voor persoonlijke verzorging en de activiteiten en ervaring van haar moedermaatschappij Conair de kwalificatie van BaByliss als „potentiële” concurrent, en vergemakkelijken zij haar entree op de markt van kleine elektrische keukenapparaten.

107.
    Aangaande het argument dat de Commissie ontleent aan het vennootschappelijk doel van BaByliss kan worden volstaan met de vaststelling dat dit doel niet is beperkt tot haar activiteit in de schoonheids- en kapperssector, zoals blijkt uit het gebruik van de woorden „met name” in de definitie van dit doel.

108.
    In de derde plaats heeft BaByliss met het oog op haar geplande entree op de Europese markt van kleine elektrische huishoudelijke apparaten herhaaldelijk interesse getoond voor de overname van (op zijn minst bepaalde activa van) Moulinex.

109.
    Zo deed verzoekster op 25 september 2001 een eerste voorstel voor een gedeeltelijke overname, waarin zij voor alle activa van Krups (intellectuele eigendomsrechten, materieel en uitrusting, productiebedrijf in Mexico, voorraden, distributiekanalen) 100 miljoen euro bood.

110.
    SEB betoogt dat dit bod verzoekster niet kan individualiseren, aangezien het onaanvaardbaar was en door het Tribunal de commerce te Nanterre zelfs niet in aanmerking is genomen.

111.
    Verzoekster voert in dit verband aan dat zij niet in staat was een totaalbod op alle activa en personeel van Moulinex uit te brengen, aangezien zij, ondanks schriftelijke verzoeken hierom, geen enkele toegang had tot de financiële gegevens van de vennootschap. Alleen SEB was in staat de Moulinex-fabrieken grondig te onderzoeken en aldus bij de curatoren een uitgebreider overnamebod op Moulinex te doen.

112.
    In een brief aan de Commissie van 3 december 2001 heeft ook De'Longhi kritiek geuit op het gebrek aan transparantie bij de overnameprocedure van Moulinex. Zij merkt hierover op:

„SEB heeft haar bod opgesteld als een gedeeltelijke overname, die beperkt bleef tot bepaalde productiebedrijven en de daarbij behorende activiteiten, maar is er vervolgens in geslaagd om, zonder wijziging overigens van de voorgestelde prijs, ook de bij niet-overgenomen activiteiten behorende mallen en andere productiemiddelen over te nemen [...] Ook heeft SEB zich in feite de mogelijkheid verschaft om het merk Moulinex te gebruiken voor al haar producten, aan welke mogelijkheid, ondanks de waarde van dit merk - dat in Europa marktleider is in de betrokken sector - geen enkele tegenprestatie werd verbonden [...] Dit verklaart de onzekerheid die heerste rondom de overnamebepalingen op het moment waarop geïnteresseerden hun belangstelling moesten tonen. Deze situatie heeft ertoe geleid dat de meeste concurrenten van SEB geen bod hebben uitgebracht en dat de bepalingen en voorwaarden van de concentratie niet bekend zijn gemaakt, of pas bekend werden toen het contract reeds was toegewezen.”

113.
    SEB heeft deze beweringen van de hand gewezen. Zij wijst erop dat aangezien het hier geen liquidatieprocedure betrof, alleen overnamevoorstellen konden worden ingediend die waren gericht op het herstel van de onderneming en dat binnen de termijn van de collectieve procedure bij de curatoren slechts drie voorstellen voor de gehele of gedeeltelijke overname van de activa van Moulinex waren ingediend, namelijk door Euroland, de vennootschap Participation industrielle en de SEB-groep. De eerste twee voorstellen werden door het Tribunal de commerce te Nanterre onaanvaardbaar geacht, terwijl de overige voorstellen die de curatoren ontvingen voornamelijk het merk Krups betroffen. Al deze voorstellen, met name die van BaByliss, die geen belangstelling had voor de aandelen, maar enkel voor bepaalde activa van Krups, waren volgens SEB zeer beperkt en niet geschikt in het kader van een herstelplan, daar zij geen overname van industriële locaties en personeel van Moulinex inhielden en dus onaanvaardbaar waren. Onder die omstandigheden heeft het Tribunal de commerce te Nanterre geoordeeld dat het bod „van de SEB-groep derhalve in feite het enige was dat overbleef”. SEB beklemtoont dat de Cour d'appel te Versailles alle in hoger beroep van dit vonnis naar voren gebrachte grieven tegen de door de curatoren gevolgde procedure heeft verworpen, terwijl met name BaByliss, die uit eigen beweging in deze procedure was tussengekomen, had aangevoerd dat „belangstellende vennootschappen, met name Euroland en BaByliss SA, door de snelheid waarmee de procedure werd afgewikkeld, geen kennis hadden kunnen nemen van het dossier en niet onder normale omstandigheden en binnen een redelijke termijn een voortzettings-, respectievelijk overnameplan konden uitwerken.”

114.
    Er zij aan herinnerd dat in geen geval nationale criteria kunnen worden gebruikt om de aard van een activiteit in het licht van een communautaire rechtsregel te beoordelen (arrest Gerecht van 12 december 2000, Aéroports de Paris/Commissie, T-128/98, Jurispr. blz. II-3929, punt 128). Bovendien doet de omstandigheid dat het bod van BaByliss naar Frans recht onaanvaardbaar is geacht, daar het niet paste in het kader van een plan tot herstel door middel van een overname, niets af aan het feit dat verzoekster met dit bod vanaf 25 september 2001 haar belangstelling voor de gehele of gedeeltelijke overname van Moulinex heeft getoond.

115.
    Verzoekster is belangstelling blijven tonen voor de vennootschap Moulinex, door drie aanvullende voorstellen voor een gehele of gedeeltelijke overname van deze onderneming in te dienen, namelijk:

-    op 29 november 2001 het voorstel voor de totale overname van Moulinex, inclusief de ongeveer 5 500 Franse personeelsleden en de activa van Moulinex, waaronder de voorraden, voor een symbolisch bedrag van 1 euro; dit bod is ter kennis gebracht van de Commissie in het kader van haar onderzoek van de betrokken concentratie, alsmede van de Direction Générale de la Concurrence, de la Consommation et de la Répression des Fraudes (DGCCRF) (directoraat-generaal Mededinging, consumentenzaken en fraudepreventie) en de vertegenwoordiger van de Franse minister van Economische zaken;

-    op 28 december 2001 het voorstel voor de gedeeltelijke overname van Moulinex; dit nieuwe bod betrof alle activiteiten van Krups ter wereld, haar productieapparaat en haar personeel, voor een nader te bepalen bedrag, dat afhankelijk is van de omvang van de betrokken activiteiten; dit bod is ter kennis gebracht van de Commissie in het kader van haar onderzoek van de betrokken concentratie en naar de Franse autoriteiten verzonden;

-    op 15 februari 2002 het voorstel voor de overname van bepaalde activa van Moulinex; BaByliss heeft bij de curatoren van Moulinex een nieuw bod op deze vennootschap gedaan, dat een overname behelsde van de niet door SEB overgenomen activa van Moulinex, bestaande uit de industriële locaties in Alençon, Bayeux en Falaise, alsmede al het materieel bestemd voor de productie van magnetrons; de door BaByliss voorgestelde overnameprijs bedroeg 150 000 euro.

116.
    Hoewel bovengenoemde voorstellen niet aan de gestelde voorwaarden voldeden of waren gericht tot autoriteiten die niet bevoegd waren ze te behandelen, dan wel pas na de concentratie, of zelfs, wat dat van 15 februari 2002 betreft, pas na de bestreden beschikking werden ingediend, tonen zij niettemin aan dat verzoekster sinds 25 september 2001 voortdurend belangstelling heeft getoond voor de overname van (bepaalde activa van) Moulinex.

117.
    Uit het voorgaande volgt dat verzoekster door de concentratie van SEB en Moulinex rechtstreeks en individueel wordt geraakt en dat haar beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ontvankelijk is.

Ten gronde

118.
    Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voert verzoekster vier middelen aan. Met haar eerste middel stelt zij dat de Commissie, door de door SEB tardief aangegane verbintenissen te aanvaarden, wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden. Met haar tweede middel stelt zij dat de Commissie, door aan het einde van de eerste fase de concentratie toe te staan zonder de tweede fase in te leiden, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Met haar derde middel stelt zij dat de beschikking berust op een kennelijk onjuiste beoordeling, daar de verbintenissen ontoereikend zijn om de mededingingsproblemen te verhelpen. Met haar vierde middel stelt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te onderzoeken of de belachelijk lage prijs voor de overname van Moulinex door SEB en de financiële steun van de Franse staat de positie van SEB op de betrokken markten niet nog meer versterkten.

I - Eerste middel: door de door SEB tardief aangegane verbintenissen te aanvaarden, heeft de Commissie wezenlijke vormvoorschriften geschonden

Argumenten van partijen

119.
    Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking mank gaat aan een vormfout, aangezien zij de litigieuze concentratie goedkeurt op basis van verbintenissen die door SEB pas na afloop van de voorgeschreven termijn van drie weken na de datum van ontvangst van de aanmelding werden ingediend.

120.
    Zij herinnert eraan dat ingevolge artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 „de verbintenissen [tijdens de eerste fase] binnen drie weken na de datum van ontvangst van de aanmelding bij de Commissie [moeten] worden ingediend”. Voorts citeert zij punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen, waarin de Commissie stelt:

„Aangezien de oplossingen uit fase I bedoeld zijn om een duidelijk antwoord te geven voor een scherp omlijnd mededingingsprobleem, kunnen alleen beperkte wijzigingen van de voorgestelde verbintenissen worden aanvaard. Dergelijke aanpassingen, die worden voorgesteld als onmiddellijke reactie op de uitkomst van het overleg, zijn onder meer verduidelijkingen, verfijningen en/of andere verbeteringen die ervoor moeten zorgen dat de verbintenissen uitvoerbaar en doeltreffend zijn.”

121.
    Verzoekster voert aan dat de Commissie in casu, door meer dan tien dagen na afloop van de voorgeschreven termijn van drie weken nieuwe verbintenissen van SEB te aanvaarden, artikel 18 van verordening nr. 447/98 en punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen heeft geschonden.

122.
    Op 5 december 2001, de uiterste datum voor de indiening van verbintenissen, stelde SEB namelijk aan de Commissie een verbintenis voor die enkel strekte tot het stopzetten van de verkoop van bepaalde categorieën producten onder het merk Moulinex in de gehele EER voor een periode van twee jaar (punt 135 van de bestreden beschikking). De Commissie heeft zelf geoordeeld dat een dergelijke verbintenis niet kon volstaan om de mededingingsbezwaren waartoe de concentratie aanleiding gaf, op te lossen. Kenmerkend in dit verband is dat de Commissie het zelfs niet nodig heeft geacht om een markttest te verrichten om de doeltreffendheid ervan te kunnen beoordelen.

123.
    Verzoekster merkt op dat SEB pas op 18 december 2001, dus vijf weken na de aanmelding van de betrokken concentratie, nieuwe verbintenissen heeft voorgelegd om voor een periode van drie jaar aan een derde een exclusieve licentie te verlenen voor het merk Moulinex voor de verkoop van alle productcategorieën waarop de concentratie betrekking heeft. Dit tweede verbintenissenvoorstel is gevolgd door een derde voorstel, dat vlak voor de vaststelling van de bestreden beschikking substantiële wijzigingen aanbracht, om ten slotte uit te monden in de door de Commissie vastgestelde eindoplossing (punten 129-134 van de bestreden beschikking).

124.
    Hieruit blijkt volgens verzoekster dat het tweede en het derde verbintenissenvoorstel van SEB qua aard, strekking en duur fundamenteel afwijken van het oorspronkelijke voorstel van SEB. Deze verbintenissen moeten dan ook niet slechts als eenvoudige verbeteringen - in de zin van de mededeling van de Commissie - van de oorspronkelijke verbintenissen, maar als nieuwe verbintenissen worden aangemerkt. Derhalve had de Commissie in dit stadium van de procedure moeten besluiten om de tweede fase in te leiden.

125.
    Ter vergelijking wijst verzoekster erop dat Volvo in de zaak die heeft geleid tot de beschikking van de Commissie van 14 maart 2000 waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (Zaak COMP/M.1672 - Volvo/Scania) (PB 2001, L 143, blz. 74), blijkens de punten 359 en 362 binnen de daartoe voorgeschreven termijn (tijdens de tweede fase) een eerste verbintenissenvoorstel had ingediend, om vervolgens vijftien dagen later nieuwe verbintenissen voor te stellen. De Commissie weigerde deze nieuwe verbintenissen in aanmerking te nemen, aangezien „er niets [was] in het nieuwe voorstel dat Volvo belette om de voorgenomen maatregelen binnen de gestelde periode van drie maanden mede te delen”.

126.
    De Commissie stelt dat voor de bewering dat zij „wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden door de door SEB tardief aangegane verbintenissen te aanvaarden” elke grond ontbreekt.

Beoordeling door het Gerecht

127.
    Zoals reeds gezegd, hebben de partijen bij de concentratie de Commissie tijdens de eerste fase tot driemaal toe verbintenissen voorgesteld, namelijk op 5 december 2001, op 18 december 2001, en op een latere, niet nader bepaalde datum vóór de vaststelling van de bestreden beschikking op 8 januari 2002.

128.
    Deze verbintenissen kunnen als volgt worden samengevat:

-    in de oorspronkelijke versie van 5 december 2001 (hierna: „oorspronkelijke versie van de verbintenissen”) bepaalden de verbintenissen dat vijf categorieën betrokken producten van het merk Moulinex in de gehele EER twee jaar lang uit de handel werden genomen;

-    in de gewijzigde versie van 18 december 2001 (hierna: „gewijzigde versie van de verbintenissen”) voorzagen de verbintenissen voor alle productcategorieën in België, Griekenland, Nederland en Portugal en voor de categorie friteuses in Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden in een exclusieve licentie voor het gebruik van het merk Moulinex voor de duur van drie jaar, met daaraan gekoppeld de verplichting om na afloop van de licentie een jaar lang geen producten onder dit merk in de handel te brengen, alsmede in een afnameverplichting voor de licentiehouders voor vier categorieën betrokken producten;

-    in de bij de bestreden beschikking aanvaarde definitieve versie (hierna: „definitieve versie van de verbintenissen”) ten slotte, voorzien de verbintenissen voor alle betrokken productcategorieën van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Zweden in een exclusieve licentie voor het gebruik van het merk Moulinex voor de duur van vijf jaar, met daaraan gekoppeld de verplichting om na afloop van de licentie drie jaar lang geen producten onder dit merk in de handel te brengen, alsmede in een afnameverplichting voor de licentiehouders in Duitsland voor één categorie betrokken producten.

129.
    Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 bepaalt:

„De verbintenissen die door de betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 6, lid 2, van verordening [...] nr. 4064/89 aan de Commissie worden voorgesteld met het doel een beschikking op grond van artikel 6, lid 1, sub b, van die verordening te verkrijgen, moeten binnen drie weken na de datum van ontvangst van de aanmelding bij de Commissie worden ingediend.”

130.
    Aangezien de concentratie op 13 november 2001 is aangemeld, liep de termijn om de Commissie in de eerste fase verbintenissen voor te stellen volgens de in de artikelen 6 tot en met 9 en 18, lid 3, van verordening nr. 447/98 vastgelegde berekeningsmethode voor de termijnen af op 5 december 2001. Hieruit volgt dat de oorspronkelijke versie van de verbintenissen binnen de door artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 voorgeschreven termijn bij de Commissie is ingediend.

131.
    Het staat echter vast dat de oorspronkelijke versie van de verbintenissen niet de versie is die uiteindelijk door de Commissie in de bestreden beschikking is aanvaard. Volgens punt 135 van de bestreden beschikking kon de oorspronkelijke versie van de verbintenissen namelijk niet alle ernstige twijfel van de Commissie over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt wegnemen, aangezien zij het voor een andere marktdeelnemer onmogelijk maakten om Moulinex te vervangen, en zij niet alle markten betroffen waarvoor de concentratie ernstige twijfel opwierp.

132.
    Buiten kijf staat dat de partijen bij de concentratie zowel de gewijzigde als de definitieve versie van de verbintenissen pas na afloop van de bij artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 voorgeschreven termijn van drie weken hebben ingediend. In deze omstandigheden moet worden nagegaan of de Commissie deze verbintenissen kon aanvaarden zonder met deze laatste bepaling in strijd te komen.

133.
    Hierbij zij in de eerste plaats gewezen op de tekst van de toepasselijke bepalingen van verordening nr. 4064/89 en verordening nr. 447/98.

134.
    Ingevolge artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 moeten de partijen bij de concentratie binnen drie weken aan de Commissie de verbintenissen meedelen „die door [hen] worden voorgesteld met het doel” aan het einde van de eerste fase een beschikking te verkrijgen.

135.
    Verder bepaalt artikel 10, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 4064/89 dat de eerste fase tot zes weken wordt verlengd indien de betrokken ondernemingen na de aanmelding van een concentratie verbintenissen aangaan overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening „welke door de partijen zijn bedoeld om in aanmerking te worden genomen” in het kader van een beschikking aan het einde van de eerste fase.

136.
    Uit de tekst van deze bepalingen volgt dat de in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 gestelde termijn van drie weken moet worden aangemerkt als een voor partijen bij de concentratie bindende termijn, in de zin dat indien partijen hun verbintenissen pas na afloop van die termijn indienen, de Commissie deze verbintenissen tijdens de eerste fase niet in aanmerking hoeft te nemen. Uit de tekst van die bepalingen blijkt evenwel niet dat het de Commissie verboden zou zijn om dergelijke tardieve verbintenissen in aanmerking te nemen.

137.
    Om vast te stellen of artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 toch in deze laatste zin moet worden uitgelegd, dient de tekst van deze bepaling te worden beoordeeld in het licht van de doelstelling ervan.

138.
    In dit verband zij erop gewezen dat voornoemde bepaling is ingevoerd bij verordening (EG) nr. 447/98, waarbij verordening nr. 3384/94 van de Commissie van 21 december 1994 betreffende de aanmeldingen, de termijnen en het horen van betrokkenen en derden overeenkomstig verordening nr. 4064/89 (PB L 377, blz. 1) na de vaststelling van verordening nr. 1310/97 is ingetrokken. Deze laatste verordening voegde in verordening nr. 4064/89 regels in inzake de aanbieding van verbintenissen in de eerste fase. In overweging 16 van de considerans van verordening nr. 447/98 stelt de Commissie dat de termijnen voor de indiening van verbintenissen noodzakelijk zijn „teneinde de Commissie in staat te stellen de verbintenissen die beogen de concentratie in overeenstemming met de gemeenschappelijke markt te brengen, naar behoren te beoordelen, en teneinde een passende raadpleging van andere betrokkenen, derden en de autoriteiten van de lidstaten mogelijk te maken”.

139.
    Hieruit blijkt dus dat de Commissie met de invoering van de termijn van artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 zich ervan heeft willen verzekeren over voldoende tijd te beschikken om de voorgestelde verbintenissen te beoordelen en derden te raadplegen. Hoewel dit doel noodzakelijkerwijs vereist dat bovengenoemde termijn bindend is voor partijen bij de concentratie, om uit te sluiten dat zij vóór het einde van de eerste fase voorstellen indienen op een tijdstip dat de Commissie onvoldoende tijd laat om de verbintenissen te beoordelen en derden te raadplegen, vereist het geenszins dat deze termijn ook bindend is voor de Commissie, aangezien deze heel goed van mening kan zijn dat in bepaalde gevallen, gelet op de omstandigheden, voor de beoordeling en raadpleging met een kortere termijn kan worden volstaan.

140.
    Hieruit blijkt dat artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 aldus moet worden uitgelegd dat, hoewel partijen bij een concentratie de Commissie er niet toe kunnen verplichten rekening te houden met (gewijzigde) verbintenissen die na de termijn van drie weken zijn ingediend, het daarentegen voor de Commissie wel mogelijk moet zijn om, indien zij meent over voldoende tijd te beschikken om ze te beoordelen, de concentratie op basis van deze verbintenissen goed te keuren, zelfs wanneer de wijzigingen na de termijn van drie weken zijn ingediend.

141.
    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie de gewijzigde en de definitieve versie van de verbintenissen ook na afloop van de door artikel 18, lid 1, van de in verordening nr. 447/98 gestelde termijn van drie weken mocht aanvaarden, aangezien deze termijn voor haar niet bindend is.

142.
    In ieder geval moet worden vastgesteld dat, anders dan verzoekster betoogt, de aanvaarding door de Commissie van deze verbintenissen in de lijn ligt van de beginselen die zij in haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen heeft uiteengezet.

143.
    In dit verband moet om te beginnen worden benadrukt dat, anders dan de Commissie in haar verweerschrift stelt, het niet zo is dat die mededeling geen enkele dwingende wettelijke verplichting bevat. De Commissie is immers gebonden aan de mededelingen die zij vaststelt op het gebied van het toezicht op concentraties, voorzover deze niet afwijken van het Verdrag en van verordening nr. 4064/89 (zie in die zin arresten Hof van 13 juni 2002, Nederland/Commissie, C-382/99, Jurispr. blz. I-5163, punt 24, en 26 september 2002, Spanje/Commissie, C-351/98, Jurispr. blz. I-8031, punt 53). Bovendien mag de Commissie niet afwijken van de regels die zij zich aldus heeft opgelegd (zie met name arrest Gerecht van 17 december 1991, Hercules Chemicals/Commissie, T-7/89, Jurispr. blz. II-1711, punt 53).

144.
    In haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen stelt de Commissie:

„37    Wijst het onderzoek uit dat de aangeboden verbintenissen niet volstaan om de mededingingsbezwaren waartoe de concentratie aanleiding geeft, weg te nemen, dan worden de partijen hiervan in kennis gesteld. Aangezien de oplossingen uit fase I bedoeld zijn om een duidelijk antwoord te geven voor een scherp omlijnd mededingingsprobleem, kunnen alleen beperkte wijzigingen van de voorgestelde verbintenissen worden aanvaard. Dergelijke aanpassingen, die worden voorgesteld als onmiddellijke reactie op de uitkomst van het overleg, zijn onder meer verduidelijkingen, verfijningen en/of andere verbeteringen die ervoor moeten zorgen dat de verbintenissen uitvoerbaar en doeltreffend zijn.”

145.
    In casu is het duidelijk dat de door de definitieve versie in de gewijzigde versie van de verbintenissen aangebrachte wijzigingen als beperkte wijzigingen in de zin van punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen moeten worden aangemerkt, hetgeen verzoekster ook niet betwist. Vergeleken met de eerdere versie voorziet de definitieve versie enkel in een verlenging van de duur van de exclusieve licentie en de daaropvolgende verplichting om de producten niet opnieuw in de handel te brengen, een uitbreiding tot vijf andere lidstaten van het ten aanzien van de eerste vier lidstaten toegepaste principe dat de licentie geldt voor alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten, en, ten slotte, een beperking van de afnameverplichting. Daar deze wijzigingen uitsluitend betrekking hebben op de werkingssfeer - temporeel, geografisch en ten aanzien van producten - van de in de gewijzigde versie van de verbintenissen neergelegde verplichtingen, kunnen zij worden aangemerkt als beperkte wijzigingen die ertoe strekken de oorspronkelijke versie van de verbintenissen te verbeteren of te verfijnen in de zin van punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen.

146.
    Aangaande de door de gewijzigde versie van de verbintenissen in de oorspronkelijke versie aangebrachte wijzigingen, waarbij de verplichting tot het uit de handel nemen van het merk Moulinex werd vervangen door de verplichting tot het verlenen van een exclusieve licentie voor dit merk, moet worden vastgesteld dat de verlening van een exclusieve licentie, net als het uit de handel nemen van het merk, tot gevolg heeft dat de houdster van het merk Moulinex, in casu SEB, in de betrokken gebieden het gebruiksrecht van dit merk wordt ontnomen. In zoverre kan de omstandigheid dat de verlening van een exclusieve licentie een derde in staat stelt om het merk te gebruiken, dan ook worden beschouwd als een „verbetering” ten opzichte van het louter uit de handel nemen.

147.
    Bovendien bepalen de verbintenissen in casu in punt 1, sub c, dat SEB na afloop van de licentieovereenkomsten gedurende drie jaar van het gebruik van het merk Moulinex zal afzien. Ook kunnen de licentiehouders volgens punt 1, sub a, tweede alinea, het gebruik van het merk Moulinex op elk moment gedurende de looptijd van de licentie beëindigen, om definitief over te schakelen naar hun eigen merk. Overeenkomstig deze twee bepalingen zal het merk Moulinex voor een periode van minimaal drie en, althans in theorie, maximaal acht jaar niet op de markt worden gebracht. Hieruit blijkt dat, anders dan verzoekster stelt, de definitieve versie van de verbintenissen zich niet beperkt tot het vervangen van de in de oorspronkelijke versie opgenomen clausule inzake het uit de handel nemen van dit merk door de clausule inzake de verlening van Moulinex-licenties, maar dit afzien van het gebruik van het merk Moulinex door SEB juist versterkt door SEB de verplichting tot licentieverlening op te leggen. Ook om deze reden lijkt de definitieve versie van de verbintenissen een „verbetering” ten opzichte van de oorspronkelijke versie.

148.
    Zelfs indien derden niet uitdrukkelijk over de oorspronkelijke versie van de verbintenissen zijn geraadpleegd, kan deze verbetering daarenboven worden aangemerkt als een „onmiddellijke reactie op de uitkomst van het overleg” met derden, teneinde de verbintenissen „uitvoerbaar en doeltreffend te maken”. In antwoord op vraag 25 van de vragenlijst heeft verzoekster immers zelf beklemtoond dat een houdbare positie op alle betrokken nationale productmarkten twee zeer belangrijke elementen vooronderstelt, namelijk de merkentrouw van de consument en de toegang tot de verschillende distributiekanalen. Derhalve kon de Commissie uit het overleg met derden logischerwijze afleiden dat het verlenen van een exclusieve licentie voor het merk Moulinex een onmiddellijke reactie vormde op de door deze derden geconstateerde problemen, aangezien een dergelijke licentie, in tegenstelling tot het louter uit de handel nemen van het merk, een marktdeelnemer die over een bekend merk en toegang tot de distributiekanalen beschikt, in staat stelt om Moulinex te vervangen.

149.
    Uit de aan het Gerecht overgelegde stukken blijkt voorts dat De'Longhi in een nota van 17 december 2001 inzake „mogelijke verbintenissen van SEB”, tegenover de Commissie uitdrukkelijk heeft verklaard, dat „als alternatief voor de overdracht, SEB zou kunnen worden verplicht om aan derden licenties te verlenen voor het merk Moulinex op alle nationale markten waarvoor de concentratie bijzonder ernstige mededingingsbeperkende gevolgen heeft”. Ofschoon De'Longhi ter terechtzitting heeft verklaard dat zij dit standpunt in haar antwoord op de vragenlijst over de verbintenissen van 3 januari 2002 heeft genuanceerd, vormt het niettemin een aanwijzing dat de Commissie een verplichting tot licentieverlening in redelijkheid en zonder een kennelijke beoordelingsfout te maken, mocht beschouwen als een onmiddellijke reactie op de uitkomst van het overleg met derden, aangezien De'Longhi deze oplossing zelf heeft aanbevolen voordat zij door SEB werd voorgesteld.

150.
    Om al deze redenen kunnen de gewijzigde en de definitieve versie van de verbintenissen worden aangemerkt als beperkte wijzigingen die de Commissie overeenkomstig punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen ook na afloop van de door artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 voorgeschreven termijn mocht aanvaarden.

151.
    Bijgevolg moet het eerste middel in zijn geheel worden afgewezen.

II - Tweede middel: door aan het einde van de eerste fase de concentratie toe te staan zonder de tweede fase in te leiden, heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting

Argumenten van partijen

152.
    Verzoekster betoogt dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet op grond van artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 de tweede fase in te leiden, ofschoon niet aan de voorwaarden voor een goedkeuring aan het einde van de eerste fase was voldaan, aangezien de door SEB voorgestelde verbintenissen duidelijk niet konden volstaan om alle ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt weg te nemen.

153.
    Zij herinnert eraan dat de mededeling betreffende corrigerende maatregelen bepaalt dat „de verbintenissen die in fase I [aan de Commissie] worden voorgelegd, evenwel onmiskenbaar [moeten] volstaan om alle 'ernstige twijfel' [over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt] weg te nemen”. De in de loop van de eerste fase aangegane verbintenissen kunnen enkel leiden tot een goedkeuring zonder inleiding van de tweede fase wanneer:

-    de door de concentratie veroorzaakte mededingingsproblemen scherp omlijnd zijn;

-    deze verbintenissen volstaan om alle ernstige twijfel weg te nemen, en bedoeld zijn om een duidelijk antwoord te geven voor de geconstateerde mededingingsproblemen;

-    deze verbintenissen een „onmiddellijke reactie” lijken te zijn op de uitkomst van het overleg tussen de Commissie, de op de markt aanwezige marktdeelnemers en partijen.

154.
    Zo concludeert de Commissie in haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen:

„In fase I ingediende verbintenissen worden slechts in welbepaalde situaties aanvaard. Het mededingingsprobleem moet zo onmiskenbaar zijn en de oplossingen zo voor de hand liggend dat het niet nodig is een grondig onderzoek te verrichten.”

155.
    Ook wijst verzoekster erop dat de Commissie in de reeds aangehaalde zaak Volvo/Scania een door de partijen bij de concentratie ingediend verbintenissenvoorstel heeft verworpen nadat zij het volgende had vastgesteld:

„Het is niet mogelijk te concluderen dat het nieuwe voorstel de bezwaren van het oogpunt van de mededinging volledig zou wegnemen. Door de complexiteit van de nieuwe voorstellen zou het voor de Commissie onmogelijk zijn geweest om de voorstellen goed te kunnen beoordelen in de korte tijd die haar rest vóór het verstrijken van de in artikel 10, lid 3, van de concentratieverordening bedoelde termijn. Verder onderzoek zou nodig geweest zijn en het zou ook nodig zijn geweest om belanghebbenden hierover te horen overeenkomstig de relevante bepalingen van de concentratieverordening.”

156.
    Op grond van dit alles meent verzoekster dat de Commissie aan het einde van de eerste fase de concentratie niet kon goedkeuren zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting. De Commissie kon aan het einde van deze ene fase namelijk niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de aanvaarde verbintenissen alle ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt konden wegnemen.

157.
    Uit drie elementen blijkt dat de Commissie aan het einde van de eerste fase niet met de vereiste mate van zekerheid kon bepalen of de aanvaarde verbintenissen alle mededingingsproblemen waartoe de concentratie aanleiding geeft konden oplossen.

158.
    Ten eerste voert verzoekster aan dat de Commissie bij haar weten nog nooit een concentratie heeft goedgekeurd enkel op basis van een verbintenis om een merklicentie te verlenen, aangezien dergelijke verbintenissen door de Commissie altijd zijn gebruikt in combinatie met of ter aanvulling van andere corrigerende maatregelen, zoals overdrachten van activa. In dit verband merkt zij op dat de Commissie in punt 16 van haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen zelf stelt dat wanneer „het mededingingsprobleem aan een horizontale overlapping te wijten is, [...] de meest geschikte bedrijfsonderdelen [moeten] worden afgestoten”. Derhalve beschikte de Commissie volgens verzoekster niet over de ervaring die haar in staat kon stellen om met voldoende zekerheid te bepalen of een loutere verbintenis om een merklicentie te verlenen alle geconstateerde mededingingsproblemen kon oplossen.

159.
    Ten tweede had de Commissie volgens verzoekster onvoldoende zicht op de doeltreffendheid van de aanvaarde verbintenissen. Anders dan een loutere verbintenis tot overdracht, waarvan de gevolgen door de Commissie eenvoudig zijn te beoordelen, is de doeltreffendheid van een verbintenis om een merklicentie te verlenen naar haar aard veel moeilijker in te schatten, aangezien deze afhangt van verschillende factoren, zoals de looptijd van de licentie, de duur van de daaropvolgende periode waarin het merk niet wordt gebruikt en de exacte omvang van de licentie. Bovendien kan het feit dat de Moulinex-licenties in het door de Commissie aanvaarde verbintenissenschema per betrokken product of land aan verschillende ondernemingen kunnen worden verleend de beoordeling van de gevolgen van deze verbintenissen nog meer bemoeilijken. Verzoekster is dan ook van mening dat de Commissie zonder een diepgaand onderzoek niet met voldoende zekerheid kon bepalen of (een) licentiehoudende derde(n) direct na de concentratie daadwerkelijk in staat zou(den) zijn om voor elk productassortiment en in elk betrokken land een reëel tegenwicht aan SEB/Moulinex te bieden.

160.
    Ten derde was de vragenlijst waarmee de doeltreffendheid van de door SEB ingediende gewijzigde versie van de verbintenissen moest worden beoordeeld pas op 20 december 2001 naar belanghebbende derden gezonden, terwijl het antwoord uiterlijk op 21 december 2001 werd verwacht. Deze extreem korte beantwoordingstermijn maakte het voor de betrokken derden onmogelijk om een nauwkeurig en gedetailleerd oordeel te geven over de voorzienbare gevolgen van de voorgestelde verbintenissen. Verzoekster erkent dat in gevallen waarin de gevolgen van de verbintenissen eenvoudig zijn te beoordelen, zoals bij overdrachten van activa, een zeer korte termijn kan worden aanvaard. Bij ingewikkelde en bovendien ongebruikelijke verbintenissen is een termijn van één dag evenwel nooit voldoende om belanghebbende derden in staat te stellen een uitvoerig oordeel uit te brengen.

161.
    De Commissie stelt dat zij, door de concentratie aan het einde van de eerste fase toe te staan zonder een diepgaand onderzoek in te stellen, geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Beoordeling door het Gerecht

162.
    Vooraf moet worden vastgesteld dat voorzover verzoekster betoogt dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet de tweede fase in te leiden, ofschoon de door SEB voorgestelde verbintenissen duidelijk niet konden volstaan om alle ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt weg te nemen, zij in feite de economische beoordeling op grond waarvan de Commissie de door SEB voorgestelde verbintenissen heeft aanvaard ter discussie stelt. In dat opzicht valt dit middel samen met het derde middel, dat stelt dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de beantwoording van de vraag of de verbintenissen de gerezen mededingingsproblemen kunnen oplossen. Dit aspect van het onderhavige middel zal dan ook worden onderzocht in het kader van het derde middel.

163.
    Er zij aan herinnerd dat luidens overweging 8 van de considerans van verordening nr. 1310/97 de verbintenissen die tijdens de eerste fase worden aangegaan kunnen worden aanvaard „voorzover het mededingingsprobleem scherp is omlijnd en gemakkelijk kan worden verholpen”. Ook in punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen wordt erop gewezen dat de oplossingen uit de eerste fase „bedoeld zijn om een duidelijk antwoord te geven voor een scherp omlijnd mededingingsprobleem”.

164.
    Aangaande de aard van de betrokken mededingingsproblemen moet in casu worden vastgesteld dat verzoekster geen andere mededingingsproblemen aanwijst dan die welke de Commissie in de bestreden beschikking heeft geconstateerd.

165.
    Bovendien moet er op worden gewezen dat de Commissie zich in casu heeft gebaseerd op een voorzichtige mededingingsanalyse. Anders dan de aanmeldende partijen, die tijdens de administratieve procedure stelden dat de geografische markten een mondiale dimensie hebben, heeft de Commissie in punt 30 van de bestreden beschikking immers vastgesteld dat een nationale definitie van de betrokken geografische markten „aan het einde van de eerste fase [...] het meest aannemelijk lijkt”. Ook heeft de Commissie voor de beoordeling van de concurrentiepositie van de nieuwe entiteit na de concentratie de marktaandelen van SEB en Moulinex samengevoegd, waarbij zij ervan uitging dat Moulinex geen verkoopverliezen zou leiden, ofschoon de situatie rondom de overname wel tot dergelijke verliezen kon leiden en vaststaat dat het in de handel brengen van bepaalde Moulinex-modellen was gestaakt. Bovendien heeft de Commissie in punt 42 van de bestreden beschikking overwogen dat na afloop van een eerste onderzoeksfase althans niet viel uit te sluiten dat de gecombineerde entiteit in staat zou zijn om het concurrentievermogen van Moulinex terug te brengen op het niveau van vóór de aanvang van de faillissementsprocedure.

166.
    Derhalve moet worden aangenomen dat de Commissie de mededingingsproblemen als gevolg van de betrokken concentratie nauwkeurig heeft aangeduid.

167.
    Verzoekster voert drie elementen aan die moeten aantonen dat de Commissie niet met voldoende zekerheid kon vaststellen dat de voorgestelde verbintenissen de twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie zouden wegnemen en dat de Commissie derhalve, door de concentratie aan het einde van de eerste fase goed te keuren, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Deze elementen betreffen de aard van de verbintenissen, het onvoldoende zicht van de Commissie op de doeltreffendheid van de verbintenissen, en de termijn waarbinnen derden hun opmerkingen moesten maken.

168.
    Wat in de eerste plaats de aard van de voorgestelde verbintenissen betreft, moet erop worden gewezen dat deze in casu inhouden dat in negen lidstaten exclusieve vijfjarige licentieovereenkomsten voor het merk Moulinex worden afgesloten voor alle dertien betrokken producten, en dat de SEB-groep zich ertoe verbindt om gedurende de looptijd van de licentieovereenkomst en een periode van drie jaar na afloop ervan geen producten onder het merk Moulinex in de handel te brengen.

169.
    Verordening nr. 4064/89 noch de mededeling betreffende corrigerende maatregelen bepaalt uitdrukkelijk welke soort verbintenissen aan het einde van de tweede fase of in het kader van de eerste fase kunnen of moeten worden aanvaard. Aangezien verordening nr. 4064/89 tot doel heeft te voorkomen dat marktstructuren ontstaan of worden versterkt die de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt aanzienlijk kunnen belemmeren, moeten de voorgestelde verbintenissen de Commissie echter in staat stellen te concluderen dat de betrokken concentratie geen machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken. In dit opzicht is er geen verschil tussen de aard van de verbintenissen die in de eerste fase en die welke in de tweede fase worden aangegaan, ook al moeten de eerste verbintenissen, gelet op het feit dat in de loop van de eerste fase geen diepgaand marktonderzoek plaatsvindt, niet enkel tot de conclusie kunnen leiden dat de concentratie geen machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken, maar bovendien ook volstaan om elke twijfel daaromtrent weg te nemen.

170.
    Ook al vormt de overdracht van activa doorgaans de corrigerende maatregel die het meest geschikt is om een mededingingsprobleem op eenvoudige wijze te verhelpen, met name in het geval van een horizontale overlapping, dan nog kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat een licentieovereenkomst een doeltreffende maatregel kan vormen om de geconstateerde mededingingsproblemen te verhelpen. Zo heeft het Gerecht in het arrest van 25 maart 1999, Gencor/Commissie (T-102/96, Jurispr. blz. II-753, punt 319), erkend dat „niet bij voorbaat [kan] worden uitgesloten, dat ook verbintenissen die op het eerste gezicht louter op gedragingen betrekking lijken te hebben, zoals het niet gebruiken van een merk gedurende een bepaalde periode of het ter beschikking stellen van een deel van de productiecapaciteit van de uit de concentratie voortgekomen entiteit aan een derde, dan wel, meer in het algemeen, de toegang op niet-discriminerende voorwaarden tot belangrijke infrastructuur, het ontstaan of de versterking van een machtspositie kunnen verhinderen”.

171.
    De door verzoekster genoemde omstandigheid dat de Commissie nooit eerder een concentratie enkel op basis van verbintenissen om een merklicentie te verlenen heeft goedgekeurd, is niet relevant. Dat de Commissie de door SEB voorgestelde verbintenissen heeft aanvaard, kan haar niet worden verweten op de enkele grond dat zij nooit eerder een concentratie heeft goedgekeurd louter op basis van verbintenissen om een merklicentie te verlenen, wanneer de geconstateerde mededingingsproblemen door deze verbintenissen op doeltreffende wijze kunnen worden opgelost. Deze kwestie, die betrekking heeft op de inhoud van de verbintenissen, zal worden behandeld in het kader van het middel inzake de ontoereikendheid van de verbintenissen.

172.
    Bovendien blijkt uit de stukken dat verschillende derden, waaronder De'Longhi, tijdens de administratieve procedure aan de Commissie hebben meegedeeld dat een licentieovereenkomst onder bepaalde voorwaarden kon volstaan om de in casu geconstateerde mededingingsproblemen op te lossen (zie punt 149).

173.
    Buiten kijf staat dat merken in de sector waarvoor de concentratie gevolgen heeft van het grootste belang zijn en voor de eindverbruiker tot de voornaamste keuzefactoren behoren. De voorstellen voor de overname van Moulinex betroffen overigens niet zozeer de productie-eenheden, maar vrijwel uitsluitend de merken van deze groep, waarbij verzoekster zelf vooral belangstelling heeft getoond voor de overname van het merk Krups. Vaststaat dat een overdracht van materiële activa in casu slechts een geringe invloed zou hebben op de mededingingsstructuur. De eis van een overdracht van immateriële activa in de vorm van merkenrechten zou in wezen neerkomen op een gedeeltelijk verbod van de concentratie, hetgeen, wanneer de verbintenissen om een merklicentie te verlenen het ontstaan of de versterking van een machtspositie van SEB/Moulinex kunnen verhinderen, in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel.

174.
    Verzoekster toont niet aan dat de Commissie niet in staat was om te bepalen of (een) licentiehoudende derde(n) een reëel tegenwicht zou(den) kunnen bieden aan SEB/Moulinex. De Commissie heeft in de definitieve versie van de verbintenissen juist met name een overweging gewijd aan de hoedanigheid van de licentiehouder(s), en bepaald dat deze aan haar goedkeuring moet(en) worden onderworpen, levensvatbaar en onafhankelijk moet(en) zijn en dient (dienen) te beschikken over de bekwaamheid die nodig is om daadwerkelijk op de betrokken markt te concurreren.

175.
    Anders dan verzoekster stelt, blijkt uit de door de SEB voorgestelde verbintenissen ten slotte dat er niet meerdere licentiehouders in één enkel land kunnen zijn, aangezien deze verbintenissen uitdrukkelijk bepalen dat de licentie in elk van de betrokken lidstaten exclusief is (punt 1, sub a), dat zij betrekking heeft op alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten en dat het merk Moulinex noch door de licentiehouder, noch door SEB voor andere producten mag worden gebruikt (punt 1, sub c).

176.
    In de tweede plaats hoeft ten aanzien van de grief dat de Commissie onvoldoende zicht had op de doeltreffendheid van de aanvaarde verbintenissen slechts te worden opgemerkt dat hoewel de doeltreffendheid van een merklicentie afhangt van diverse factoren die moeilijker controleerbaar zijn dan een overdracht van activa, niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat de Commissie in staat is om de in het kader van de eerste fase relevante parameters te beoordelen.

177.
    Bovendien moet worden vastgesteld dat de Commissie inderdaad rekening heeft gehouden met de door verzoekster aangevoerde criteria en deze in de markt heeft kunnen uittesten. Aan de hand van haar eigen onderzoek en de antwoorden van de geraadpleegde derden kon de Commissie beter bepalen in welk opzicht de oorspronkelijk voorgestelde verbintenissen ontoereikend waren, en de nodige verbeteringen aanbrengen met betrekking tot de looptijd van de licentie, de duur van de daaropvolgende periode waarin het merk niet mocht worden gebruikt en de exacte omvang van de licentie. Zo voorziet de definitieve versie van de verbintenissen met name in:

-    de verlenging met twee jaar van de looptijd van de licentieovereenkomst en van de duur van het daaropvolgende concurrentieverbod, die oorspronkelijk drie en een jaar bedroegen (punt 1, sub c, eerste alinea, van de verbintenissen);

-    de uitbreiding van de licentieovereenkomsten tot alle betrokken producten en het verbod voor SEB om in de negen betrokken lidstaten - ook niet-betrokken - producten onder het merk Moulinex in de handel te brengen (punt 1, sub a, en c, tweede alinea, van de verbintenissen);

-    de intrekking van de verplichting van de licentiehouders om bepaalde producten bij SEB te betrekken (met uitzondering van het bijzondere geval van Duitsland) (punt 1, sub d, van de verbintenissen);

-    het vereiste dat gegadigden voor een licentie reeds op de markt aanwezig, dan wel potentieel tot toetreding in staat zijn (punt 1, sub g, van de verbintenissen).

178.
    Aangezien de definitieve versie van de verbintenissen grotendeels een afspiegeling vormt van de door derden aangevoerde bezwaren, kan dan ook niet worden aangenomen dat de verbintenissen zo omvangrijk en ingewikkeld waren dat de Commissie onmogelijk met de gewenste zekerheid kon bepalen of een daadwerkelijke concurrentie op de markt zou worden hersteld. Om dezelfde reden moet ook worden geconstateerd dat de door de Commissie aanvaarde verbintenissen voor haar voldoende duidelijk waren om alle elementen ervan te kunnen beoordelen.

179.
    Wat in de derde plaats de termijn betreft waarbinnen derden hun opmerkingen moesten maken, zij eraan herinnerd dat de Commissie in punt 34 van haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen stelt:

„34    De desbetreffende voorstellen moeten aan de volgende vereisten voldoen om de grondslag te kunnen vormen voor een beschikking overeenkomstig artikel 6, lid 2:

    a)    zij moeten tijdig zijn ingediend, uiterlijk op de laatste dag van de termijn van drie weken;

    [...]

    De partijen zijn ertoe gehouden om samen met de verbintenissen een niet-vertrouwelijke versie van deze verbintenissen in te dienen met het oog op marktonderzoeken.”

180.
    Verzoekster beklaagt zich erover dat zij uiterlijk op 21 december 2001 opmerkingen moest indienen over de gewijzigde versie van de verbintenissen die haar pas op 20 december 2001 was meegedeeld. Zoals de Commissie aangeeft, blijkt evenwel uit de stukken dat deze grief feitelijk onjuist is, aangezien in de brief van de Commissie uitdrukkelijk wordt verklaard dat de gestelde termijn niet afliep op 21 december 2001, maar op 2 januari 2002. Derden, waaronder verzoekster, hadden dus twaalf dagen de tijd om hun opmerkingen te maken over de gewijzigde versie van de verbintenissen, hetgeen, gelet op de procedurele voortvarendheid die bij de controle op concentraties is geboden, duidelijk ruimschoots volstaat. Zo heeft het Gerecht in het reeds aangehaalde arrest Kaysersberg/Commissie aanvaard dat derden over een termijn van slechts 24 uur beschikt om hun standpunt te bepalen inzake de nieuwe versie van verbintenissen. Verder moet erop worden gewezen dat hoewel verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen de termijn waarbinnen zij de laatste versie van de verbintenissen moest becommentariëren, zij ondanks deze korte termijn toch in staat is geweest om schriftelijk commentaar te leveren op de gewijzigde versie van de verbintenissen. Ten slotte voert verzoekster niets aan waaruit kan blijken in welk opzicht een langere termijn haar in staat zou hebben gesteld om elementen naar voren te brengen die de bestreden beschikking hadden kunnen wijzigen. Dienaangaande is het relevant erop te wijzen dat verzoekster voor het Gerecht in wezen dezelfde bezwaren aanvoert als in de administratieve procedure. In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de Commissie de bestreden beschikking heeft gegeven met kennis van zaken, nu zij eerst derden had geraadpleegd over de doeltreffendheid van de maatregelen die waren voorgesteld om de geconstateerde mededingingsproblemen op te lossen.

181.
    Uit het voorgaande volgt dat noch de betrokken mededingingsproblemen, noch de aard van de door SEB voorgestelde verbintenissen of de aan derden toegestane termijn eraan in de weg stonden dat de Commissie kon aannemen dat de ernstige twijfel aan het einde van de eerste fase kon worden weggenomen.

182.
    Het middel dat stelt dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet de tweede fase in te leiden, moet dan ook worden verworpen.

III - Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling, daar de verbintenissen ontoereikend waren om de opgeworpen mededingingsproblemen weg te nemen

183.
    Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking mank gaat aan een kennelijke beoordelingsfout, aangezien de door SEB aangegane verbintenissen ontoereikend zijn om de mededingingsproblemen waartoe de concentratie aanleiding geeft weg te nemen.

184.
    Dit middel bestaat uit vijf onderdelen. Verzoekster betoogt dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, aangezien:

-    de verbintenis om een merklicentie te verlenen naar haar aard geen oplossing kan bieden voor de door de concentratie veroorzaakte mededingingsproblemen;

-    de looptijd van de verbintenissen te kort is;

-    de afnameverplichting voor de Duitse markt en de voorwaarden die zijn verbonden aan de voor alle licentiehouders geldende afnamemogelijkheid leiden tot een versterking van de positie van SEB/Moulinex;

-    het feit dat de Commissie heeft aanvaard dat hetzelfde merk binnen de Europese Unie kan worden gebruikt door verschillende ondernemingen, kan leiden tot heimelijke gedragsafstemming tussen SEB/Moulinex en een of meer licentiehoudende derden;

-    geen verbintenissen zijn opgelegd met betrekking tot markten waar zich niettemin ernstige mededingingsproblemen voordoen.

185.
    De verbintenissen leiden volgens De'Longhi bovendien tot een verdeling van de markt voor het merk Moulinex.

Eerste onderdeel: de verbintenis om een merklicentie te verlenen kan naar haar aard geen oplossing bieden voor de door de door de concentratie veroorzaakte mededingingsproblemen

A - Argumenten van partijen

186.
    Verzoekster is van mening dat de verbintenis om een merklicentie te verlenen naar haar aard geen oplossing kan bieden voor de onderhavige mededingingsproblemen. Zo kan de loutere verbintenis om een merklicentie te verlenen geen compensatie bieden voor de ongunstige gevolgen van een marktaandeel van 40 % op de gehele markt van kleine elektrische keukenapparaten buiten Frankrijk.

187.
    Verzoekster wijst erop dat de Commissie in haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen zelf stelt dat:

-    wanneer het mededingingsprobleem aan een horizontale overlapping te wijten is, de meest geschikte bedrijfsonderdelen moeten worden afgestoten (punt 16);

-    in uitzonderlijke gevallen de af te stoten activa alleen kunnen bestaan uit merken en ondersteunende productieactiva, hetgeen kan volstaan om de voorwaarden te creëren voor een daadwerkelijke mededinging. In dergelijke omstandigheden „moet de Commissie er [evenwel] van overtuigd zijn dat de koper deze activa onmiddellijk en efficiënt kan aanwenden” (punt 18).

188.
    In deze mededeling stelt de Commissie echter niet dat een merklicentie op zichzelf de problemen van horizontale overlappingen kan oplossen. Bovendien heeft de Commissie nooit eerder bij wijze van verbintenis een merklicentiemaatregel opgelegd die niet vergezeld ging van andere corrigerende maatregelen, zoals de afstoting van merken en activiteiten, de afstoting van productiecapaciteit en de overdracht van een deel van het commercieel, administratief en productiepersoneel van de afgestoten fabrieken [zie bijvoorbeeld beschikking 96/435/EG van de Commissie van 16 januari 1996 betreffende een procedure overeenkomstig verordening nr. 4064/89 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (Zaak nr. IV/M.623 - Kimberly-Clark/Scott, PB L 183, blz. 1).

189.
    Bij wijze van voorbeeld wijst verzoekster op de beschikking van de Commissie van 27 juli 2001 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard (zaak N IV/M.2337 - Nestlé/Ralston Purina, PB C 239, blz. 8). In deze beschikking eiste de Commissie merkoverdracht-verbintenissen die de horizontale overlappingen van de activiteiten van de partijen konden wegnemen en de nieuwe entiteit qua marktaandeel konden terugbrengen op het niveau van Ralston Purina vlak voor de concentratie. Bovendien eiste de Commissie dat alle producten uit het onder de verbintenissen vallende assortiment werden overgedragen, zodat de overnemer van het merk geen indirecte concurrentie zou ondervinden van Nestlé/Ralston Purina. Soortgelijke maatregelen heeft de Commissie ook getroffen in de zaak Kimberly-Clark/Scott.

190.
    De Commissie betwist dat een verbintenis om een merklicentie te verlenen de mededingingsbezwaren waartoe de concentratie aanleiding geeft niet kan oplossen.

B - Beoordeling door het Gerecht

191.
    Om te beginnen moet er op worden gewezen dat, zoals hiervoor in het kader van het vorige middel werd opgemerkt, niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat een verbintenis die alleen op gedragingen betrekking heeft, zoals een verbintenis om een merklicentie te verlenen, de mededingingsproblemen waartoe de concentratie aanleiding geeft, kan oplossen. De relevante vraag is niet, of de Commissie reeds eerder concentraties heeft aanvaard enkel op basis van verbintenissen om een merklicentie te verlenen, maar of deze verbintenissen in casu het ontstaan of de versterking van een machtspositie kunnen verhinderen.

192.
    Vaststaat dat op de betrokken markten merken de belangrijkste mededingingsfactor vormen. Veel producenten hebben er trouwens voor gekozen om hun productie geheel of gedeeltelijk uit te besteden en enkel de merken, het verkooppersoneel en de marketingteams te behouden.

193.
    Voorts staat vast dat aangezien de gemiddelde levensduur van kleine elektrische huishoudelijke apparaten ongeveer drie jaar bedraagt, een merklicentie met een looptijd van vijf jaar, gevolgd door een periode van drie jaar waarin SEB geen kleine elektrische huishoudelijke apparaten onder het merk Moulinex in de handel brengt, de licentiehouders in staat kan stellen om afnemers van Moulinex-producten naar hun eigen merk te doen overschakelen, te meer daar de licentiehouder(s) ingevolge de verbintenissen levensvatbaar en onafhankelijk moet(en ) zijn, dient (dienen) te beschikken over de bekwaamheid die nodig is om actief en daadwerkelijk te concurreren op de betrokken markt en in ieder geval moet(en) worden goedgekeurd door de Commissie.

194.
    Ook zij eraan herinnerd dat het verlenen van een merklicentie een remedie is die door derden werd verwacht en geëist. Deze remedie leek dus geschikt te zijn om de in casu gestelde mededingingsproblemen op te lossen.

195.
    Hieruit volgt dat, onder voorbehoud van de hierna te onderzoeken vraag of de duur van de verbintenis toereikend is, de door SEB aangeboden verbintenissen om merklicenties te verlenen, de mededingingsproblemen waartoe de betrokken concentratie aanleiding geeft, kunnen oplossen.

196.
    De door verzoekster genoemde voorbeelden kunnen aan deze conclusie niet afdoen. Enerzijds zijn diverse beweringen van verzoekster feitelijk onjuist. Zo bedraagt het gemiddelde marktaandeel van SEB/Moulinex in de sector kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Europa geen 40, maar minder dan 30 %. Ook heeft de Commissie in de zaak Nestlé/Ralston Purina geen afstoting van merken voor de Spaanse markten geëist, maar - als één van de twee opties - verbintenissen aanvaard waarbij partijen overeenkwamen om merklicenties te verlenen met een totale looptijd van ongeveer acht jaar (in twee fasen), waardoor het nieuwe merk op de markt kon worden gepositioneerd (punt 68 van de beschikking Nestlé/Ralston Purina, reeds aangehaald). Anderzijds heeft verzoekster in ieder geval niet aangetoond dat de kenmerken van de markten en van de door die concentratie veroorzaakte problemen fundamenteel gelijk zijn aan die in de onderhavige zaak. Zo de Commissie al van mening was dat verbintenissen die enkel het verlenen van merklicenties inhielden de door een bepaalde concentratie veroorzaakte mededingingsproblemen niet konden oplossen, dan wil dat nog niet zeggen dat dergelijke verbintenissen niet volstaan om het gevaar van het ontstaan of de versterking van een machtspositie te verhinderen dat voortvloeit uit een andere concentratie op een andere markt met andere kenmerken.

Tweede onderdeel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door verbintenissen met een te korte looptijd te aanvaarden

A - Argumenten van partijen

197.
    Volgens verzoekster hebben de door de Commissie aanvaarde verbintenissen een te korte looptijd. Het herstel van een daadwerkelijke mededinging impliceert immers dat de eventuele overnemer van het merk Moulinex over de nodige middelen beschikt om de betrokken merken te ontwikkelen en daartoe ook wordt aangemoedigd. Bovendien erkent de Commissie in punt 36 van de bestreden beschikking zelf dat merken tot de voornaamste keuzefactoren voor de eindverbruikers behoren en daarmee een van de hoofdelementen vormen van de mededinging tussen producenten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten. Volgens BaByliss wordt dit standpunt gerechtvaardigd door het feit dat in een sector waarin de technische kenmerken van de producten geen doorslaggevende factor vormen bij de aankoop van het product door de consument, het merkimago een essentiële rol vervult bij de binding van de afnemers aan de producenten.

198.
    Binnen deze context is merkbekendheid een van de belangrijkste elementen van de betrokken markten. De instandhouding van deze merkbekendheid op een hoog niveau vergt forse reclame-investeringen, teneinde de gewoonten van de consument te doorbreken en de hindernis te overwinnen die wordt gevormd door de reputatie van de marktdeelnemers die reeds sterke posities innemen. Volgens verzoekster kunnen deze investeringen slechts over een zeer lange periode worden terugverdiend indien alle opbrengsten ervan bij de investeerders terugkeren. Terwijl de reeds op de markt actieve ondernemingen relatief weinig hoeven te adverteren om een reeds gevestigd image te onderhouden, ligt dit voor nieuwkomers anders, met name wanneer op de markt reeds een machtige groep aanwezig is die over zeer bekende merken beschikt.

199.
    Verzoekster voert aan dat economische publicaties heel duidelijk aantonen dat een rationeel handelend industrieel systematisch minder investeert, wanneer hij slechts een deel van zijn investering kan terugverwachten. Daarom zal een overnemer die geen eigenaar is van de merken en dus moet investeren om de bekendheid ervan te vergroten, in het besef dat hij deze merken uiteindelijk weer aan een concurrent moet teruggeven, niet worden gestimuleerd om de merken in stand te houden of te ontwikkelen. Dit zal leiden tot een aanzienlijke verzwakking van de overgenomen merken. De duur van de licentie en de daaropvolgende periode waarin het merk niet mag worden gebruikt zijn dus bepalend voor de doeltreffendheid van de verbintenis.

200.
    Bij wijze van voorbeeld wijst verzoekster erop dat de Commissie in de reeds aangehaalde zaak Kimberly-Clark/Scott, waarin de door de concentratie ontstane nieuwe entiteit leider zou worden op de markt van tissueproducten in het Verenigd Koninkrijk en Ierland, met een gezamenlijk marktaandeel van 50 tot 60 %, eiste dat voor de betrokken merken een licentieovereenkomst voor de duur van vijftien jaar werd afgesloten.

201.
    Beschikking C (2001) 3014 def. van de Commissie van 10 oktober 2001 waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (zaak COMP/M.2283 - Schneider-Legrand) bevestigt deze benadering uitdrukkelijk, wanneer zij stelt:

„Het onderzoek door de Commissie heeft het bezwaar bevestigd dat de overnemer niet van meet af aan gebruik kan maken van zijn eigen merk, en aangetoond dat deze een lange periode (om en nabij de zeven jaar) nodig heeft om de voorgestelde merkoverschakeling tot een goed einde te brengen. Het onderzoek toont ook aan dat een overnemer moet worden beschermd door clausules die de herintroductie van het oorspronkelijke merk op de betrokken markten gedurende minstens tien jaar tegenhouden.”

202.
    Volgens verzoekster kunnen de elementen die de Commissie heeft aangevoerd om de ontoereikendheid van de in de zaak Schneider-Legrand voorgestelde verbintenissen aan te tonen, zonder meer worden toegepast op de onderhavige zaak.

203.
    Derhalve heeft de Commissie in casu een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door ervan uit te gaan dat een verbintenis om een merklicentie te verlenen voor de duur van vijf jaar, gekoppeld aan de verbintenis van SEB om gedurende een aanvullende periode van drie jaar geen gebruik te maken van het merk Moulinex „de licentiehouder de mogelijkheid [geeft] om Moulinex-producten onder zijn eigen merk te verkopen, waarbij het verlies voor SEB beperkt blijft, wanneer deze onderneming het merk Moulinex op de betrokken markten zal kunnen herintroduceren”.

204.
    De Commissie, ondersteund door SEB, betwist dat zij een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door verbintenissen te aanvaarden die een te korte looptijd zouden hebben.

B - Beoordeling door het Gerecht

205.
    Bij de beoordeling van verzoeksters grieven inzake de duur van de verbintenissen zij erop gewezen dat deze verbintenissen volgens punt 1, sub a, tweede alinea, ervan, tot doel hebben de licentiehouder toestemming te verlenen om het merk Moulinex te gebruiken in combinatie met een eigen merk, teneinde hem in staat te stellen gedurende en na deze periode van „co-branding” zijn eigen merk op de betrokken markt te positioneren of te versterken. Hierbij kan de licentiehouder gedurende de looptijd van de Moulinex-licenties het merk Moulinex hetzij meteen in combinatie met zijn eigen merk, hetzij tijdelijk, vooruitlopend op „co-branding”, als enig merk gebruiken. Volgens dezelfde bepaling kan de licentiehouder tijdens de looptijd van de licentie op elk moment van „co-branding” overschakelen naar zijn eigen merk .

206.
    Hiertoe bepaalt punt 1, sub g, derde alinea, van de verbintenissen dat de licentiehouders, met uitzondering van marktdeelnemers die zich hoofdzakelijk bezighouden met detailhandel, marktdeelnemers moeten zijn die beschikken over een eigen merk dat kan worden gebruikt in combinatie met het merk Moulinex.

207.
    Uit het voorgaande volgt dat het doel van de verbintenissen er niet in is gelegen de individuele licentiehouders de mogelijkheid te geven om het merk Moulinex als enig merk te gebruiken, maar om dit merk te gebruiken gedurende een overgangsperiode waarin zij hun eigen merk in combinatie met het merk Moulinex kunnen gebruiken om de overschakeling van dit merk naar hun eigen merken mogelijk te maken, opdat deze merken na afloop van deze overgangsperiode, wanneer SEB in de negen betrokken lidstaten het merk Moulinex opnieuw mag gebruiken, daadwerkelijk met dit laatste merk kunnen concurreren.

208.
    Anders dan verzoekster stelt, strekken de verbintenissen er dus niet toe om in de negen betrokken lidstaten een nieuw merk te introduceren, maar om de licentiehouders in staat te stellen hun eigen merk te positioneren of te versterken als een merk dat daadwerkelijk met Moulinex kan concurreren.

209.
    Nu de verbintenissen de licentiehouders in staat moeten stellen hun eigen merk te positioneren of te versterken als een merk dat daadwerkelijk met Moulinex kan concurreren, is de stelling van verzoekster dat SEB vanwege haar sterke huidige marktpositie, haar merkenportfolio en de merkbekendheid van Moulinex dit merk in de negen betrokken lidstaten gemakkelijk zal kunnen herintroduceren, niet relevant. De vraag is immers niet of SEB in staat zal zijn om het merk Moulinex in de negen betrokken lidstaten te herintroduceren - hetgeen overigens bij de beoordeling of de bij de bestreden beschikking aanvaarde verbintenissen toereikend zijn, verondersteld moet worden - maar of de licentiehouders in staat zullen zijn om een eigen positie als daadwerkelijke concurrenten van SEB in te nemen of te versterken.

210.
    Derhalve moet worden nagegaan of de in de verbintenissen geregelde overgangsperiode kan volstaan om dit doel te bereiken.

211.
    In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de looptijd van de licentieovereenkomsten voor het merk Moulinex overeenkomstig punt 1, sub c, eerste alinea, van de verbintenissen in de negen betrokken lidstaten vijf jaar bedraagt. Verder zal SEB ingevolge punt 1, sub c, eerste en tweede alinea, gedurende de looptijd van de licentieovereenkomst en een daaropvolgende periode van drie jaar in de negen betrokken lidstaten geen kleine elektrische huishoudelijke apparaten van een van de dertien betrokken productcategorieën of andere, niet tot deze categorieën behorende apparaten voor huishoudelijk gebruik, zoals stofzuigers en magnetrons, onder het merk Moulinex in de handel brengen.

212.
    Uit deze bepalingen blijkt dat de totale looptijd van de verplichting van SEB om geen producten onder het merk Moulinex in de handel te brengen, anders dan verzoekster stelt, niet vijf, maar acht jaar bedraagt, namelijk een eerste periode van vijf jaar waarin de licentiehouder het exclusieve recht heeft om het merk Moulinex hetzij als enig merk, hetzij in combinatie met zijn eigen merk te gebruiken, en een tweede periode van drie jaar waarin SEB in de betrokken landen geen producten onder het merk Moulinex in de handel mag brengen. Hieruit volgt dat SEB in de betrokken lidstaten gedurende acht jaar niet het recht heeft om het merk Moulinex te gebruiken.

213.
    Uit deze bepalingen volgt ook dat het merk Moulinex in de negen betrokken lidstaten gedurende minimaal drie en, althans in theorie, maximaal acht jaar niet zal worden gebruikt. Op grond van de verbintenissen mag elke licentiehouder namelijk zelf bepalen wanneer hij van „co-branding” naar zijn eigen merk - als enig merk - overschakelt. In haar memorie in interventie heeft SEB aan het Gerecht te kennen gegeven dat de huidige gegadigden voor een licentie na drie à vier jaar willen overschakelen van „co-branding” naar hun eigen merk, zodat het merk Moulinex in de betrokken lidstaten gedurende ongeveer vijf jaar van de markt zal zijn verdwenen.

214.
    Dit verdwijnen van het merk Moulinex uit de schappen stelt de licentiehouders in staat om de bekendheid van hun eigen merk duurzaam te vestigen. Bovendien leidt het ertoe dat wanneer SEB het merk na afloop van de periode van niet-gebruik op de betrokken markten herintroduceert, zij niet in staat zal zijn om de posities van Moulinex automatisch weer in te nemen.

215.
    Overigens heeft de Commissie, zonder op dit punt door verzoekster te zijn weersproken, in punt 140 van de bestreden beschikking gesteld dat de gemiddelde levensduur van kleine elektrische huishoudelijke apparaten ongeveer drie jaar bedraagt.

216.
    Daarmee beslaat de looptijd van de verbintenissen een periode van bijna drie productcycli, terwijl de periode waarin het merk Moulinex niet wordt gebruikt minstens één productcyclus bedraagt.

217.
    Zonder op dit punt door verzoekster te zijn weersproken, heeft de Commissie in dit verband terecht aangevoerd dat op een soortgelijke markt als die van de betrokken producten, namelijk de markt voor grote elektrische huishoudelijke apparaten, Whirlpool voor de geslaagde overschakeling van het merk Philips naar het merk Whirlpool drie jaar nodig had, namelijk van 1990 tot 1993, wat gelijk staat aan één productcyclus. Deze overschakeling is geslaagd, ondanks het feit dat het merk Philips op de aangrenzende markten steeds aanwezig was en door Philips werd gehandhaafd. Ook heeft de Commissie er bij wijze van vergelijking op gewezen dat op soortgelijke productmarkten Dyson in minder dan vijf jaar leider van de Britse stofzuigermarkt is geworden, Colgate in een jaar tijd een aanzienlijk marktaandeel op de Franse markt van elektrische tandenborstels heeft weten te veroveren en Moulinex, die aanvankelijk niet aanwezig was in de sector elektrische kooktoestellen („tafelkookgerei”), in vijf jaar tijd erin is geslaagd om in de verschillende Europese landen een marktaandeel van 5 tot 15 % te bemachtigen.

218.
    Bovendien heeft de Commissie in haar mededeling betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van concentraties (PB 2001, C 188, blz. 5, punt 15) aangegeven dat de duur van een bij overdracht van een onderneming aan de verkoper opgelegd concurrentieverbod - om te verzekeren dat de koper de volledige waarde van de overgedragen activa verkrijgt - maximaal drie jaar bedraagt wanneer de overdracht mede de goodwill en knowhow omvat, en maximaal twee jaar wanneer de overdracht enkel betrekking heeft op de goodwill. In casu bedraagt de periode waarin SEB binnen de licentiegebieden stopt met het gebruik van het merk Moulinex acht jaar.

219.
    Anders dan verzoekster stelt, zal het feit dat de licentiehouder geen eigenaar is van het merk er niet toe leiden dat hij systematisch minder investeert, maar hem integendeel juist aanmoedigen om, nadat hij zijn eigen merk met behulp van het merk Moulinex heeft gelanceerd en versterkt, fors in de ontwikkeling van dit eigen merk te investeren. Aangezien de verbintenissen niet een vijfjarig gebruik van het merk Moulinex, maar de overschakeling van dit merk naar andere merken beogen, heeft (hebben) de licentiehouder(s) er alle belang bij om in zijn (hun) eigen merk te investeren, teneinde langer van de voordelen van het gebruik van het merk Moulinex in de eerste jaren te kunnen profiteren. De periode waarin de merken samen worden gebruikt, vormt dus slechts een noodzakelijke tussenstap bij de overschakeling naar het eigen merk van de licentiehouder. In die omstandigheden zullen de investeringen ook na de in de verbintenissen voorziene termijn van acht jaar, en ook nadat SEB het merk Moulinex weer mag gaan gebruiken, winst blijven opleveren.

220.
    In de tweede plaats moeten de licentiehouders krachtens punt 1, sub g, eerste alinea, „marktdeelnemers zijn die reeds op de markt aanwezig, dan wel potentieel tot toetreding in staat zijn, levensvatbaar en onafhankelijk zijn, geen banden hebben met de SEB-groep en beschikken over de bekwaamheid en motivering die nodig zijn om op de betrokken markten actief en daadwerkelijk te concurreren”. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, moeten de licentiehouders, met uitzondering van marktdeelnemers die zich hoofdzakelijk bezighouden met detailhandel, ingevolge punt 1, sub g, derde alinea, bovendien beschikken over een eigen merk dat kan worden gebruikt in combinatie met het merk Moulinex.

221.
    Vastgesteld moet worden dat nu deze bepalingen de licentieverlening beperken tot marktdeelnemers die reeds op de markt aanwezig, dan wel op korte termijn tot toetreding in staat zijn en over een eigen merk beschikken, zij effectief ertoe kunnen bijdragen dat de licentiehouders binnen de in de verbintenissen gestelde termijn daadwerkelijke concurrenten worden. Dit wordt nog versterkt door het feit dat marktdeelnemers die zich hoofdzakelijk bezighouden met detailhandel, zelfs wanneer zij over eigen merken beschikken, ingevolge punt 1, sub g, derde alinea, van de verbintenissen zijn uitgesloten van de kring van potentiële licentiehouders van het merk Moulinex. In de punten 27, sub d, en 37 van de bestreden beschikking heeft de Commissie namelijk vastgesteld - en verzoekster heeft dit niet betwist - dat de eigen merken van deze marktdeelnemers, te weten de „detailhandelsmerken”, op de betrokken markten nauwelijks aanwezig zijn.

222.
    Op grond van deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door ervan uit te gaan dat de looptijd van de verbintenissen toereikend is om licentiehouders van het merk Moulinex in staat te stellen hun eigen merk te positioneren of te versterken als een merk dat in de negen betrokken lidstaten daadwerkelijk met Moulinex kan concurreren.

223.
    Bijgevolg moeten verzoeksters grieven inzake de looptijd van de verbintenissen worden verworpen.

224.
    De twee door verzoekster aangehaalde beschikkingen kunnen aan deze conclusie niet afdoen. De kenmerken van de twee markten waarop de zaken Kimberly-Clark/Scott en Schneider/Legrand betrekking hadden, zijn namelijk niet vergelijkbaar met die van de markten in de onderhavige zaak, zodat, zoals reeds gezegd, de door verzoekster gemaakte vergelijking mank gaat.

225.
    Zo was de lange looptijd van de verbintenissen in de zaak Kimberly-Clark/Scott (merklicentie met een looptijd van maximaal tien jaar, met daaraan gekoppeld een periode van niet-gebruik van vijf jaar) volgens een door Kimberly-Clark niet weersproken verklaring van de Commissie gerechtvaardigd door het feit dat de introductie van een nieuw merk op de markt van toiletpapier, keukenpapier en papieren zakdoekjes bijzonder moeilijk was doordat er slechts twee belangrijke merken bestonden (Kleenex en Andrex) en de andere merken nauwelijks werden gepromoot en weinig trouwe afnemers kenden. In casu bestaan daarentegen wél gevestigde merken waarnaar de afnemers van het merk Moulinex kunnen overschakelen.

226.
    Voorts werd in de zaak Schneider/Legrand - afgezien van het feit dat de beschikking van de Commissie door het Gerecht nietig is verklaard - het voorstel van partijen om de mogelijkheid te creëren om gedurende een periode van drie jaar meerdere merken te gebruiken, verworpen, daar marktonderzoek had aangetoond dat een overnemer ongeveer zeven jaar nodig heeft om de voorgestelde merkoverschakeling tot een goed einde te brengen, aangezien elektrische producten die op laagspanning werken een veel langere levensduur hebben dan kleine elektrische huishoudelijke apparaten. Bovendien stelde Schneider voor om het merk binnen dezelfde nationale markt op te delen en het gebruik ervan te delen met de licentiehouder, terwijl er in casu geen sprake van is dat twee verschillende ondernemingen Moulinex-producten op dezelfde markt brengen, aangezien de verbintenissen voorzien in een exclusieve licentie en een daaropvolgend gebruiksverbod van het merk Moulinex.

Derde onderdeel: de afnameverplichting voor de Duitse markt en de voorwaarden die zijn verbonden aan de voor alle licentiehouders geldende afnamemogelijkheid leiden tot een versterking van de positie van SEB/Moulinex

A - Argumenten van partijen

227.
    Verzoekster betoogt dat wat keukenmachines in Duitsland betreft, de verplichting van de licentiehouder van het merk Moulinex om gedurende twee jaar voor alle apparaten van die categorie een hoeveelheid gelijk aan 65 % van de in 2000 door Moulinex in deze productcategorie gerealiseerde verkopen bij SEB te betrekken, de positie van SEB/Moulinex op de Duitse markt nog meer kan versterken.

228.
    In de eerste plaats verzekert een dergelijke verplichting SEB/Moulinex van een gegarandeerde afzet van haar productie. Daardoor profiteert SEB/Moulinex van aanzienlijke schaalvoordelen zodat zij haar marginale productiekosten kan verlagen.

229.
    In de tweede plaats vormt het feit dat SEB ermee instemt om in het (de) betrokken gebied(en) de licentiehouder op de binnen de SEB-groep tussen industriële vennootschappen en dochtermaatschappijen gehanteerde gemiddelde economische voorwaarden te bevoorraden, voor de licentiehouder een belemmering om zich, wanneer hij daartoe kans zou zien, elders goedkoper te bevoorraden. Derhalve kan de licentiehouder tegenover SEB enkel met zijn prijzen concurreren door de hoogte van zijn winst te variëren.

230.
    In de derde plaats ontneemt deze maatregel de licentiehouder elke drijfveer om technisch vernieuwende producten aan te bieden, aangezien zij de marktleider SEB in staat stelt de technische normen voor de verschillende producten vast te leggen en aldus elke concurrentie op het niveau van productkenmerken uit te sluiten.

231.
    In de vierde plaats ten slotte is deze maatregel niet onontbeerlijk voor de activiteiten van de licentiehouder. Verzoekster stelt met name dat het enkele feit dat de licentiehouder de mogelijkheid wordt geboden om zich door SEB te laten bevoorraden, zoals dit is bepaald voor de overige landen, de licentiehouder reeds in staat zou stellen zijn activiteiten uit te oefenen, zelfs wanneer hij niet over de benodigde productiecapaciteit beschikt.

232.
    In die omstandigheden heeft de Commissie volgens verzoekster een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door een verbintenis te aanvaarden die de positie van SEB/Moulinex op de Duitse markt kan versterken.

233.
    Subsidiair voert verzoekster aan dat de aspecten van de verbintenis die betrekking hebben op de bevoorrading bij SEB/Moulinex de prijsconcurrentie op de betrokken marktsegmenten nog meer kunnen beperken.

234.
    Enerzijds voorziet de verbintenis in de mogelijkheid voor de licentiehouder om zich met betrekking tot een of meer betrokken producten of landen bij SEB te bevoorraden. Mocht de licentiehouder ervoor kiezen om Moulinex-producten bij SEB te betrekken, dan dient de omvang van deze leveringen evenwel 65 % van de verkopen onder het merk Moulinex in het jaar 2000 te bedragen (punt 132 van de bestreden beschikking). Volgens BaByliss verzekert een dergelijke verplichting SEB/Moulinex van een gegarandeerde afzet van haar productie, terwijl zij elke keuzevrijheid van de licentiehouder bij de bevoorrading uitschakelt.

235.
    Anderzijds kan het feit dat de licentiehouder verplicht is om zich voor een hoeveelheid van minimaal 65 % van de in 2000 door Moulinex gerealiseerde verkopen bij SEB te bevoorraden, leiden tot een gelijkschakeling van de door SEB/Moulinex en de licentiehouder voor de betrokken producten gehanteerde verkoopprijzen. De licentiehouder zal immers waarschijnlijk voor een zeer groot deel van zijn totale vraag naar het betrokken product al zijn productiekosten met SEB/Moulinex kunnen delen. Een dergelijke gelijkschakeling van kostenstructuren kan leiden tot een automatische of heimelijke afstemming van de verkoopprijzen van de betrokken producten, aangezien de licentiehouder alleen nog met de prijs kan concurreren door zijn verkoopkosten of zijn winstmarge te variëren. Hoe meer de in de bedrijfskolom onder de markt van de verkoop van eindproducten gesitueerde markten geconcentreerd zijn, des te groter is het gevaar van heimelijke gedragsafstemming. In haar richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 81 van het EG-Verdrag op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PB 2001, C 3, blz. 2), wijst de Commissie uitdrukkelijk op het bestaan van dit gevaar.

236.
    Volgens de Commissie leidt de afnameverplichting voor de Duitse markt niet tot een versterking van de positie van SEB/Moulinex op deze markt.

B - Beoordeling door het Gerecht

237.
    Verzoekster komt enerzijds op tegen de aan de Duitse licentiehouder opgelegde afnameverplichting voor keukenmachines, en anderzijds tegen de mogelijkheid voor alle licentiehouders in de negen betrokken lidstaten om voor een of meer van de onder de beschikking vallende producten een leveringscontract af te sluiten.

238.
    Wat de aan de licentiehouder in Duitsland opgelegde afnameverplichting betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt dat deze volgens de beschikking tot doel heeft de industriële activiteit van de fabrieken in stand te houden teneinde de daaraan verbonden werkgelegenheid te behouden, hetgeen verzoekster niet betwist.

239.
    Voorts zij erop gewezen dat deze verplichting slechts betrekking heeft op één product, namelijk keukenmachines, in één enkel land en voor een periode van slechts twee jaar. Bovendien heeft de Commissie op deze markt van keukenmachines in Duitsland geen machtspositie van SEB/Moulinex vastgesteld, aangezien de nieuwe entiteit slechts 20 tot 30 % van deze markt in handen heeft. Ook moet nogmaals worden benadrukt dat de afnameverplichting slechts 65 % van de in 2000 door Moulinex gerealiseerde verkopen betreft, zodat de licentiehouder voor het overige deel van zijn verkopen de mogelijkheid behoudt om zich bij een derde te bevoorraden, dan wel het betrokken product zelf te vervaardigen. Derhalve komt de technische innovatie niet in gevaar, aangezien niets eraan in de weg staat dat de licentiehouder, met het oog op de vervanging van de door SEB geleverde apparaten en gelet op de geringe duur van de afnameverplichting, naast de bij SEB betrokken producten zijn eigen producten ontwikkelt.

240.
    Ten slotte doet de in de verbintenissen opgenomen clausule die bepaalt dat SEB aan de licentiehouder moet verkopen tegen een prijs die gelijk is aan de fabrieksprijs vermeerderd met de kosten, geen afbreuk aan het concurrentievermogen van de licentiehouder, maar verzekert deze hem integendeel juist van een voordelige prijs. Anders dan verzoekster in haar betoog aanneemt, is SEB in ieder geval geen concurrent van de licentiehouder die Moulinex-producten bij SEB moet betrekken, aangezien SEB ingevolge de verbintenissen gedurende de looptijd van de licentie en een periode van drie jaar na afloop ervan geen Moulinex-producten op de Duitse markt mag brengen.

241.
    Hieruit volgt dat de in de verbintenissen opgenomen beperkte afnameverplichting, anders dan verzoekster stelt, niet tot een versterking van de positie van SEB/Moulinex leidt, en evenmin afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de licentie.

242.
    Aangaande de grief inzake de bevoorrading bij SEB voor de andere markten dan die van keukenmachines in Duitsland kan worden volstaan met de vaststelling dat deze bevoorrading voor de licentiehouders geen verplichting, maar enkel een mogelijkheid vormt, waarvan zij al naargelang hun belang daarmee gediend is, wel of geen gebruik kunnen maken. Het feit dat de licentiehouders bij gebruikmaking van deze mogelijkheid bepaalde minimumhoeveelheden moeten afnemen, kan niet afdoen aan het feit dat de clausule niet voor betwisting vatbaar is.

243.
    Derhalve moet deze grief van verzoekster worden verworpen.

Vierde onderdeel: het feit dat de Commissie heeft aanvaard dat het merk Moulinex in de verschillende landen van de Europese Unie door verschillende ondernemingen wordt gebruikt, kan leiden tot gedragsafstemming tussen SEB/Moulinex en de licentiehouder(s)

A - Argumenten van partijen

244.
    Volgens verzoekster kan het feit dat de Commissie heeft aanvaard dat hetzelfde merk binnen de Europese Unie kan worden gebruikt door verschillende ondernemingen, leiden tot heimelijke gedragsafstemming tussen SEB/Moulinex en de licentiehouder(s).

245.
    Naar haar mening kan de exploitatie van één enkel merk immers niet worden opgedeeld over het grondgebied van de lidstaten zonder stelselmatige coördinatie van verkoop, marketing en reclame, en niet zonder dat de duurzaamheid van dit merk in gevaar wordt gebracht. Deze benadering is met name in zeer expliciete bewoordingen gehuldigd door de Franse minister van Economische zaken in de zaak Pernod-Ricard/Coca-Cola (besluit van 24 november 1999 inzake de geplande overname door Coca-Cola van de activa van de Pernod-Ricard-groep die betrekking hadden op dranken van het merk Orangina) en bekrachtigd door de Franse Conseil d'État (arrest van de Conseil d'État van 6 oktober 2000, Société Pernod-Ricard). Ook de Commissie wijst al sinds lange tijd nadrukkelijk op de noodzaak om op zeer nabijgelegen markten verkoop en marketing te coördineren (beschikking Schneider-Legrand, reeds aangehaald, punt 796).

246.
    In casu wijst verzoekster erop dat de Commissie in de bestreden beschikking evenwel niet heeft voorzien dat het feit dat de merklicenties per betrokken product of land aan verschillende ondernemingen kunnen worden verleend, kan leiden tot heimelijke gedragsafstemming.

247.
    De Commissie stelt dat verzoeksters grief ongegrond is.

B - Beoordeling door het Gerecht

248.
    Vaststaat dat de markten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten een nationale dimensie hebben. Zoals in punt 27 van de bestreden beschikking immers is verklaard, kunnen de „productkenmerken” per lidstaat verschillen wegens de bijzonderheden en voorkeuren van de consumenten, komen de relaties tussen afnemers en leveranciers hoofdzakelijk op nationale basis tot stand, beschikken de meeste producenten van grote merken in alle lidstaten over een eigen verkooporganisatie, en zijn de distributiestructuren nationaal.

249.
    Derhalve heeft de Commissie terecht aangenomen dat hetzelfde merk al naargelang de lidstaat kan worden gebruikt door verschillende marktdeelnemers, elk met hun eigen organisatie en strategie inzake marketing, reclame en verkoop, en dat de licentiehouder het merk Moulinex onafhankelijk van SEB kan beheren en zijn eigen merk kan ontwikkelen, zonder zich te hoeven richten op SEB of de andere licentiehouders.

250.
    Bovendien kan SEB in hetzelfde licentiegebied geen licentie aan een andere licentiehouder verlenen, noch zelf van het merk Moulinex gebruik maken. Er is dan ook geen reden om het concurrentiegedrag gedragingen met betrekking tot het merk Moulinex te coördineren. Bovendien is de keuze van de licentiehouders onderworpen aan de goedkeuring van de Commissie. Ten slotte kan de Commissie in ieder geval erop toezien dat het door verzoekster aangevoerde mogelijke gevaar van gedragsafstemming tussen licentiehouders wordt weggenomen.

251.
    Hieruit volgt dat verzoeksters grief ongegrond is.

252.
    De door verzoekster aangehaalde zaken kunnen aan deze conclusie geen afbreuk doen, aangezien de betrokken markten in die zaken totaal verschillend waren van die in de onderhavige zaak. Zo was in de zaak Pernod-Ricard/Coca-Cola niet aangetoond dat de licentiehouder onafhankelijk was, terwijl de onafhankelijkheid in deze zaak een voorwaarde is voor goedkeuring van de licentiehouder door de Commissie. Bovendien waren volgens de Conseil d'État de twee markten van koolzuurhoudende alcoholvrije dranken „voor buitenshuis” en „voedingsdranken” in Frankrijk niet „afgesloten” en betrof het hier twee verwante productmarkten, en niet - zoals in casu het geval is - twee afzonderlijke geografische markten, met nationale dimensies en kenmerken. Het gevaar van gedragsafstemming tussen de licentiehouder en de vennootschap Coca-Cola was dus verre van uitgesloten, temeer daar de eigenaar van het merk de kwaliteitscontrole behield op de producten en zorgde voor verpakking en reclame. Die situatie is dan ook niet vergelijkbaar met de onderhavige concentratie, aangezien de verschillende nationale markten afzonderlijke markten zijn en de licentiehouders alle vrijheid van handelen hebben met betrekking tot de kwaliteitscontrole op de producten, de verpakking en de reclame, en de mogelijkheid hebben om hun eigen merk ten eigen bate te ontwikkelen.

253.
    Hieruit volgt dat het vierde onderdeel van dit middel ongegrond is.

Vijfde onderdeel: de Commissie heeft de concentratie goedgekeurd, terwijl verbintenissen ontbraken met betrekking tot markten waar zich ernstige mededingingsproblemen voordoen

A - Argumenten van partijen

254.
    Verzoekster verwijt de Commissie dat zij geen verbintenissen heeft opgelegd met betrekking tot markten waar zich niettemin ernstige mededingingsproblemen voordoen. Zij wijst erop dat geen enkele verbintenis werd geëist met betrekking tot de Italiaanse markt, terwijl SEB/Moulinex daar na de concentratie 65 tot 75 % van de markt van waterkokers en 40 tot 50 % van de markten van „tafelkookgerei” en keukenmachines in handen had. In Noorwegen had SEB/Moulinex na de concentratie 55 tot 65 % van de markt van friteuses, espressoapparaten en „tafelkookgerei”, en 70 tot 80 % van de markten van miniovens in handen.

255.
    Volgens verzoekster zijn op de Britse, Ierse, Spaanse, Finse en Noorse markten vergelijkbare problemen geconstateerd.

256.
    Zij is van mening dat de door de Commissie geëiste verbintenissen niet volstaan om de mededingingsproblemen waartoe de concentratie aanleiding geeft, op te lossen.

257.
    Bij wijze van vergelijking merkt zij op dat een vergelijkbaar marktaandeel op andere segmenten voor de Commissie wél aanleiding vormde om verbintenissen op te leggen. Zo werd een verbintenis geëist in Portugal, terwijl SEB/Moulinex daar na de concentratie 65 tot 75 % van de markt van miniovens, „tafelkookgerei” en keukenmachines en 40 tot 50 % van de markt van elektrische koffiezetapparaten en friteuses in handen had. Bovendien heeft de Commissie zelfs verbintenissen aanvaard met betrekking tot marktsegmenten waarop de nieuwe entiteit een kleiner marktaandeel bezat.

258.
    In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht aangaande de precieze aard van haar grieven met betrekking tot de Britse, Ierse, Spaanse, Finse en Noorse markten, heeft verzoekster de volgende uiteenzetting gegeven.

259.
    Verzoekster wijst erop dat de concentratie SEB/Moulinex in Spanje op vier markten van kleine elektrische keukenapparaten een marktaandeel van meer dan 35 of zelfs 40 % heeft bezorgd. Niettemin komt de Commissie aan het slot van haar analyse tot de conclusie dat deze concentratie op de Spaanse markt verenigbaar is, aangezien:

-    de entiteit niet in staat is tot anticoncurrentieel gedrag, daar zij te maken krijgt met concurrenten van betekenis;

-    elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op de betrokken markten zou worden bestraft door lagere aankopen van SEB/Moulinex-producten op de andere markten dan die van waterkokers en draagbare ovens, waarop de nieuwe entiteit 85 tot 95 % van haar omzet realiseerde.

260.
    Verzoekster betoogt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt ontbreekt, door welk ontbreken dit land zou kunnen worden uitgesloten van het opleggen van verbintenissen, aangezien:

-    de Commissie in elk van de lidstaten die in de bestreden beschikking zijn onderzocht (Portugal, België, Nederland, Griekenland) ernstige twijfel heeft vastgesteld die het opleggen van verbintenissen noodzakelijk maakt, welke vaststelling zij met name baseert op de waarde van de markten waarop SEB/Moulinex een gezamenlijk marktaandeel van meer dan 40 % heeft in verhouding tot de totale waarde van alle markten van keukenartikelen (Portugal, België, Nederland, Griekenland) - zo heeft de Commissie bijvoorbeeld kunnen vaststellen dat in België de zes markten waarop SEB/Moulinex voorafgaand aan de concentratie een marktaandeel van meer dan 40 % bezat, gezamenlijk 44 % van de waarde van alle betrokken markten van keukenartikelen vertegenwoordigden;

-    de Commissie in het bijzonder voor Griekenland verbintenissen van SEB heeft geëist, hoewel de vier markten waarop SEB/Moulinex gezamenlijk meer dan 40 % van de markt in handen had, in waarde 24 % van alle markten van keukenartikelen vertegenwoordigden.

261.
    Wat Spanje betreft kon de Commissie volgens verzoekster niet tot de conclusie komen dat er geen gevaar bestond voor anticoncurrentieel gedrag van SEB/Moulinex op de betrokken markten, zonder de exacte waarde te bepalen die de markten in Spanje waarop SEB/Moulinex een marktaandeel van meer dan 40 % bezit, vertegenwoordigen ten opzichte van alle markten van keukenapparatuur. De Commissie heeft in haar analyse evenwel van slechts twee markten waarop SEB/Moulinex een belangrijke positie inneemt (namelijk de markten van waterkokers en draagbare ovens) bepaald hoe groot hun aandeel was in de totale omzet van SEB/Moulinex op alle markten van keukenapparatuur. De beoordeling van de Commissie is dus onjuist, aangezien zij bij haar berekening geen rekening heeft gehouden met de omzet op de markten van keukenmachines en „tafelkookgerei”, terwijl SEB/Moulinex op deze markten een marktaandeel had van respectievelijk 55 tot 65 % en van 35 tot 45 %.

262.
    Om al deze redenen is verzoekster van mening dat de Commissie niet louter op basis van de in de bestreden beschikking uiteengezette elementen kon menen dat de concentratie van SEB en Moulinex in Spanje geen ernstige twijfel opwierp over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, en aldus het opleggen van verbintenissen in dit land kon uitsluiten.

263.
    Deze argumenten gaan volgens verzoekster mutatis mutandis ook op voor de mededingingssituatie op de Finse markt. De Commissie heeft immers niet de waarde bepaald van de markten waarop SEB/Moulinex een marktaandeel van meer dan 40 % bezit ten opzichte van alle markten van keukenapparatuur samen. Bovendien heeft de Commissie haar conclusie dat er op de betrokken markten in Finland geen ernstig gevaar voor de mededinging bestond enkel gebaseerd op een beoordeling van de mededingingssituatie op de markt van broodroosters, zonder daarbij de drie andere productmarkten in aanmerking te nemen waarop SEB/Moulinex na de concentratie een marktaandeel van meer dan 40 % bezat (namelijk 35-45 % op de markt van miniovens, 40-50 % op de markt van espressoapparaten en 40-50 % op de markt van barbecues/grills). Voorts heeft de Commissie, anders dan in haar analyse van de Griekse markt, niet gewezen op het feit dat de nieuwe entiteit eveneens een sterke positie (van 30-40 %) inneemt op de markt van keukenmachines in Finland.

264.
    Dezelfde argumenten kunnen volgens verzoekster worden ingebracht tegen de analyse door de Commissie van de mededingingssituatie in Italië. De Commissie heeft weliswaar de waarde in aanmerking genomen die de markten van waterkokers en „tafelkookgerei” in Italië vertegenwoordigen ten opzichte van alle markten van keukenapparatuur samen, doch verzuimd rekening te houden met de markt van keukenmachines, waarop SEB/Moulinex een marktaandeel van 40 tot 50 % bezat. Derhalve kon de Commissie volgens verzoekster niet concluderen dat de concentratie in Italië geen ernstige twijfel opwierp over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt.

265.
    Ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk en Ierland is verzoekster van mening dat de Commissie op de Britse markt niet alle criteria inzake waarde en/of omzet heeft toegepast die zij heeft gehanteerd bij haar analyse van de mededingingssituatie in de andere lidstaten. Daarmee heeft de Commissie verzuimd de omvang te bepalen van de risico's die de concentratie met zich bracht voor de Britse en de Ierse markt. Teneinde het bestaan van risico's voor de mededinging te ontkennen, heeft de Commissie enkel de onderzoeksdrempel van 40 % toegepast en enkel gewezen op het bestaan van een concurrent met een marktaandeel van 15 tot 20 % en van een beperkte horizontale overlapping. Daarmee heeft zij niet geanalyseerd wat na de totstandkoming van de onderhavige concentratie de gevolgen voor de mededinging zijn van de combinatie van de aanzienlijke marktaandelen van SEB/Moulinex op de markten van friteuses (30-40 %), stoompannen (30-40 %) en strijkijzers (35-45 %).

266.
    De Commissie betwist verzoeksters stelling dat geen verbintenissen zijn aangegaan met betrekking tot markten waar zich ernstige mededingingsproblemen voordoen.

267.
    Zij wijst er allereerst op dat, in tegenstelling tot hetgeen verzoekster betoogt, uit punt 137 van de bestreden beschikking blijkt dat SEB „haar verbintenissen heeft verfijnd, door de merklicentie voor [...] Noorwegen uit te breiden tot alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten”.

268.
    Voorts is zij met betrekking tot de Italiaanse markt van mening dat verzoekster haar conclusie dat verbintenissen noodzakelijk waren niet uitsluitend op de marktaandelen van de nieuwe entiteit op de markten van keukenmachines, „tafelkookgerei” en waterkokers kon baseren. Om te kunnen vaststellen of een concentratie op de gemeenschappelijke markt een machtspositie doet ontstaan of versterkt, moeten alle relevante elementen in aanmerking worden genomen. Zo zijn op de markt van keukenmachines drie grote concurrenten in staat om het hoofd te bieden aan de nieuwe entiteit. Voorts moet de positie van de partijen op de markten van „tafelkookgerei” en waterkokers in Italië blijkens de beschikking worden gerelativeerd, aangezien bepaalde concurrenten van de partijen belangrijke posities innemen op verschillende andere productmarkten, zoals die van draagbare ovens, friteuses en espressoapparaten. De Commissie is van mening dat elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op de markten van „tafelkookgerei” en waterkokers zou worden bestraft door lagere aankopen van producten van SEB en Moulinex op de andere markten.

269.
    Bovendien is de situatie op deze door verzoekster in het bijzonder ter discussie gestelde markten totaal verschillend van die in Portugal, aangezien de nieuwe entiteit op de Portugese markt in tien van de elf productcategorieën marktaandelen van meer dan 40 % bezit. De nieuwe entiteit verwerft in Portugal op praktisch alle betrokken productmarkten een ongeëvenaarde macht, waar andere producenten of distributeurs niet tegenop kunnen.

270.
    Ten slotte is verzoeksters argument dat de Commissie is voorbijgegaan aan de mededingingsproblemen op de Britse, Ierse, Spaanse, Finse en Noorse markten op grond van artikel 44, lid 1, sub c van het Reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk, aangezien het niet wordt toegelicht of gemotiveerd.

271.
    In antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht geeft de Commissie om te beginnen aan hoe zij tot de conclusie is gekomen dat er ernstige twijfel bestond met betrekking tot Portugal, Griekenland, België, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen - welke conclusie het opleggen van verbintenissen voor alle productmarkten in deze negen landen rechtvaardigde - en dat er geen verbintenissen hoefden te worden opgelegd voor Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Finland, voor welke landen geen ernstige twijfel bestond.

272.
    Alvorens haar redenering in vier stappen uiteen te zetten, merkt de Commissie op dat zij zich bij haar analyse heeft laten leiden door haar eigen beschikkingspraktijk en door de in het kader van haar onderzoek aangevoerde gegevens over de werking van de markt.

273.
    Zo heeft de Commissie geconstateerd dat voor een werkzame concurrentie op de betrokken markten twee elementen onontbeerlijk zijn: de beschikking over een erkend merk (punt 36 van de bestreden beschikking) en toegang tot de wederverkopers (zie bijvoorbeeld punt 35 van de bestreden beschikking), die voor alle productcategorieën dezelfde zijn.

274.
    Aangaande het eerste element wijst de Commissie op haar beschikking 98/602/EG van 15 oktober 1997 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (Zaak nr. IV/M.938 - Guinness/Grand Metropolitan) (PB 1998, L 288, blz. 24), in welke beschikking zij benadrukte dat „de eigenaar van een assortiment vooraanstaande merken [...] een aantal voordelen [kan] genieten”, en met name dat „zijn positie ten opzichte van de klanten sterker [is], omdat hij in staat is een assortiment producten te leveren en een groter deel van de commerciële activiteiten van de klanten zal vertegenwoordigen” (punten 38 e.v. van de beschikking). In punt 41 van die beschikking wordt uiteengezet: „Het gewicht van deze voordelen, en de mogelijke gevolgen ervan op de mededingingsstructuur van de markt hangt van een aantal factoren af: of de eigenaar van het assortiment de merkleider of een of meer vooraanstaande merken bezit op een specifieke markt; de marktaandelen van de onderscheiden merken, met name ten opzichte van de aandelen van concurrenten; het relatieve belang van de afzonderlijke markten waarop de partijen aanzienlijke marktaandelen en merken hebben in het aantal productmarkten dat in het assortiment vertegenwoordigd is, en/of het aantal markten waarop de eigenaar van het assortiment een merkleider of vooraanstaand merk heeft”.

275.
    De onderhandelingspositie van de distributeurs is het tweede belangrijke element voor de werking van de mededinging op de betrokken markt. In dit verband heeft SEB verklaard dat „elke poging van haar om de prijzen te verhogen van de diverse producten waarmee zij in theorie een marktaandeel van meer dan 35 % bezit, ertoe kan leiden dat professionele kopers ten aanzien van andere kleine elektrische huishoudelijke producten overgaan tot represailles, die des te sterker zullen zijn nu zij betrekking hebben op tweederde van de verkopen van kleine elektrische huishoudelijke apparaten”.

276.
    De Commissie heeft voor haar conclusie dat er voor Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Finland geen verbintenissen behoefden te worden opgelegd achtereenvolgens vier factoren in aanmerking genomen die voortvloeien uit de vaststelling van de mededingingsvoorwaarden die kenmerkend zijn voor de betrokken concentratie.

277.
    De eerste factor betrof de bepaling van de markten waarop de nieuwe entiteit over marktaandelen van meer dan 40 % beschikt. De tweede betrof de vaststelling van het bestaan van een aanzienlijke overlapping van de partijen op de betrokken productmarkt (zie punten 86-88, 90-92, 95, 97, 98, 101, 102, 107, 110, 111, 113, 121 en 123 van de bestreden beschikking). De derde factor betrof de bepaling van de positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten (zie punten 87, 92, 96-98, 101, 102, 105, 107, 110, 111, 113, 116, 119 en 123 van de bestreden beschikking). De laatste factor ten slotte betrof de bepaling van de omvang van de betrokken productmarkt ten opzichte van de gezamenlijke verkopen van de gecombineerde entiteit en, daarmee samenhangend, de mogelijkheid van represailles door distributeurs (zie punten 83, 97, 101, 102, 105, 110, 116, 119 en 123 van de bestreden beschikking). De Commissie verklaart dat het noodzakelijk is gebleken deze laatste factor - het zogenoemde „assortiment-effect” - bij de mededingingsanalyse in aanmerking te nemen, aangezien binnen hetzelfde land op alle productmarkten dezelfde merken en dezelfde tussenpersonen aanwezig zijn.

278.
    Bovenstaande criteria in aanmerking nemend, was de Commissie van mening dat de concentratie in Portugal, Nederland, België en Griekenland voor alle producten ernstige twijfel over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt opwierp. Wat de eerste factor betreft, merkte de Commissie op dat de nieuwe entiteit voor het merendeel van de producten uit het assortiment over marktaandelen van meer dan 40 % beschikte (punten 48, 55, 63 en 72 van de bestreden beschikking). Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld (punten 83 e.v. van de bestreden beschikking) dat de markten waarop de entiteit over marktaandelen van meer dan 40 % beschikte, meer dan 50 % van alle verkopen van de gecombineerde entiteit vertegenwoordigden. In die omstandigheden droegen de assortiment-effecten volgens de Commissie bij tot een verdere versterking van de marktmacht die de partijen op de betrokken markten konden verwerven. Daarom heeft de Commissie verbintenissen opgelegd voor alle productmarkten in deze landen.

279.
    Aangezien met betrekking tot de andere landen niet aan het eerste criterium was voldaan, heeft de Commissie onderzocht of de concentratie op de betrokken productmarkten tot een aanzienlijke overlapping van de partijen heeft geleid. De Commissie heeft om te beginnen vastgesteld dat nu de concentratie geen belangrijke wijziging meebracht in de mededingingssituatie, er geen ernstige twijfel bestond voor de productmarkten waarop de overlapping minimaal was. Dit was het geval met draagbare ovens in Finland (punt 87 van de beschikking), „tafelkookgerei” in Duitsland (punt 88 van de beschikking) en espressoapparaten in Finland, Noorwegen en Zweden (punt 90 van de beschikking). Op de markt van „tafelkookgerei” en keukenmachines in Spanje waren de overlappingen zeer gering. Binnen dit kader heeft de Commissie rekening gehouden met de gecombineerde positie van partijen ten opzichte van hun concurrenten. Op de markt van keukenmachines in Italië zou de gecombineerde entiteit bijvoorbeeld enkel de vierde marktdeelnemer uitschakelen. Aangezien er tussen de partijen geen aanzienlijke overlapping bestond, was de Commissie, gelet op de sterke positie van de concurrenten (Braun: marktaandeel van 10-20 %, Philips: 10-20 %, De'Longhi: 0-10 %), van mening dat de concentratie voor deze markt geen ernstige twijfel opwierp (punt 121 van de bestreden beschikking).

280.
    Vervolgens heeft de Commissie onderzocht in welke van deze landen de concentratie leidt tot een assortiment-effect dat de machtsverhoudingen tussen SEB/Moulinex en de afnemers wezenlijk wijzigt. Hiertoe heeft de Commissie per land bepaald welke omvang de door de concentratie beïnvloede productmarkt(en) vertegenwoordigde(n) ten opzichte van de gezamenlijke verkopen van de gecombineerde entiteit in dat land. Waar deze omvang gering was, dat wil zeggen minder dan 10 %, nam de Commissie aan dat de mogelijkheden voor de wederverkopers om tot represailles over te gaan, door de concentratie niet werden gewijzigd, en hen de nodige speelruimte boden het assortiment-effect in hun eigen voordeel te benutten. Daarbij heeft de Commissie uiteraard aandacht geschonken aan het feit dat de wederverkopers op de nationale markt over alternatieven beschikken (zie punten 116, 119, 122 en 123 van de bestreden beschikking). De Commissie had daarentegen ernstige twijfel met betrekking tot alle markten waar de concentratie een aanzienlijke wijziging in de verhouding tussen de partijen en de afnemers tot gevolg had.

281.
    De Commissie was met name van mening dat de concentratie voor de markten van waterkokers en „tafelkookgerei” in Italië, gelet op het geringe aandeel dat deze productmarkten vertegenwoordigen in de omzet van de gefuseerde entiteit, en de mogelijkheid voor de wederverkopers om zich tot alternatieve, zeer bekende merken te wenden, geen ernstige twijfel kon opwerpen (punten 115-117 en 121-124 van de bestreden beschikking).

282.
    Op de vraag van het Gerecht of haar conclusie wat Italië betreft anders zou hebben geluid indien bij de vaststelling van de mogelijkheden van de wederverkopers om eventueel anticoncurrentieel gedrag van SEB/Moulinex te „bestraffen”, de markt van keukenmachines was toegevoegd aan die van waterkokers en „tafelkookgerei”, heeft de Commissie geantwoord dat het bij elkaar optellen van deze drie markten niet gerechtvaardigd is, en dat zelfs indien deze markten wél samengevoegd moesten worden, dit haar conclusie in ieder geval niet zou hebben gewijzigd.

283.
    In Italië vertegenwoordigden de markten van waterkokers en „tafelkookgerei” elk immers tussen de 0 en 10 % van de waarde van alle categorieën kleine elektrische keukenapparaten. De markt van „tafelkookgerei” vertegenwoordigde tussen de 0 en 10 % van de waarde van alle categorieën kleine elektrische keukenapparaten en de markt van keukenmachines 25 tot 35 %. Samen vertegenwoordigden deze drie productmarkten dus 30 tot 40 % van de waarde van alle categorieën kleine elektrische keukenapparaten in Italië.

284.
    Wegens de sterke aanwezigheid van concurrenten zoals Braun, Philips en De'Longhi op de markt van keukenmachines was het volgens de Commissie uitgesloten dat de concentratie zou leiden tot het ontstaan of de versterking van een machtspositie. Bovendien was het vanwege het ontbreken van marktmacht op de markt van keukenmachines niet gerechtvaardigd om het aandeel van SEB/Moulinex op deze markt op te tellen bij haar aandeel op de markten van waterkokers en „tafelkookgerei”.

285.
    De Commissie voegt hieraan toe dat de bijzondere kenmerken van de Italiaanse markt haar niet tot een andere conclusie zouden hebben gebracht. Deze markt wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van twee gevestigde, krachtige marktdeelnemers (zie punt 123 van de beschikking), namelijk Saeco, de wereldmarktleider voor espressoapparaten, die 60 tot 70 % van de Italiaanse markt in handen heeft, en De'Longhi, die marktleider is op vier productmarkten, te weten die van draagbare ovens, friteuses, broodroosters en barbecues/grills, die samen 30 tot 40 % vertegenwoordigen van de waarde van alle categorieën kleine elektrische keukenapparaten in Italië.

286.
    De Commissie preciseert evenwel dat de mogelijke dreiging die kan uitgaan van de wederverkopers grotendeels afhangt van de waarde die de productmarkten waarop SEB/Moulinex beschikt over een marktaandeel van minstens 40 % vertegenwoordigen ten opzichte van alle verkopen van SEB/Moulinex. Zo wordt in punt 123 van de bestreden beschikking gesteld dat „elke poging tot anti-concurrentieel gedrag op deze markten dus zou worden bestraft door lagere aankopen van SEB- en Moulinex-producten op de andere markten, waarop de gecombineerde entiteit 90 tot 100 % van haar omzet realiseert, hetgeen elke prijsverhoging door partijen onrendabel zou maken”.

287.
    Verder moet volgens de Commissie niet enkel rekening worden gehouden met de door de huidige concurrenten op de betrokken markten uitgeoefende concurrentiedruk, maar ook met de potentiële druk door ondernemingen op de naburige markten. Zo wordt de macht van de nieuwe entiteit op de Italiaanse markt van keukenmachines bijvoorbeeld beperkt door de sterke aanwezigheid van de huidige concurrenten Braun, Philips en De'Longhi. Bovendien kan Seaco, vanwege haar overwegende rol op de naburige markten, op elk moment tot deze productmarkt toetreden.

288.
    De op het eerste gezicht door de Commissie niet voorziene mogelijke aantasting van de mededinging door middel van een prijsverlaging, moet volgens de Commissie worden beschouwd in het licht van de praktijken om andere ondernemingen van de markt uit te sluiten, aangezien de diverse bij de concentratie betrokken producten „op zichzelf staande of vervangingsproducten” zijn en een tijdelijke prijsverlaging derhalve bepaalde concurrenten van de markt zal doen verdwijnen, dan wel een hinderpaal kan vormen voor de toetreding van nieuwe concurrenten, temeer daar de producenten zich met alle betrokken producten richten tot dezelfde tussenhandelaren, de wederverkopers.

289.
    Op een vraag van het Gerecht dienaangaande heeft de Commissie geantwoord dat zij tijdens haar onderzoek geen aanwijzingen heeft gevonden dat de betrokken concentratie tot dergelijke uitsluitingspraktijken zou leiden. Een onderneming kan immers enkel tot deze praktijken overgaan indien zij financieel in staat is om duurzaam onder de marginale kostprijs te verkopen, in de overtuiging aldus de concurrentie te kunnen uitschakelen.

290.
    Niets wees er echter op dat SEB een meer solide financiële basis had dan haar concurrenten of dat haar marginale kosten lager waren. Bovendien kan een van de markt verdrongen concurrent opnieuw toetreden wanneer de prijzen weer op een niveau zijn dat zijn activiteiten rendabel maakt, aangezien hij nog steeds de beschikking heeft over zijn merk, dat op de markt van kleine elektrische huishoudelijke apparaten een essentiële concurrentiefactor vormt.

291.
    Bovendien staat volgens de Commissie niet vast dat een prijsverlaging volstaat om de toetreding te verhinderen van nieuwe concurrenten, zoals verzoekster, die in de punten 7 en 11 van haar op 28 juni en 25 juli 2002 bij het Gerecht ingediende opmerkingen schat dat haar marktaandeel, bij aanvang van haar activiteiten in 2002, in [...] [... %] kan bedragen.

292.
    Ten slotte betoogt de Commissie dat een leverancier zich bij zijn besluit om over te gaan tot prijsverlagingen, teneinde concurrenten uit te sluiten, laat leiden door het gedrag van de distributeurs. Voorzover de prijzen in de sector kleine elektrische huishoudelijke apparaten worden vastgesteld door de distributeurs, die bij een prijsverlaging door de leveranciers dezelfde detailhandelsprijs kunnen blijven hanteren, en aldus hun winst ten koste van de leveranciers kunnen vergroten, zal een leverancier immers minder snel geneigd zijn om tot een prijsverlaging over te gaan.

293.
    Daarom heeft de Commissie haar analyse beperkt tot de onmiddellijke en duidelijke gevolgen van de concentratie en geen rekening gehouden met latere, in casu minder duidelijke gevolgen, zoals uitsluitingspraktijken.

294.
    Aangaande de mogelijkheid van de wederverkopers om de eindverbruikers voor de betrokken producten te doen kiezen, merkt de Commissie allereerst op dat marktonderzoek heeft aangetoond dat de verbruikers een duidelijke voorkeur hebben voor producten van een bekend merk, zelfs wanneer deze laatste producten duurder zijn dan producten van een onbekend merk, en, zoals reeds gezegd, toegang tot de distributie onontbeerlijk is om op te betrokken markten te kunnen concurreren.

295.
    De Commissie heeft in de loop van haar onderzoek de beslissende kenmerken van de betrekkingen tussen producenten en wederverkopers kunnen bepalen en daarmee tevens de mogelijkheden van de wederverkopers om de keuze van de eindverbruikers voor de betrokken producten te bepalen.

296.
    De Commissie wijst op het belang van het beleid inzake de opname van producten in het assortiment, hetgeen erin bestaat dat de distributeurs elkaar niet met dezelfde modellen beconcurreren en specifieke producten in hun assortiment opnemen om te voorkomen dat de consument de prijzen in verschillende winkels te nauwkeurig gaat vergelijken.

297.
    Zij wijst er bovendien op dat verzoekster in punt 11 van haar antwoord op vragen van de Commissie van 30 november 2001 aangeeft dat „een goed product met een goede prijs-kwaliteitverhouding geen kans maakt op de markt aanwezig te zijn, wanneer het door de distributie niet in het assortiment wordt opgenomen”.

298.
    Daarmee bepalen de wederverkopers dus zowel door hun invloed op de opname van producten, als door hun mogelijkheid om de verkoopprijzen en de reclame-uitgaven voor de verkochte producten vast te stellen, de keuze van de consument.

B - Beoordeling door het Gerecht

1. De ontvankelijkheid

299.
    Verzoekster stelt dat de Commissie de concentratie heeft goedgekeurd terwijl verbintenissen ontbraken met betrekking tot markten waar zich ernstige mededingingsproblemen voordoen.

300.
    Volgens de Commissie en SEB is dit middel, zoals door verzoekster naar aanleiding van schriftelijke vragen van het Gerecht en ter terechtzitting uiteengezet, niet-ontvankelijk op grond van artikel 48, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, volgens welke bepaling in de loop van het geding geen nieuwe middelen mogen worden voorgedragen, en op grond van artikel 44, lid 1, sub c, van dat reglement, volgens hetwelk het verzoekschrift het voorwerp van het geschil moet bevatten alsmede een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen teneinde de rechten van de verdediging te eerbiedigen.

301.
    In dit verband moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat het verzoekschrift uitdrukkelijk het middel bevat dat stelt dat de Commissie de concentratie heeft goedgekeurd terwijl verbintenissen ontbraken met betrekking tot markten waar zich ernstige mededingingsproblemen voordoen. Aangezien artikel 48, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering alleen het voordragen van nieuwe middelen verbiedt, moet de exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen.

302.
    In haar verweerschrift heeft de Commissie overigens ten aanzien van de Italiaanse markten een inhoudelijk antwoord gegeven op dit middel, zonder de ontvankelijkheid ervan te betwisten.

303.
    In haar antwoorden op schriftelijke vragen van het Gerecht verklaarde de Commissie vervolgens evenwel dat verzoekster met betrekking tot Italië, en a fortiori met betrekking tot de andere landen waarvoor de Commissie geen verbintenissen heeft opgelegd, geen kritiek heeft geuit op de overweging van de Commissie dat de wederverkopers elke poging tot anticoncurrentieel gedrag kunnen bestraffen.

304.
    Dat de in het verzoekschrift weergegeven redenering beknopt is, met name waar deze betrekking heeft op de Britse, Ierse, Spaanse, Finse en Noorse markten, ten aanzien waarvan verzoekster zich heeft beperkt tot de verklaring dat ook daar probleemsituaties zijn geconstateerd, neemt niet weg dat de opmerkingen die verzoekster in antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht aangaande de precieze aard van haar grieven en ter terechtzitting heeft gemaakt niet als een - niet-ontvankelijk - nieuw middel moeten worden beschouwd, maar enkel als elementen die de gegrondheid van het in het verzoekschrift aangevoerde middel kunnen staven. Dit geldt ook voor de opmerkingen aangaande de Italiaanse markten.

305.
    In de tweede plaats moet ook het aan artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering ontleende bezwaar worden verworpen. Het middel is immers conform deze bepaling summier uiteengezet in het verzoekschrift. Bovendien is het doel van deze bepaling gelegen in de eerbiediging van de rechten van de verdediging. Welnu, de Commissie is volledig in staat gesteld om op de door verzoekster aangevoerde grieven te antwoorden. Zo heeft de Commissie met name reeds in haar verweerschrift haar stelling uiteengezet dat er geen noodzaak bestond om verbintenissen op te leggen met betrekking tot Italië, aangezien elke poging tot anticoncurrentieel gedrag van SEB/Moulinex zou worden bestraft door lagere aankopen van SEB- en Moulinex-producten op de andere markten in Italië. Ook is de Commissie door het Gerecht verzocht schriftelijk een aantal vragen met betrekking tot deze grieven te beantwoorden. Ten slotte heeft de Commissie ter terechtzitting alsnog gedetailleerd kunnen uiteenzetten waarom zij haar standpunt gegrond acht.

306.
    Mocht de Commissie het Gerecht verwijten dat het zelf een nieuw, niet door verzoekster aangevoerd middel heeft opgeworpen, volstaat het in de derde plaats eraan te herinneren dat het middel inzake het ontbreken van verbintenissen met betrekking tot markten waarop zich mededingingsproblemen voordoen daadwerkelijk door verzoekster in haar verzoekschrift is uiteengezet. Pas naar aanleiding van het betoog in het verweerschrift van de Commissie heeft het Gerecht het nodig geacht om, bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang overeenkomstig artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering, een aantal schriftelijke vragen te stellen teneinde duidelijkheid te verkrijgen inzake de door partijen aangevoerde argumenten. Bovendien moet er in dit verband op worden gewezen dat het Hof heeft geoordeeld dat reeds uit de tekst van artikel 48, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, in de context van titel II, hoofdstuk I, van dat Reglement, getiteld „Van de schriftelijke behandeling”, duidelijk blijkt dat het gaat om een bepaling die geldt ten aanzien van de partijen, en niet van het Gerecht (arrest Hof van 19 november 1998, Parlement/Gutiérrez de Quijano y Lloréns, C-252/96 P, Jurispr. blz. I-7421, punt 30).

307.
    Uit het voorgaande volgt dat het middel betreffende het ontbreken van verbintenissen met betrekking tot markten waarop zich ernstige mededingingsproblemen voordoen, ontvankelijk is, ook waar het betrekking heeft op de Spaanse, Britse, Ierse, Finse en Noorse markten.

2. Ten gronde

308.
    In de bestreden beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat de concentratie ernstige twijfel deed rijzen voor een aantal productmarkten in Portugal, Griekenland, België, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen (punt 128 van de bestreden beschikking). Daarom heeft zij voor deze landen verbintenissen opgelegd.

309.
    Verder heeft de Commissie in de bestreden beschikking aangenomen dat de betrokken geografische markten een nationale dimensie hebben (punt 30) en zich op het standpunt gesteld dat elk van de dertien productcategorieën een afzonderlijke markt vormt (punten 17-25). Hieruit volgt dat de analyse van de mededingingssituatie, althans in eerste instantie, voor elke geografische en productmarkt afzonderlijk moet worden verricht. De in de verbintenissen voor alle negen staten voorziene exclusieve merklicenties voor het merk Moulinex gelden evenwel voor alle dertien productcategorieën, ofschoon de geconstateerde ernstige twijfel slechts betrekking had op een of enkele productmarkten. In punt 141 van de bestreden beschikking heeft de Commissie immers terecht vastgesteld dat, nu hetzelfde merk niet op een en dezelfde geografische markt door twee verschillende marktdeelnemers kan worden gehouden, de uitbreiding van de verbintenis om exclusieve merklicenties te verlenen tot alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten, en dus ook tot producten ten aanzien waarvan de Commissie geen ernstige twijfel heeft vastgesteld, noodzakelijk is om de doeltreffendheid en uitvoerbaarheid van de bij de verbintenissen voorziene corrigerende maatregelen te verzekeren.

310.
    De vaststelling dat een concentratie ernstige twijfel doet rijzen voor één enkele productmarkt in een land volstond dus om voor alle productmarkten in dat land een verbintenis op te leggen. Zo zijn blijkens de punten 113, 114 en 128 van de bestreden beschikking verbintenissen opgelegd in Zweden, terwijl de Commissie van mening was dat de concentratie in dat land enkel ernstige twijfel deed rijzen voor de markt van friteuses.

311.
    Wat de markten in Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Finland betreft, was de Commissie daarentegen van mening dat de concentratie de mededingingsvoorwaarden slechts marginaal veranderde, zodat zij voor deze landen geen verbintenissen heeft opgelegd.

312.
    Verzoekster betoogt in wezen dat zich ernstige mededingingsproblemen voordoen met betrekking tot bepaalde markten in Noorwegen, Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Finland, en dat de Commissie derhalve, conform haar analyse van de mededingingssituatie in de onder de verbintenissen vallende lidstaten, ook voor die markten verbintenissen had moeten opleggen.

313.
    In antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht heeft de Commissie verklaard bij haar analyse achtereenvolgens vier vragen te hebben behandeld, die voortvloeien uit de vaststelling van de mededingingsvoorwaarden die het gevolg zijn van de betrokken concentratie, namelijk:

-    Op welke markten beschikt de nieuwe entiteit over marktaandelen van meer dan 40 %?

-    Is op de betrokken productmarkt sprake van een aanzienlijke overlapping van de partijen?

-    Wat is de positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten?

-    Wat is de omvang van de betrokken productmarkt ten opzichte van de gezamenlijke verkopen van de gecombineerde entiteit en, daarmee samenhangend, welke mogelijkheid hebben de distributeurs om een tegenwicht te bieden (hierna: „assortiment-effect”)?

314.
    Alvorens te onderzoeken of deze analyse in vier stappen, zoals de Commissie stelt, de ernstige twijfel kan wegnemen voor elk van de geografische markten waarvoor zij geen verbintenissen heeft opgelegd, moet allereerst worden nagegaan of de Commissie in de beschikking inderdaad een dergelijke analyse heeft verricht om de gevolgen van de concentratie voor de verschillende markten te beoordelen.

a) De analyse in vier stappen

- De machtspositiedrempel van 40 %

315.
    Uit de bestreden beschikking, en met name uit de punten 44, 48, 55, 56, 63, 72 en 83, blijkt dat, conform de door de Commissie in haar antwoorden op de vragen van het Gerecht genoemde eerste stap, de in de beschikking verrichte analyse van de mededingingssituatie volledig is gebaseerd op de overweging dat een marktaandeel van 40 % op een machtspositie wees. Wanneer de gecombineerde entiteit SEB/Moulinex op een productmarkt de drempel van 40 % marktaandeel bereikte of overschreed, moest, onverminderd het onderzoek van de andere drie factoren, worden aangenomen dat zij een machtspositie innam en dat verbintenissen moesten worden opgelegd. Blijkens haar antwoorden op vragen van het Gerecht heeft de Commissie zelfs een machtspositie geconstateerd op de markt van keukenmachines in Griekenland, hoewel het marktaandeel van SEB/Moulinex daar slechts 39 % bedroeg. Uit de punten 55, 58, 62 en 128 van de bestreden beschikking blijkt zelfs dat de concentratie volgens de Commissie ernstige twijfel opwierp voor de markt van broodroosters in België, terwijl partijen daar slechts over een marktaandeel van 20 tot 30 % beschikten, en moesten concurreren met Philips, die een marktaandeel van 25 tot 35 % bezat.

- Het ontbreken van aanzienlijke overlapping

316.
    Volgens de uiteenzetting van de Commissie in haar antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht, heeft zij vervolgens met betrekking tot de markten waarop de nieuwe entiteit over een marktaandeel van meer 40 % beschikte, onderzocht of er op de betrokken productmarkten sprake was van een aanzienlijke overlapping van de partijen. De Commissie heeft verklaard dat de vaststelling dat er geen sprake was van overlapping, dan wel dat deze minimaal was, de ernstige twijfel voor de betrokken productmarkt wegnam, op grond dat de concentratie geen substantiële wijziging van de mededingingssituatie meebracht.

317.
    Zoals de Commissie in haar antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht heeft aangegeven, was het ontbreken van een aanzienlijke overlapping voor haar inderdaad aanleiding om de ernstige twijfel voor een aantal productmarkten waarop de overlapping minimaal was [met name de markt van draagbare ovens in Finland (punt 87 van de bestreden beschikking), de markt van „tafelkookgerei” in Duitsland (punt 88 van de bestreden beschikking) en de markt van espressoapparaten in Noorwegen en Zweden (punt 90 van de bestreden beschikking)] op te heffen.

318.
    Terecht stelt de Commissie dat het ontbreken van een aanzienlijke overlapping tussen partijen de ernstige twijfel zelfs kan wegnemen voor de productmarkten waarop de entiteit een marktaandeel van meer dan 40 % bezit, aangezien de machtspositie in dat geval niet door de concentratie wordt veroorzaakt of versterkt, maar reeds bestond.

319.
    Hierop moeten evenwel twee beperkingen worden aangebracht.

320.
    Enerzijds leidt de concentratie ook bij een geringe overlapping tot een versterking van de machtspositie. Derhalve kan de ernstige twijfel alleen worden weggenomen wanneer de overlapping werkelijk zeer gering is.

321.
    In dit verband moet erop worden gewezen dat de beschikking bij de bepaling van de omvang van de marktaandelen een marge van 10 % aanhoudt. Hoewel aangenomen mag worden dat er geen sprake is van aanzienlijke overlapping bij een marktaandeel van om en nabij de 0 %, kan dit heel anders liggen wanneer het marktaandeel bijna 10 % bedraagt, in welk geval het ontstaan of de versterking van de machtspositie moet worden vastgesteld. Op basis van deze beschikking kan het Gerecht zijn wettigheidstoetsing dan ook niet naar behoren verrichten. Bovendien heeft de Commissie, hoewel het Gerecht haar in zijn schriftelijke vragen uitdrukkelijk had verzocht het exacte marktaandeel van SEB/Moulinex op de markten van waterkokers en „tafelkookgerei” in Italië aan te geven, zich in haar antwoorden beperkt tot het nogmaals verstrekken van de in de beschikking vermelde gegevens met een marge van 10 %.

322.
    Dat een doeltreffende toetsing als gevolg van de vaagheid van de gegevens in de beschikking onmogelijk is, blijkt overigens reeds uit de vaststellingen in de beschikking zelf. Op basis van een en dezelfde vaststelling, namelijk dat een van de partijen bij de concentratie een marktaandeel van 0 tot 10 % bezat, heeft de Commissie immers nu eens de ernstige twijfel opzij gezet, omdat er geen sprake was van een aanzienlijke overlapping, en dan weer geconstateerd dat er wél ernstige twijfel bestond.

323.
    Dit is met name het geval bij de markt van keukenmachines in Griekenland. Op deze markt, waar de nieuwe entiteit een marktaandeel heeft dat net iets onder de machtspositiedrempel van 40 % ligt (namelijk 39 %, zie punt 72 van de bestreden beschikking en het antwoord op de vragen van het Gerecht), heeft de Commissie namelijk de ernstige twijfel niet opgeheven ondanks het bestaan van een overlapping variërend tussen de 0 en 10 %, waarbij het marktaandeel van Moulinex op de betrokken productmarkt 30 tot 40 % bedroeg en dat van SEB slechts 0 tot 10 % (zie de bij de bestreden beschikking gevoegde tabel).

324.
    Ernstige twijfel heeft de Commissie ook geconstateerd voor de markt van strijkijzers in Nederland, waar de partijen bij de concentratie over een marktaandeel van 40 tot 50 % beschikten, met een beperkte overlapping van 0 tot 10 % voor Moulinex.

325.
    Ook voor andere productmarkten waarop de gecombineerde entiteit over een marktaandeel van 40 tot 50 % beschikte, heeft de Commissie vastgesteld dat de concentratie ernstige twijfel opwierp, ofschoon het marktaandeel van een van de partijen slechts 0 tot 10 % bedroeg. Dit is met name het geval voor de markt van barbecues in Duitsland (punt 97), waar partijen bovendien het hoofd zullen moeten bieden aan sterke concurrenten, waaronder met name Severin, die over een marktaandeel van 25 tot 35 % beschikt, de markt van strijkijzers en stoomstrijksystemen in België (zie punten 55, 56 en 59 van de bestreden beschikking), en de markten van friteuses, broodroosters en elektrische koffiezetapparaten in Portugal (zie punten 48, 49 en 54 van de bestreden beschikking).

326.
    Anderzijds is het zo dat hoewel bij een eerste onderzoek van de Commissie van de mededingingssituatie op een individuele productmarkt het ontbreken van een aanzienlijke overlapping een geldige reden is om de ernstige twijfel weg te nemen, er daarentegen bij een meer globaal onderzoek van alle productmarkten van een betrokken land met dit element geen rekening meer behoeft te worden gehouden.

327.
    Overigens moet er in dit verband op worden gewezen dat de Commissie zich bij haar conclusie dat de concentratie ernstige twijfel opwierp verschillende malen heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de ene partij bij de concentratie over sterke posities beschikte op markten waarop de andere partij nauwelijks aanwezig was, en vice versa. Zo stelt de Commissie in punt 73 van de bestreden beschikking met betrekking tot Griekenland:

„Enkel voor sandwichapparaten en wafelijzers beschikten beide partijen over zeer grote marktaandelen (respectievelijk 30 tot 40 % en 20 tot 30 %). Het gevolg van de concentratie is dus dat aan de positie van Moulinex op het terrein van espressoapparaten aanzienlijke machtsposities op de markten van friteuses, waterkokers, sandwichapparaten en keukenmachines worden toegevoegd.”

- De positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten

328.
    De Commissie verklaart dat zij vervolgens rekening heeft gehouden met de gecombineerde marktpositie van de partijen bij de concentratie ten opzichte van hun concurrenten, om eventueel te concluderen dat de concentratie geen ernstige twijfel opwierp.

329.
    In dit verband moet er in de eerste plaats op worden gewezen dat, aangezien de in de beschikking aangehouden machtspositiedrempel 40 % bedraagt, de enkele vaststelling dat de gecombineerde entiteit op een productmarkt het hoofd zal moeten bieden aan concurrenten nog niet wil zeggen dat de concentratie voor deze markt geen ernstige twijfel opwerpt. De aanwezigheid van concurrenten vormt alleen dan een factor die de machtspositie van de gecombineerde entiteit kan verminderen of zelfs uitschakelen, indien deze concurrenten een sterke positie innemen die een reëel tegenwicht kan bieden.

330.
    Vervolgens zij in herinnering gebracht dat de betrokken markten worden gekenmerkt door een welhaast oligopolide structuur, en sommige ondernemingen zowel over een groot productassortiment beschikken als in geheel Europa aanwezig zijn. Zoals vermeld in punt 32 van de bestreden beschikking, zijn dit voornamelijk marktdeelnemers als SEB, Moulinex, Philips, Bosch, Braun en De'Longhi. In deze omstandigheden vormt de aanwezigheid van een of meer van deze concurrenten op zichzelf geen rechtvaardiging voor de conclusie dat de concentratie voor deze markt geen ernstige twijfel opwerpt. Dit geldt ook voor ondernemingen die weliswaar over een groot productassortiment beschikken, maar slechts in bepaalde lidstaten aanwezig zijn (Taurus in Spanje en Morphy in het Verenigd Koninkrijk) en voor ondernemingen die slechts over een beperkt aantal producten beschikken (Saeco op het terrein van espressoapparaten).

331.
    Uit de bestreden beschikking blijkt overigens dat de Commissie op vrijwel alle markten waarvoor de concentratie volgens haar ernstige twijfel opwierp desalniettemin op de aanwezigheid van een of meer van deze concurrenten heeft gewezen.

332.
    Hieruit volgt dat de aanwezigheid van een of meer van deze concurrenten op de markten waarop de gecombineerde entiteit over een marktaandeel van minstens 40 % beschikte op zichzelf de ernstige twijfel niet kon wegnemen. Dit zou enkel het geval zijn geweest indien de marktaandelen van deze concurrenten groot genoeg waren om een reëel tegenwicht te kunnen bieden aan de positie van SEB/Moulinex en aldus de ernstige twijfel weg te nemen.

333.
    Bovendien heeft de Commissie aangenomen dat er ernstige twijfel bestond voor een aantal markten waarop de concurrenten van de partijen bij de concentratie over niet onaanzienlijke marktaandelen beschikten.

334.
    Zo heeft de Commissie met betrekking tot de markt van friteuses in Griekenland de ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie niet uitgesloten, terwijl De'Longhi, de voornaamste concurrent van de partijen bij de concentratie, een marktaandeel van 35 tot 45 % bezat, en aldus niet alleen een zeer aanzienlijke, maar zelfs even belangrijke positie innam als SEB/Moulinex (zie punt 72 van de bestreden beschikking).

335.
    Ook voor de markt van strijkijzers en stoomstrijksystemen in Nederland had de Commissie ernstige twijfel, ofschoon SEB/Moulinex, met een marktaandeel van 40 tot 50 % (zie punt 63 van de bestreden beschikking), het hoofd moest bieden aan de concurrentie van Philips, die een marktaandeel bezat van 35 tot 45 % (zie punt 67 van de bestreden beschikking).

336.
    Verder heeft de Commissie de ernstige twijfel voor de markten van waterkokers en strijkijzers in België niet uitgesloten, ondanks de aanwezigheid op deze markten van concurrenten met belangrijke posities. Op de eerste markt had de nieuwe entiteit een marktaandeel van 35 tot 45 % (zie punt 55 van de bestreden beschikking) en de voornaamste concurrent, Braun, een marktaandeel van 20 tot 30 % (zie punt 58 van de bestreden beschikking). Op de tweede markt beschikte de nieuwe entiteit over een marktaandeel van 40 tot 50 % (zie punt 55 van de bestreden beschikking) en de voornaamste concurrent, Philips, over een marktaandeel van 25 tot 35 % (zie punt 59 van de bestreden beschikking).

337.
    Ten slotte heeft de Commissie ook met betrekking tot de markt van broodroosters in België, waarop de voornaamste concurrent, Philips, een marktaandeel had van 25 tot 35 % (zie punt 58 van de bestreden beschikking), de ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie niet opzij gezet, hoewel de nieuwe entiteit slechts over een marktaandeel van 20 tot 30 % beschikte (zie punt 55 van de bestreden beschikking), wat niet alleen duidelijk onder de door de Commissie bepaalde machtspositiedrempel lag, maar ook onder dat van de voornaamste concurrent.

338.
    Uit een en ander volgt dat volgens de analyse van de Commissie in de bestreden beschikking de aanwezigheid van concurrenten, zelfs wanneer deze over vrij omvangrijke marktaandelen beschikten, in beginsel geen afbreuk kon doen aan de vaststelling dat de concentratie ernstige twijfel opwierp.

- Het assortiment-effect

339.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat elke productmarkt een afzonderlijke markt vormt. Hieruit volgt dat de mededingingsvoorwaarden op elke productmarkt in elke lidstaat in beginsel onafhankelijk van de voorwaarden op de andere markten of op alle markten samen moesten worden beoordeeld. Ook al heeft de Commissie haar analyse ten aanzien van de negen lidstaten die onder de verbintenissen vallen hier en daar aangevuld met overwegingen betreffende de globale situatie op alle productmarkten binnen een bepaalde geografische markt, toch heeft zij voor de vaststelling dat er voor bepaalde productmarkten ernstige twijfel bestond, steeds eerst elke productmarkt afzonderlijk beoordeeld.

340.
    Ten aanzien van Portugal, Griekenland, Nederland en België was de Commissie, na te hebben geconstateerd dat er voor een aantal productmarkten ernstige twijfel bestond, bovendien van mening dat, gelet op de combinatie van aanzienlijke machtsposities, de partijen bij de concentratie hun marktmacht tot alle andere productmarkten zouden kunnen uitbreiden (punten 54, 62, 71 en 82 van de bestreden beschikking).

341.
    Volgens punt 83 van de bestreden beschikking kan het gevaar van het ontstaan van marktmacht met betrekking tot het totale productassortiment worden uitgesloten, wanneer de productmarkten waarop de gecombineerde entiteit over een marktaandeel van meer dan 40 % beschikt bij elkaar niet meer dan 35 % van de gecombineerde omzet van partijen vertegenwoordigen. Dit onderscheid tussen landen waar de gecombineerde entiteit in staat is haar marktmacht uit te breiden tot alle productmarkten, en landen waar de concentratie slechts voor bepaalde productmarkten - of, zoals in Zweden, voor slechts één markt - ernstige twijfel opwerpt, is evenwel in werkelijkheid irrelevant, aangezien, zoals reeds gezegd, in beide gevallen dezelfde verbintenissen werden opgelegd.

342.
    Het afzonderlijke karakter van de verschillende productmarkten is evenwel niet absoluut. Het kan noodzakelijk zijn om de beoordeling van een bepaalde productmarkt te beschouwen in het licht van de mededingingssituatie die geldt voor alle andere productmarkten in de betrokken lidstaat samen.

343.
    Deze inaanmerkingneming van de algehele mededingingssituatie was temeer gerechtvaardigd nu in casu vaststaat dat op de betrokken markten het merk de voornaamste concurrentiefactor vormt, en de bekendheid van het merk tot voordeel strekt van alle met dit merk voorziene producten. Ook kan de Commissie zich met het oog op de beoordeling van de concurrentiepositie van een onderneming genoopt zien rekening te houden met het merkenportfolio van deze onderneming of met de omstandigheid dat zij op talrijke betrokken productmarkten over grote marktaandelen beschikt (hierna: „portfolio-effect”).

344.
    In casu heeft de Commissie met dit portfolio-effect rekening gehouden. In heel de bestreden beschikking, behalve in de analyse van de landen die niet onder de verbintenissen vallen, heeft zij immers beklemtoond dat de machtspositie van de gecombineerde entiteit wordt vergroot door een uniek merkenportfolio (terwijl haar concurrenten elk slechts over één merk beschikken), een sterke aanwezigheid op talrijke markten en de samenvoeging van de posities van SEB en Moulinex.

345.
    Zo heet het in punt 52 van de bestreden beschikking: „Gelet op het reeds genoemde belang van merken op dit type markt, het gewicht dat partijen in de schaal leggen op bijna alle betrokken markten, het belang van het productassortiment en het merkenportfolio van de nieuwe entiteit, is het onwaarschijnlijk dat de concurrenten in staat zullen zijn om de posities van de partijen te bedreigen en op de nieuwe entiteit voldoende concurrentiedruk uit te oefenen”.

346.
    Dit portfolio-effect speelt niet alleen een rol tegenover de consumenten en concurrenten, maar ook, en zelfs vooral, tegenover de wederverkopers. In punt 53 van de bestreden beschikking verklaart de Commissie dat „hetzelfde geldt voor de wederverkopers die, ondanks de onderhandelingsmacht die zij in theorie kunnen uitoefenen (door bijvoorbeeld te dreigen producten niet in hun assortiment op te nemen), reagerend op een prijsstijging geen invloed kunnen uitoefenen op het gedrag van partijen”; dat „immers het merkenportfolio en de even sterke aanwezigheid van de nieuwe entiteit op alle betrokken productmarkten de wederverkopers zullen afschrikken om zich te verzetten tegen een prijsverhoging, bijvoorbeeld door te dreigen merken van de nieuwe entiteit niet in hun assortiment op te nemen”; dat „de gecombineerde entiteit bijvoorbeeld gecombineerde kortingen of kortingen met een drempeleffect kan aanbieden”; en dat „ook de overheersende positie van de merken SEB en Moulinex maakt dat een wederverkoper nauwelijks om hun aanwezigheid in de schappen heen kan”. Deze opmerkingen, gemaakt in het kader van het onderzoek van de Portugese markten, worden herhaald voor de markten in België (punten 60 en 61 van de bestreden beschikking), Nederland (punten 69 en 70 van de bestreden beschikking) en Griekenland (punten 80 en 81 van de bestreden beschikking). In dit verband zij nog opgemerkt dat nu de Commissie wegens het portfolio-effect van mening was dat de nieuwe entiteit SEB/Moulinex in staat zou zijn om haar marktmacht uit te breiden tot alle productmarkten in deze vier landen, hoewel haar marktaandelen minder dan 40 % bedragen, dit effect het des te aannemelijker maakt dat de concentratie ernstige twijfel opwerpt voor de markten waarop de nieuwe entiteit marktaandelen van meer dan 40 % bezit.

347.
    In haar eerdere beschikkingspraktijk had de Commissie reeds gewezen op de noodzaak om voor de bepaling van de werkelijke marktmacht van een onderneming rekening te houden met het portfolio-effect. Zo had de Commissie in de reeds aangehaalde beschikking Guinness/Grand Metropolitan verklaard dat de eigenaar van een assortiment vooraanstaande merken een aantal voordelen kan genieten, en met name dat zijn positie ten opzichte van de klanten sterker is, omdat hij in staat is een assortiment producten te leveren dat een groter deel van de commerciële activiteiten van de klanten zal vertegenwoordigen.

348.
    In haar aan de Commissie gezonden opmerkingen (bijlage 2 bij de brief van 3 december 2001) heeft De'Longhi de Commissie overigens gewezen op de gevaren die het gevolg zijn van een concentratie van alle vooraanstaande merken en een volledig productassortiment binnen een en dezelfde industriële groep. In dit verband betoogde interveniënte:

„Wat De'Longhi de meeste zorg baart, is de relatie die na de concentratie zal bestaan tussen SEB/Moulinex en de grote distributeurs, gelet op de grotere onderhandelingsmacht waarover de overnemer zal beschikken op markten waarop hij een machtspositie zal innemen. Deze macht wordt bovendien nog vergroot door het volledige assortiment producten en merken waarover hij na de concentratie zal beschikken [...] Het leidt geen twijfel dat SEB/Moulinex haar productassortiment dusdanig zal uitbreiden, dat zij in bepaalde gevallen in staat zal zijn om een volledig assortiment aan te bieden, hetgeen vooral nadelige gevolgen zal hebben voor de distributiekanalen”.

349.
    In haar antwoorden op schriftelijke vragen van het Gerecht heeft de Commissie verklaard dat de aanwezigheid van dezelfde merken en tussenpersonen op alle productmarkten in één land ertoe leidt dat bij de mededingingsanalyse rekening moet worden gehouden met assortiment-effecten. Hoewel de concentratie ertoe bijdraagt dat partijen sterke posities weten te bemachtigen op productmarkten die bij elkaar slechts een gering deel van hun omzet vertegenwoordigen, zal de na de concentratie ontstane entiteit op deze markten niet snel geneigd zijn van haar macht gebruik te maken, aangezien het winstverlies als gevolg van de represailles die zij kan verwachten op de andere productmarkten waarop zij geen sterke posities inneemt aanzienlijk groter zal zijn dan de winst die zij kan behalen op de markten waarop dit wél het geval is. In haar bij het Gerecht ingediende stukken en ter terechtzitting heeft de Commissie verklaard van mening te zijn dat wanneer de verkopen van de gecombineerde entiteit op de door haar gedomineerde markten minder dan 10 % van alle verkopen van de gecombineerde entiteit in dat land bedragen, de represaillemogelijkheden van de wederverkopers door de concentratie niet worden gewijzigd en voldoende blijven om het assortiment-effect in hun voordeel te kunnen benutten. Met de uitdrukking „assortiment-effect” bedoelt de Commissie dat elke poging tot anticoncurrentieel gedrag van SEB/Moulinex op de markten waarop de gecombineerde entiteit een machtspositie inneemt, zou worden bestraft door lagere aankopen door de wederverkopers van haar producten op de andere markten.

350.
    Volgens de Commissie kan het assortiment-effect de ernstige twijfel alleen wegnemen wanneer de omzet van de partijen bij de concentratie op de gedomineerde productmarkten slechts een fractie van hun totale omzet in dat land bedraagt. De Commissie heeft deze fractie van de omzet op de gedomineerde markten vastgesteld op 10 %. Daarboven kan het assortiment-effect geen rol meer spelen. Deze grens van 10 % wordt niet bestreden. In punt 123 van de bestreden beschikking heeft de Commissie uiteengezet dat elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op de markten van waterkokers en „tafelkookgerei” in Italië, waar de partijen gecombineerde marktaandelen bezitten van respectievelijk 65 tot 75 % en 40 tot 50 %, zou worden bestraft door lagere aankopen van de producten van SEB en Moulinex op de andere markten in Italië, waar de gecombineerde entiteit 90 tot 100 % van haar omzet realiseert, hetgeen betekent dat de gedomineerde markten slechts 0 tot 10 % van hun omzet vertegenwoordigen. Aangaande Spanje en Finland heeft de Commissie in de punten 116 en 119 van de bestreden beschikking vastgesteld dat de entiteit 85 tot 95 % van haar omzet realiseerde op niet-gedomineerde markten, hetgeen betekent dat de gedomineerde markten 5 tot 15 %, en dus mogelijk iets meer dan 10 % van hun omzet vertegenwoordigen. In haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht heeft de Commissie evenwel uitdrukkelijk bevestigd dat zij heeft aangenomen dat de wederverkopers van hun represaillemogelijkheden gebruik kunnen maken wanneer de verkopen op de gedomineerde markten slechts een gering deel - minder dan 10 % - uitmaakten van de totale verkopen in dat land. Ter terechtzitting heeft de Commissie opnieuw bevestigd dat het assortiment-effect tot aan deze maximumgrens van 10 % een rol kan spelen.

351.
    Deze 10 % van de omzet, die het mogelijk maakt dat het assortiment-effect een rol speelt, mag niet worden verward met het in punt 83 van de bestreden beschikking genoemde percentage van minder dan 35 % van de omzet. Dit laatste heeft immers betrekking op een andere kwestie, namelijk de vraag wanneer het gedeelte van de omzet dat wordt behaald op de gedomineerde markten groot genoeg is om partijen in staat te stellen hun marktmacht uit te breiden tot alle andere markten in het betrokken land. In punt 83 van de bestreden beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat wanneer de gedeelten van de gecombineerde omzet van partijen op de gedomineerde markten minder dan 35 % bedragen, de ernstige twijfel dat in die landen een marktmacht ontstaat voor het volledige productassortiment kan worden uitgesloten en de individuele productmarkten dus niet meer behoeven te worden geanalyseerd. Nog afgezien van het feit dat deze vraag, zoals reeds gezegd, in casu irrelevant is, aangezien dezelfde verbintenissen werden opgelegd, of partijen in het betrokken land nu over marktmacht op één enkele of op alle productmarkten beschikken, mag zij in geen geval worden verward met de vraag of de wederverkopers in staat zullen zijn om de partijen bij de concentratie te bestraffen wanneer deze hun machtspositie op bepaalde markten trachten te misbruiken. Terwijl de grens van 35 % aangeeft vanaf welk punt er volgens de Commissie gevaar bestaat voor uitbreiding van een machtspositie tot alle productmarkten in een land, geeft de grens van 10 % aan tot waar de dominantie van de partijen op een productmarkt daarentegen juist gevaar loopt door de mogelijkheid dat wederverkopers represailles nemen.

352.
    Over het assortiment-effect, zoals dit in casu door de Commissie is toegepast, moet het volgende worden opgemerkt.

353.
    Aangezien de Commissie heeft vastgesteld dat elke productmarkt een afzonderlijke markt vormt, moet de mededingingssituatie in beginsel voor elke markt afzonderlijk worden geanalyseerd. Hoewel het, zoals reeds gezegd, noodzakelijk kan zijn de analyse van de mededingingssituatie op een productmarkt te verfijnen aan de hand van gegevens betreffende andere productmarkten, of zelfs betreffende andere landen, moet elke markt niettemin in beginsel afzonderlijk worden beoordeeld. Elke afwijking of afzwakking van dit beginsel moet worden gebaseerd op duidelijke en overeenstemmende aanwijzingen die het bestaan van dergelijke interacties kunnen aantonen.

354.
    In de eerste plaats zij erop gewezen dat het concept van het portfolio-effect ertoe dient om de werkelijke concurrentiepositie van een na de concentratie ontstane entiteit te kunnen beoordelen, en - ook waar haar marktaandeel op zichzelf geen aanwijzing vormt voor een dergelijke conclusie - in voorkomend geval te kunnen concluderen dat zij een machtspositie inneemt. Bij deze conclusie moet niet alleen rekening worden gehouden met de samengevoegde marktaandelen van de verschillende partijen, maar ook met de toegevoegde marktmacht als gevolg van het feit dat de nieuwe entiteit over een aantal belangrijke merken beschikt en op talrijke markten aanwezig is. Het concept van het assortiment-effect, dat de Commissie aanvoert om met betrekking tot de landen die niet onder de verbintenissen vallen het ontbreken van ernstige twijfel aan te tonen, dient er daarentegen toe om de macht van de na de concentratie ontstane entiteit te relativeren, en aldus vast te stellen dat de samenvoeging van de marktaandelen niet tot een machtspositie leidt.

355.
    Vaststaat dat de twee partijen bij de concentratie elk op talrijke markten over sterke posities en meerdere vooraanstaande merken beschikken. De concentratie heeft echter niet alleen geleid tot de samenvoeging van marktaandelen, maar ook tot de vergroting van het merkenportfolio en het aantal markten waarop SEB en Moulinex aanwezig waren, waardoor met name hun marktmacht tegenover wederverkopers werd vergroot. Zo heeft de Commissie er in de bestreden beschikking herhaaldelijk op gewezen dat de sterke posities die SEB en Moulinex reeds vóór de concentratie op talrijke productmarkten innamen nog worden versterkt door de inbreng van marktaandelen en merken op verscheidene andere markten (zie met name de punten 46, 47, 50-52, 56, 60, 69 en 73).

356.
    In de tweede plaats heeft de Commissie haar stelling dat elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op de gedomineerde markten zou worden bestraft door lagere aankopen van SEB/Moulinex-producten op de andere markten, rechtens niet genoegzaam onderbouwd.

357.
    Zoals De'Longhi ter terechtzitting heeft aangevoerd, is de door de Commissie veronderstelde mogelijkheid van een conflict tussen SEB/Moulinex en de wederverkopers niet plausibeler dan de mogelijkheid dat zij een overeenkomst sluiten teneinde hun respectieve belangen zo goed mogelijk te behartigen.

358.
    De Commissie heeft overigens ook niet aangetoond in welk opzicht de door haar veronderstelde prijsverhoging door SEB/Moulinex noodzakelijkerwijs de belangen van de wederverkopers aantast, en hen derhalve ertoe aanzet SEB/Moulinex te bestraffen.

359.
    Door het Gerecht gevraagd naar de economische grondslag van de factor „assortiment-effect”, heeft de Commissie erkend dat zij in dit verband niet over economische onderzoeken beschikt. Afgezien van een verwijzing naar haar beschikking Guinness/Grand Metropolitan, waarin, zoals reeds gezegd, een geheel ander begrip, namelijk het portfolio-effect, wordt gehanteerd, heeft de Commissie zich in feite beperkt tot de vermelding dat deze these door partijen bij de concentratie in hun opmerkingen naar voren is gebracht.

360.
    Bovendien heeft de Commissie enkel de mogelijkheid van een prijsverhoging door SEB/Moulinex voor ogen gehad, terwijl deze laatste ook andere vormen van anticoncurrentieel gedrag kan aannemen. Zo stelt de concentratie de entiteit SEB/Moulinex met name in staat om schaalvoordelen te behalen en verschillende rationaliseringsmaatregelen te treffen, hetgeen kan leiden tot een kostendaling waarvan zij bijvoorbeeld gebruik kan maken om haar prijzen te verlagen of haar wederverkopers een hogere winstmarge toe te staan, om zo haar marktaandeel te vergroten. Daarnaast kan SEB/Moulinex de wederverkopers ertoe aanzetten geen producten van haar concurrenten in hun assortiment op te nemen.

361.
    Ten slotte berust de stelling dat de wederverkopers in staat zijn om bij een prijsverhoging SEB/Moulinex te bestraffen, op de onbewezen hypothese dat de wederverkopers de keuze van de eindverbruikers bepalen. Aangezien de functie van de wederverkopers is gelegen in het doorverkopen van de producten aan de eindverbruikers, moet de mogelijkheid dat zij SEB/Moulinex kunnen bestraffen door lagere aankopen van SEB/Moulinex-producten op andere markten worden afgezwakt, temeer daar het merk op de betrokken markten de voornaamste concurrentiefactor vormt.

362.
    In derde plaats moet worden opgemerkt dat het assortiment-effect, zoals de Commissie dit opvat, en voorzover het tot de overweging voert dat de wederverkopers elke anticoncurrentiële gedraging van de nieuwe entiteit kunnen bestraffen, eerder tot de conclusie leidt dat de wederverkopers in staat zijn om misbruik door SEB/Moulinex te verhinderen, dan dat het aantoont dat de gecombineerde entiteit geen machtspositie inneemt. Verordening nr. 4064/89 verbiedt evenwel niet het misbruik van een machtspositie, maar het ontstaan of de versterking ervan.

363.
    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie de juistheid van haar theorie inzake het assortiment-effect, zoals deze door haar wordt aangevoerd om aan te tonen dat in de landen die niet onder de verbintenissen vallen geen sprake is van ernstige twijfel, rechtens niet genoegzaam heeft onderbouwd.

364.
    Overigens, zelfs indien de Commissie met een beroep op deze theorie wel kon constateren dat, ondanks de sterke positie van de entiteit op bepaalde markten, er voor deze markten geen ernstige twijfel bestond, aangezien zij slechts een klein gedeelte vertegenwoordigden van alle betrokken markten samen, dan nog moest in ieder geval rekening worden gehouden met alle markten waarop de partijen een machtspositie innamen, en in het bijzonder met die waarop SEB/Moulinex een marktaandeel van meer dan 40 % in handen had, maar ten aanzien waarvan de Commissie de ernstige twijfel opzij heeft gezet vanwege het ontbreken van een aanzienlijke overlapping van de marktaandelen van partijen.

365.
    Immers, ook al is het ontstaan of de wezenlijke versterking van de machtspositie van een der partijen voorafgaand aan de concentratie geen gevolg van de concentratie, dit neemt niet weg dat de nieuwe entiteit op deze markten een dergelijke machtspositie inneemt. Het ontbreken van een overlapping maakt aan deze machtspositie geen einde. Derhalve kan niet worden aangenomen dat een wederverkoper in staat zal zijn om de entiteit die voortkomt uit de concentratie van twee ondernemingen die elk op de helft van de betrokken markten een monopolie bezitten, te bestraffen.

b) De landen die niet onder de verbintenissen vallen

366.
    Thans moet tegen de achtergrond van bovenstaande opmerkingen worden onderzocht of de argumenten van de Commissie haar conclusie kunnen rechtvaardigen dat de concentratie geen ernstige twijfel deed rijzen met betrekking tot de betrokken productmarkten in Italië, Spanje, Finland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland, of dat, zoals verzoekster stelt, de Commissie de concentratie niet kon goedkeuren zonder met betrekking tot deze geografische markten verbintenissen op te leggen.

367.
    In dit verband moet worden opgemerkt dat in punt 315 reeds is uiteengezet dat wanneer de concentratie binnen een afzonderlijke geografische markt ernstige twijfel opwerpt voor één betrokken productmarkt, dit volgens de bestreden beschikking volstond om ambtshalve voor alle betrokken productmarkten binnen deze geografische markt verbintenissen op te leggen.

- Noorwegen

368.
    Vastgesteld moet worden dat verzoeksters grief is gebaseerd op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking, aangezien daarin juist wordt geconstateerd dat er ernstige twijfel bestaat met betrekking tot bepaalde productmarkten in Noorwegen, en de verbintenissen derhalve ook gelden voor dat land (punt 137 van de bestreden beschikking).

369.
    Op dit punt is het middel dus kennelijk feitelijk onjuist en moet het worden verworpen.

- Spanje

370.
    Volgens punt 115 van de bestreden beschikking bedragen de gecombineerde marktaandelen van de partijen bij de concentratie in Spanje op het terrein van waterkokers 40 tot 50 % (met een SEB-marktaandeel van 5 tot 15 %) en op het terrein van draagbare ovens 75 tot 85 % (met een SEB-marktaandeel van 0 tot 10 %).

371.
    Niettemin komt de Commissie in punt 116 van de bestreden beschikking tot de conclusie dat de nieuwe entiteit ondanks deze zeer sterke posities niet in staat zal zijn tot anticoncurrentieel gedrag. Deze conclusie is uitsluitend gebaseerd op de overweging dat „nu de concurrenten, zoals De'Longhi, Taurus, Bosch en Philips, belangrijke posities innemen op talrijke productmarkten, waaronder de twee betrokken productmarkten [...], de wederverkopers als substituut voor de merken van partijen beschikken over alternatieve, zeer bekende merken voor het gehele assortiment van kleine elektrische huishoudelijke apparaten”, zodat „elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op deze markten derhalve zou worden bestraft met lagere aankopen van SEB- en Moulinex-producten op de andere markten, waar de gecombineerde entiteit 85 tot 95 % van haar omzet realiseert”.

372.
    Derhalve heeft de Commissie het bestaan van ernstige twijfel op deze geografische markt uitgesloten op basis van twee factoren, namelijk in de eerste plaats de positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten en in de tweede plaats het assortiment-effect.

373.
    Wat in de eerste plaats de positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt dat, anders dan de Commissie stelt, talrijke concurrenten op de markt van waterkokers, zoals De'Longhi, Taurus, Bosch en Philips, geen aanzienlijke posities kunnen innemen wanneer SEB/Moulinex over marktaandelen van 75 tot 85 % beschikt. In die omstandigheden is de concurrentiedruk op SEB/Moulinex immers ofwel afkomstig van slechts één concurrent met een marktaandeel van hoogstens 20 %, nog geen vierde dus van dat van de partijen bij de concentratie, ofwel van verschillende concurrenten waarvan de marktaandelen noodzakelijkerwijs zeer klein en in ieder geval ten opzichte van die van partijen zeer gering zullen zijn. Daarbij moet overigens worden opgemerkt dat de nieuwe entiteit op geen enkele productmarkt, zelfs in de landen die onder de verbintenissen vallen, zo'n sterke positie inneemt als op die van draagbare ovens in Spanje.

374.
    Derhalve moet worden vastgesteld dat de Commissie in casu geen enkele factor heeft aangevoerd die kon verklaren hoe het mogelijk was dat de concentratie geen ernstige twijfel opwierp, hoewel de partijen op het terrein van waterkokers marktaandelen van 40 tot 50 % (waarvan 5 tot 15 % voor SEB) en op het terrein van draagbare ovens 75 tot 85 % (waarvan 0 tot 10 % voor SEB) hadden.

375.
    In de tweede plaats kon het assortiment-effect om de in de punten 364 en 365 aangevoerde redenen de ernstige twijfel niet wegnemen.

376.
    Ook al kon, zoals de Commissie in punt 116 van de bestreden beschikking en in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht betoogt, het assortiment-effect de ernstige twijfel wegnemen wanneer binnen een bepaalde geografische markt de door SEB/Moulinex behaalde omzet op de betrokken productmarkten waar de entiteit over een marktaandeel van meer dan 40 % beschikte, onder de 10 % procent van haar totale omzet op alle betrokken productmarkten binnen die geografische markt bleef, dan nog moet in ieder geval worden vastgesteld dat de Commissie noch in de bestreden beschikking, noch voor het Gerecht heeft aangetoond dat zulks in Spanje het geval was.

377.
    Weliswaar blijkt uit punt 116 van de bestreden beschikking dat de markten van waterkokers en draagbare ovens in Spanje hooguit 5 tot 15 % vertegenwoordigden van de totale omzet van de gecombineerde entiteit op alle betrokken productmarkten in Spanje tezamen, doch volgens de punten 88 en 92 van de bestreden beschikking beschikte de nieuwe entiteit ook over een marktaandeel van meer dan 40 % op de markten van „tafelkookgerei” en keukenmachines. De door de Commissie in antwoord op de vragen van het Gerecht opgestelde tabel nr. 2 geeft aan dat de markten waarop de entiteit SEB/Moulinex een marktaandeel van meer dan 40 % had, waaronder de markten van „tafelkookgerei” en keukenmachines, 25 tot 35 % van al hun verkopen in Spanje vertegenwoordigden. Om de in de punten 364 en 365 genoemde redenen had de Commissie dus rekening moeten houden met deze markten, teneinde de represaillemogelijkheden van de wederverkopers te kunnen beoordelen.

378.
    De entiteit SEB/Moulinex beschikt dus op maar liefst vier van de betrokken productmarkten in Spanje over marktaandelen van meer dan 40 %. In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie in punt 43 van de bestreden beschikking de gevolgen van de concentratie heeft onderverdeeld in vier categorieën, namelijk: de gevolgen in Frankrijk, waarvan het onderzoek naar de nationale autoriteiten is verwezen, de gevolgen in de landen waar de mededingingsvoorwaarden door de concentratie slechts marginaal zouden worden gewijzigd, de gevolgen in de landen waar de concentratie slechts voor een bepaald aantal productmarkten ernstige twijfel opwerpt, en de gevolgen in de vier landen (Portugal, Griekenland, België en Nederland) waar de concentratie voor een groot deel van de betrokken productcategorieën zou leiden tot soms zeer omvangrijke combinaties van marktaandelen, zodat de partijen in staat zouden zijn om hun marktmacht uit te breiden tot de andere betrokken markten. De entiteit SEB/Moulinex beschikt in Spanje evenwel over marktaandelen van meer dan 40 % op maar liefst vier productmarkten, evenveel dus als in Griekenland, dat nochtans tot de landen behoort ten aanzien waarvan de Commissie van mening was dat de concentratie met betrekking tot een groot aantal markten ernstige twijfel opwierp.

379.
    Zoals De'Longhi en verzoekster ter terechtzitting terecht hebben opgemerkt, heeft de Commissie ten slotte geen onderzoek verricht naar het portfolio-effect als gevolg van de concentratie, en met name niet naar het feit dat dit ertoe heeft geleid dat de sterke posities van SEB op de markten van waterkokers, „tafelkookgerei” en strijkijzers die van Moulinex op de markten van broodroosters, koffiezetapparaten, draagbare ovens en keukenmachines ondersteunen. Ook geeft de bestreden beschikking niet aan waarom de omstandigheid dat de nieuwe entiteit als gevolg van de concentratie over een arsenaal van vier merken zal beschikken, haar marktmacht niet kan versterken, terwijl de Commissie ten aanzien van de onder de verbintenissen vallende geografische markten juist herhaaldelijk heeft beklemtoond dat SEB/Moulinex over twee merken beschikt en haar concurrenten er slechts één hebben.

380.
    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie de ernstige twijfel met betrekking tot de markten van waterkokers en draagbare ovens in Spanje niet op grond van de in de punten 115 en 116 van de bestreden beschikking genoemde factoren opzij kon zetten.

- Finland

381.
    Volgens punt 118 van de bestreden beschikking bedraagt het gecombineerde marktaandeel van de partijen bij de concentratie op de Finse markt van broodroosters 45 tot 55 %. Hoewel dit marktaandeel boven de drempel van 40 % ligt, concludeerde de Commissie dat de concentratie in dit land geen ernstige twijfel opwierp, omdat, gelet op de aanwezigheid van concurrenten als Philips en Bosch, elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op deze markt zou worden bestraft door lagere aankopen van SEB/Moulinex-producten op de andere markten, waarop de nieuwe entiteit 85 tot 95 % van haar omzet realiseert.

382.
    Derhalve is de Commissie enkel op basis van toepassing van het assortiment-effect tot de conclusie gekomen dat de concentratie geen ernstige twijfel opwierp met betrekking tot de markt van broodroosters in Finland. Om de in de punten 364 en 365 genoemde redenen kon de ernstige twijfel echter niet op basis van het assortiment-effect opzij worden gezet.

383.
    Ook al kon, zoals de Commissie in punt 119 van de bestreden beschikking en in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht betoogt, het assortiment-effect de ernstige twijfel wegnemen wanneer binnen een bepaalde geografische markt de door SEB/Moulinex behaalde omzet op de betrokken productmarkten waar de entiteit over een marktaandeel van meer dan 40 % beschikte, onder de 10 % procent van haar totale omzet op alle betrokken productmarkten binnen die geografische markt bleef, dan nog moet in ieder geval worden vastgesteld dat de Commissie noch in de bestreden beschikking, noch voor het Gerecht heeft aangetoond dat zulks in Finland het geval was.

384.
    Hoewel volgens punt 119 van de bestreden beschikking de markt van broodroosters slechts 5 tot 15 % vertegenwoordigde van de omzet van de nieuwe entiteit op alle betrokken productmarkten in Finland, zij erop gewezen dat de nieuwe entiteit ook beschikte over een marktaandeel van meer dan 40 % op de Finse markten van espressoapparaten (40 tot 50 %), draagbare ovens (35 tot 45 %) en barbecues (40 tot 50 %) (punten 87, 90 en 91 van de bestreden beschikking). De door de Commissie in antwoord op de vragen van het Gerecht opgestelde tabel nr. 2 geeft aan dat de markten waarop SEB/Moulinex een marktaandeel van meer dan 40 % had, waaronder de markten van espressoapparaten, draagbare ovens en barbecues, 20 % van al hun verkopen in Finland vertegenwoordigden. Om de in de punten 364 en 365 genoemde redenen had de Commissie dus rekening moeten houden met deze markten, teneinde de represaillemogelijkheden van de wederverkopers te kunnen beoordelen.

385.
    De entiteit SEB/Moulinex beschikt in Finland dus over marktaandelen van meer dan 40 % op maar liefst vier van de betrokken productmarkten, evenveel dus als in Griekenland, dat tot de landen behoort ten aanzien waarvan de Commissie van mening was dat de concentratie met betrekking tot een groot aantal markten ernstige twijfel opwierp.

386.
    Zoals De'Longhi en verzoekster ter terechtzitting terecht hebben opgemerkt, heeft de Commissie ten slotte geen onderzoek verricht naar het portfolio-effect als gevolg van de concentratie, en met name niet naar het feit dat dit ertoe heeft geleid dat de sterke posities van SEB op de markten van barbecues en broodroosters die van Moulinex op de markten van draagbare ovens, koffiezetapparaten, espressoapparaten, keukenmachines en broodroosters ondersteunen. Ook geeft de beschikking niet aan waarom de omstandigheid dat de nieuwe entiteit als gevolg van de concentratie over een arsenaal van vier merken zal beschikken, haar marktmacht niet kan versterken, terwijl de Commissie ten aanzien van de onder de verbintenissen vallende geografische markten juist herhaaldelijk heeft beklemtoond dat SEB/Moulinex over twee merken beschikt en haar concurrenten er slechts één hebben.

387.
    Uit het voorgaande volgt dat de in de punten 87, 90, 91 en 118 tot en met 120 van de bestreden beschikking in aanmerking genomen factoren de ernstige twijfel van de Commissie aangaande de markten van draagbare ovens, espressoapparaten, barbecues en broodroosters in Finland niet konden wegnemen.

- Italië

388.
    Volgens de punten 121 tot en met 124 van de bestreden beschikking zal de nieuwe entiteit in Italië een marktaandeel van meer dan 40 % in handen hebben op drie productmarkten, te weten die van keukenmachines, „tafelkookgerei” en waterkokers.

389.
    Wat in de eerste plaats de markt van keukenmachines betreft, heeft de Commissie in punt 121 van de bestreden beschikking vastgesteld dat de gecombineerde marktaandelen van partijen 40 tot 50 % bedroegen, waarvan 0 tot 10 % voor SEB, dat partijen concurrentie ondervinden van met name Braun (10-20 %), Philips (0-10 %) en De'Longhi (0-10 %), en dat de concentratie een geringe invloed heeft op de mededinging, doordat zij slechts de vierde marktdeelnemer uitschakelt.

390.
    Hieruit blijkt dat de Commissie op grond van slechts één van de door haar aangevoerde factoren, te weten de marktpositie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van concurrenten, de ernstige twijfel met betrekking tot Italië opzij heeft gezet.

391.
    Tenzij was aangetoond dat deze concurrenten een sterke positie innamen die een reëel tegenwicht kon bieden aan SEB/Moulinex, was de omstandigheid dat de entiteit SEB/Moulinex aan drie concurrenten het hoofd zou moeten bieden om de in punt 329 uiteengezette redenen als zodanig echter niet relevant op een markt waarop de marktleider over een marktaandeel van 40 tot 50 % beschikte.

392.
    In casu beschikten twee van de drie genoemde concurrenten op de markt van keukenmachines, namelijk Philips en De'Longhi, evenwel slechts over een marginale positie van 0 tot 10 %. Het weliswaar grotere marktaandeel van 10 tot 20 % van de derde concurrent, Braun, was nog altijd twee tot vier maal kleiner dan dat van de nieuwe entiteit. Daar staat tegenover dat de Commissie in punt 51 van de bestreden beschikking aangaande de positie van de nieuwe entiteit in Portugal heeft aangegeven dat de omstandigheid dat de partijen bij de concentratie marktleiders waren, met minstens tweemaal zo grote marktaandelen als hun naaste concurrent, voor haar een aanwijzing vormde dat er ernstige twijfel bestond.

393.
    Ook het argument dat de concentratie een geringe invloed heeft op de mededinging, doordat zij slechts de vierde marktdeelnemer uitschakelt, kan niet overtuigen. Net als twee andere concurrenten van Moulinex, te weten Philips en De'Longhi, beschikte SEB immers slechts over een gering marktaandeel (van 0 tot 10 %). Enkel Braun had een groter, maar nog steeds bescheiden marktaandeel. In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de uitschakeling van de vierde concurrent geen wezenlijk andere gevolgen heeft dan de uitschakeling van de tweede of derde concurrent.

394.
    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie de ernstige twijfel met betrekking tot de markt van keukenmachines in Italië niet op grond van de in punt 121 van de bestreden beschikking genoemde factor opzij kon zetten.

395.
    In de tweede plaats heeft de Commissie in punt 122 van de bestreden beschikking vastgesteld dat het gecombineerde marktaandeel van partijen bij de concentratie op de markten van „tafelkookgerei” 40 tot 50 % bedroeg (met een Moulinex-marktaandeel van 0 tot 10 %), met Philips, met een marktaandeel van 0 tot 10 %, als enige door partijen bij de concentratie genoemde concurrent. In hetzelfde punt heeft de Commissie vastgesteld dat het gecombineerde marktaandeel van partijen bij de concentratie op de markten van waterkokers 65 tot 75 % bedroeg (met een Moulinex-marktaandeel van 15 tot 25 %), tegenover marktaandelen van 0 tot 10 % voor De'Longhi, Philips en Braun. In punt 123 van de bestreden beschikking heeft de Commissie evenwel geconstateerd dat aangezien de markten van waterkokers en tafelkookgerei elk slechts 0 tot 5 % van de waarde van het totale assortiment aan kleine elektrische keukenapparaten uitmaakt, de wederverkopers elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op deze markten zouden kunnen bestraffen door lagere aankopen van SEB- en Moulinex-producten op de andere markten, waarop de gecombineerde entiteit 90 tot 100 % van haar omzet realiseerde. Volgens de Commissie maakt deze mogelijkheid van bestraffing elke prijsverhoging door partijen op de twee betrokken markten onrendabel. Bijgevolg was zij van mening dat de concentratie met betrekking tot deze markten geen ernstige twijfel opwierp.

396.
    Hieruit volgt dat de Commissie enkel op basis van het assortiment-effect de ernstige twijfel met betrekking tot deze markt opzij heeft gezet. In punt 122 van de bestreden beschikking heeft de Commissie weliswaar gewezen op de positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten, maar zij zag in deze factor geen aanleiding om de ernstige twijfel aangaande de betrokken markten opzij te zetten. Overigens kon de Commissie zich helemaal niet op deze factor beroepen. Van de markt van tafelkookgerei heeft zij immers vastgesteld dat er in tegenstelling tot de markt van keukenmachines geen sprake was van drie, maar slechts van één concurrent. Bovendien kan op basis van de gegevens in de bestreden beschikking niet worden uitgesloten dat de concentratie de twee belangrijkste spelers op de markt samenbrengt aangezien zowel Moulinex als Philips over een marktaandeel van 0 tot 10 % beschikten. Wat de markt van waterkokers betreft, lijken de in de bestreden beschikking genoemde elementen niet de conclusie te rechtvaardigen dat er geen sprake is van ernstige twijfel, nu er weliswaar drie concurrenten overblijven, de concentratie de twee belangrijkste spelers op de markt bij elkaar brengt, die een marktaandeel zullen hebben van 65 tot 75 %, dus bijna drievierde van de markt.

397.
    In de punten 364 en 365 is reeds uiteengezet waarom de Commissie de ernstige twijfel niet op basis van het assortiment-effect opzij kon zetten. De door de Commissie aangevoerde omstandigheid dat De'Longhi in Italië marktleider was op vier andere betrokken productmarkten en Saeco op de markt van espressoapparaten over een marktaandeel van 60 tot 70 % beschikte, is in dit verband irrelevant. Het feit dat SEB/Moulinex buiten de markten van keukenmachines, „tafelkookgerei”, en waterkokers geen marktaandeel van meer dan 40 % in handen had, betekent immers noodzakelijkerwijs dat op deze andere markten eventueel ook andere marktdeelnemers sterke posities konden innemen.

398.
    Ook al kon, zoals de Commissie in punt 123 van de bestreden beschikking en in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht betoogt, het assortiment-effect de ernstige twijfel wegnemen wanneer binnen een bepaalde geografische markt de door SEB/Moulinex behaalde omzet op de betrokken productmarkten waarop de entiteit over een marktaandeel van meer dan 40 % beschikte, onder de 10 % procent van haar totale omzet op alle betrokken productmarkten binnen die geografische markt bleef, dan nog moet in ieder geval worden vastgesteld dat de Commissie noch in de bestreden beschikking, noch voor het Gerecht heeft aangetoond dat zulks in Italië het geval was.

399.
    Weliswaar blijkt uit punt 123 van de bestreden beschikking dat de markten van „tafelkookgerei” en waterkokers in Italië hooguit 0 tot 10 % vertegenwoordigden van de totale omzet van de gecombineerde entiteit op alle betrokken productmarkten in Italië, doch volgens punt 121 van de bestreden beschikking beschikte de nieuwe entiteit ook op de markt van keukenmachines over een marktaandeel van meer dan 40 %. De door de Commissie in antwoord op de vragen van het Gerecht opgestelde tabel nr. 2 geeft aan dat de markten waarop SEB/Moulinex een marktaandeel van meer dan 40 % had, waaronder de markt van keukenmachines, 25 tot 35 % van al hun verkopen in Italië vertegenwoordigden, en volgens het antwoord van de Commissie op de schriftelijke vraag van het Gerecht zelfs 30 tot 40 %. Nog afgezien van het feit dat de Commissie om de hierboven reeds genoemde redenen de ernstige twijfel op de betrokken productmarkten niet enkel op basis van het in punt 121 van de bestreden beschikking genoemde criterium opzij kon zetten, had de Commissie, zoals reeds gezegd, in ieder geval rekening moeten houden met deze markt, teneinde de represaillemogelijkheden van de wederverkopers te kunnen beoordelen, aangezien de nieuwe entiteit op deze markt een marktaandeel van meer dan 40 % had.

400.
    Zoals De'Longhi en verzoekster ter terechtzitting terecht hebben opgemerkt, heeft de Commissie ten slotte geen onderzoek verricht naar het portfolio-effect als gevolg van de concentratie, en met name niet naar het feit dat dit ertoe heeft geleid dat de sterke posities van SEB op de markten van waterkokers, „tafelkookgerei”, barbecues en strijkijzers die van Moulinex op de markten van koffiezetapparaten, waterkokers, stoompannen en keukenmachines ondersteunen. Ook geeft de bestreden beschikking niet aan waarom de omstandigheid dat de nieuwe entiteit als gevolg van de concentratie over een arsenaal van vier merken zal beschikken, haar marktmacht niet kan versterken, terwijl de Commissie met betrekking tot de onder de verbintenissen vallende geografische markten juist herhaaldelijk heeft beklemtoond dat SEB/Moulinex over twee merken beschikt en haar concurrenten er slechts één hebben.

401.
    Derhalve moet worden geconcludeerd dat de in punt 123 van de bestreden beschikking in aanmerking genomen factor de ernstige twijfel van de Commissie aangaande de markten van „tafelkookgerei” en waterkokers in Italië niet kon wegnemen.

402.
    Bijgevolg is het middel, wat Italië betreft, gegrond.

- Het Verenigd Koninkrijk en Ierland

403.
    In de punten 125 en 126 van de bestreden beschikking wijst de Commissie erop dat de partijen bij de concentratie op de markt van strijkijzers en stoomstrijksystemen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland over een gezamenlijk marktaandeel van 35 tot 45 % beschikken. Blijkens de door de Commissie verstrekte tabel nr. 2 is dit marktaandeel groter dan 40 %. Niettemin heeft de Commissie in de bestreden beschikking geconcludeerd dat de concentratie voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland geen ernstige twijfel opwierp, omdat zij enerzijds „door een geringe toevoeging [van slechts 0 tot 5 %] van marktaandelen de mededingingsvoorwaarden slechts marginaal wijzigde”, en anderzijds „partijen bij de concentratie met name het hoofd zouden moeten bieden aan Philips (marktaandeel van 15 tot 25 %)”.

404.
    Hieruit volgt dat de Commissie de ernstige twijfel met betrekking tot deze geografische markt opzij heeft gezet op grond van twee factoren, namelijk het ontbreken van een aanzienlijke overlapping en de positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten.

405.
    Aangaande het ontbreken van een aanzienlijke overlapping zij opgemerkt dat het Gerecht vanwege de vaagheid van de gegevens niet kan nagaan of deze factor de ernstige twijfel kon wegnemen. Overigens moet worden vastgesteld dat hoewel de toevoeging van marktaandelen gering is, zij niettemin voldoende is om het marktaandeel boven de in de beschikking aangehouden machtspositiedrempel van 40 % te brengen.

406.
    Aangaande de positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten zij opgemerkt dat aangezien Philips een van de vier in punt 32 van de bestreden beschikking genoemde marktdeelnemers is die een groot assortiment kleine elektrische huishoudelijke producten hebben en in geheel Europa aanwezig zijn, haar aanwezigheid op de betrokken markt geen bijzonder element vormt. Ook is het, zoals reeds gezegd, ondenkbaar dat een onderneming die over een marktaandeel van 40 % beschikt geen concurrentie ondervindt.

407.
    Verder moet worden opgemerkt dat hoewel de Commissie heeft beklemtoond dat op de markten van strijkijzers en stoomstrijksystemen slechts een geringe toevoeging van marktaandelen zou plaatsvinden, zij evenwel, zoals verzoekster terecht betoogt, heeft verzuimd te analyseren welke de gevolgen voor de mededinging zijn van de samenvoeging van de aanzienlijke posities van SEB/Moulinex op talrijke markten, met name de markten van friteuses (waar SEB van 15 tot 25 % naar 30 tot 40 % gaat), stoompannen (waar SEB van 25 tot 35 % naar 35 tot 40 % gaat), „tafelkookgerei” (waar SEB van 15 tot 25 % naar 25 tot 35 % gaat) en espressoapparaten (waar SEB van 0 tot 10 % naar 20 tot 30 % gaat). Ofschoon de nieuwe entiteit op geen van deze markten de machtspositiedrempel bereikt, en dus voor deze markten geen ernstige twijfel wordt opgeworpen, kan haar aanzienlijke macht op talrijke markten, vanwege het hierboven beschreven portfolio-effect, toch haar machtspositie op de markt van strijkijzers en stoomstrijksystemen versterken.

408.
    Ten slotte heeft de Commissie, zoals verzoekster terecht stelt, op de betrokken geografische markt niet het omzetcijfercriterium toegepast dat zij wel heeft gehanteerd bij de toepassing van het assortiment-effect in haar analyse van de mededingingssituatie op de andere geografische markten. Terwijl de Commissie immers ten onrechte de ernstige twijfel voor de betrokken productmarkten in Italië, Spanje en Finland opzij heeft gezet, op grond dat de betrokken productmarkten waarop SEB/Moulinex een machtspositie innam minder dan 10 % van de totale omzet op alle betrokken productmarkten in deze geografische markten vertegenwoordigden, heeft zij daarentegen geen enkele consequentie verbonden aan het feit dat de markt van strijkijzers en stoomstrijksystemen 35 tot 40 % van de totale omzet van SEB/Moulinex op alle betrokken productmarkten in het Verenigd Koninkrijk en Ierland samen vertegenwoordigde.

409.
    Zoals De'Longhi en verzoekster ter terechtzitting terecht hebben opgemerkt, heeft de Commissie ten slotte geen onderzoek verricht naar het portfolio-effect als gevolg van de concentratie, en met name niet naar het feit dat dit ertoe heeft geleid dat de sterke posities van SEB op de markten van friteuses, draagbare ovens, „tafelkookgerei”, stoompannen en strijkijzers die van Moulinex op de markten van friteuses, espressoapparaten en keukenmachines ondersteunen. Ook geeft de bestreden beschikking niet aan waarom de omstandigheid dat de nieuwe entiteit als gevolg van de concentratie over een arsenaal van vijf merken zal beschikken, haar marktmacht niet kan versterken, terwijl de Commissie ten aanzien van de onder de verbintenissen vallende geografische markten juist herhaaldelijk heeft beklemtoond dat SEB/Moulinex over twee merken beschikt en haar concurrenten er slechts één hebben.

410.
    Derhalve moet worden geconcludeerd dat de Commissie de ernstige twijfel met betrekking tot de markt van strijkijzers en stoomstrijksystemen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet op grond van de in de punten 125 en 126 van de bestreden beschikking genoemde factoren opzij kon zetten.

c) Conclusie

411.
    Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking nietig verklaard moet worden wat de markten in Italië, Spanje, Finland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland betreft.

De grief dat de verbintenissen tot een verdeling van de markt voor het merk Moulinex leiden

A - Argumenten van partijen

412.
    Ter terechtzitting heeft De'Longhi voor het eerst aangevoerd dat de bij de bestreden beschikking aanvaarde verbintenissen leiden tot een verdeling van de markt voor het merk Moulinex. Zij stelt dat deze verdeling nog wordt versterkt door punt 1, sub c, laatste alinea, van de verbintenissen, dat de licentiehouders verbiedt de door hen onder het merk Moulinex in de handel gebrachte producten uit te voeren naar de gebieden van de andere licentiehouders en van SEB.

413.
    Volgens De'Longhi wordt een dergelijke verdeling van de markt niet gedekt door verordening (EG) nr. 240/96 van de Commissie van 31 januari 1996 inzake de toepassing van artikel [81], lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten betreffende technologieoverdracht (PB L 31, blz. 2), en is zij derhalve verboden door artikel 81, lid 1.

414.
    Aangezien De'Longhi tijdens de administratieve fase de Commissie hierop opmerkzaam heeft gemaakt, had de Commissie volgens haar moeten nagaan of de verbintenissen in dat opzicht geen ernstige twijfel opwierpen.

415.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van De'Longhi.

B - Beoordeling door het Gerecht

416.
    Door te stellen dat de verbintenissen leiden tot een verdeling van de markt voor het merk Moulinex, voert De'Longhi een middel aan dat niet is aangevoerd door verzoekster.

417.
    Artikel 40, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering verzetten zich er weliswaar niet tegen dat de interveniënt nieuwe argumenten aanvoert of andere argumenten dan de partij die hij ondersteunt, daar hij zijn betoog anders zou moeten beperken tot een herhaling van de in het verzoekschrift aangevoerde argumenten, doch staan hem niet toe het in het verzoekschrift omschreven kader van het geding te wijzigen door nieuwe middelen aan te voeren (zie in die zin arresten Hof van 23 februari 1961, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, 30/59, Jurispr. blz. 1, 38; 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125, punt 22, en 8 juli 1999, Chemie Linz/Commissie, C-245/92 P, Jurispr. blz. I-4643, punt 32; arresten Gerecht van 8 juni 1995, Siemens/Commissie, T-459/93, Jurispr. blz. II-1675, punt 21; 25 juni 1998, British Airways e.a./Commissie, T-371/94 en T-394/94, Jurispr. blz. II-2405, punt 75; 1 december 1999, Boehringer/Raad en Commissie, T-125/96 en T-152/96, Jurispr. blz. II-3427, punt 183, en 28 februari 2002, Atlantic Container Line e.a./Commissie, T-395/94, Jurispr. blz. II-875, punt 382).

418.
    Aangezien interveniënten volgens artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering het geding moeten aanvaarden in de stand op het ogenblik van tussenkomst, en de conclusies van het verzoek tot tussenkomst volgens artikel 40, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie slechts kunnen strekken tot ondersteuning van de conclusies van een der partijen, is De'Longhi als interveniënte niet bevoegd het onderhavige middel inzake de door de verbintenissen veroorzaakte marktverdeling aan te voeren. Bijgevolg moet dit middel van De'Longhi niet-ontvankelijk worden verklaard.

419.
    Zelfs indien het middel van De'Longhi ontvankelijk zou zijn - quod non - dan zou het hoe dan ook ongegrond zijn.

420.
    Uit artikel 2, lid 1, van verordening nr. 4064/89 blijkt, dat wanneer de Commissie bij haar onderzoek naar de verenigbaarheid van een concentratie met de gemeenschappelijke markt beoordeelt of een concentratie een machtspositie in het leven roept of versterkt in de zin van lid 2 van deze bepaling, zij rekening moet houden „met de noodzaak op de gemeenschappelijke markt een daadwerkelijke mededinging te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de reële of potentiële mededinging van binnen of buiten de Gemeenschap gevestigde ondernemingen”.

421.
    Derhalve kan de Commissie bij de toepassing van verordening nr. 4064/89, zoals De'Longhi stelt, geen verbintenissen aanvaarden die in strijd zijn met de mededingingsregels van het Verdrag, voorzover deze verbintenissen de handhaving of ontwikkeling van een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt aantasten. Binnen deze context dient de Commissie de verenigbaarheid van deze verbintenissen met name te toetsen aan de criteria van artikel 81, leden 1 en 3, EG (dat door de verwijzing in artikel 83 EG een van de rechtsgrondslagen vormt van verordening nr. 4064/89) (zie arrest Gerecht van 20 november 2002, Lagardère en Canal +/Commissie, T-251/00, Jurispr. blz. II-4825, punt 85).

422.
    In casu zij er evenwel in de eerste plaats op gewezen dat punt 1, sub c, laatste alinea, van de verbintenissen bepaalt dat „de licentiehouder(s) zich ertoe verbindt (verbinden) om producten onder het merk Moulinex alleen te verhandelen in het of de hun toebedeelde gebied of gebieden waarvoor de producten bestemd zijn”. Anders dan De'Longhi stelt, blijkt uit de tekst van deze clausule niet dat de verbintenissen de licentiehouders van het Moulinex-merk een uitdrukkelijk verbod op uitvoer naar de andere lidstaten opleggen. De clausule kan immers aldus worden uitgelegd, dat zij de licentiehouders enkel verplicht om de producten met het Moulinex-merk te verhandelen binnen het hun toebedeelde gebied. Een clausule die een licentiehouder ertoe verplicht zich bij de verkoop van producten die onder de licentie vallen te concentreren op zijn eigen gebied, heeft evenwel in beginsel niet tot doel, noch tot gevolg dat de mededinging wordt beperkt in de zin van artikel 81, lid 1, EG.

423.
    In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat zelfs indien deze clausule, zoals De'Longhi betoogt, aldus zou moeten worden uitgelegd dat zij licentiehouders verbiedt om producten met het Moulinex-merk uit te voeren naar andere lidstaten, De'Longhi niet aangeeft in welk opzicht de betrokken clausule in strijd is met artikel 81, lid 1, EG. De'Longhi legt immers niet uit hoe, gelet op de nationale geografische dimensie van de betrokken productmarkten en het ontbreken van noemenswaardige parallelhandel tussen de lidstaten, de litigieuze clausule de mededinging op de betrokken markt in de Gemeenschap merkbaar kan beperken of de handel tussen de lidstaten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden in de zin van artikel 81, lid 1, EG. Volgens vaste rechtspraak ontkomt evenwel zelfs een overeenkomst die absolute gebiedsbescherming biedt aan het verbod van artikel 81, lid 1, EG, wanneer zij de markt slechts in geringe mate beïnvloedt (arresten Hof van 9 juli 1969, Völk, 5/69, Jurispr. blz. 295, punt 7; 7 juni 1983, Musique diffusion française e.a./Commissie, 100/80-103/80, Jurispr. blz. 1825, punt 85, en 28 april 1998, Javico, C-306/96, Jurispr. blz. I-1983, punt 17).

424.
    Bovendien toont De'Longhi niet aan dat een licentiehouder van het merk Moulinex bereid zou zijn het risico te aanvaarden van het verhandelen van producten van het merk Moulinex in co-branding met zijn eigen merk, wanneer hij op het hem toebedeelde gebied niet op zijn minst tegen de actieve concurrentie van andere licentiehouders wordt beschermd. In dit verband zij eraan herinnerd dat het doel van de verbintenissen erin is gelegen de licentiehouders de mogelijkheid te geven om het merk Moulinex te gebruiken gedurende een overgangsperiode waarin zij hun eigen merk in combinatie met dit merk kunnen gebruiken om de overschakeling van de klanten van de producten van dit merk naar hun eigen merken te waarborgen, opdat deze merken in staat zijn om na afloop van deze overgangsperiode, wanneer SEB in de negen betrokken lidstaten het merk Moulinex opnieuw mag gebruiken, daadwerkelijk met dit merk te concurreren. Vastgesteld moet worden dat, binnen deze context, het feit dat licentiehouders van het merk Moulinex op geen enkele wijze ten minste tegen de actieve concurrentie van andere licentiehouders worden beschermd, de versterking van de met Moulinex concurrerende merken kan ondermijnen, en aldus nadelige gevolgen kan hebben voor de mededinging op de betrokken markt op het grondgebied van de Gemeenschap. Derhalve leidt het in de litigieuze clausule vervatte verbod van actieve verkoop niet noodzakelijkerwijs tot een beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG (zie in die zin arresten Hof van 8 juni 1982, Nungesser en Eisele/Commissie, 258/78, Jurispr. blz. 2015, punt 57, en 6 oktober 1982, Coditel e.a., 262/81, Jurispr. blz. 3381, punt 15).

425.
    Uit deze overwegingen volgt dat de grief van De'Longhi inzake de door de verbintenissen veroorzaakte marktverdeling niet-ontvankelijk, en in ieder geval ongegrond is.

IV - Vierde middel: door niet te onderzoeken of de belachelijk lage prijs voor de overname van Moulinex door SEB en de financiële steun van de Franse Republiek de positie van SEB op de betrokken markten niet nog meer versterkten ten koste van haar concurrenten, heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting

Argumenten van partijen

426.
    Verzoekster is van mening dat de Commissie blijk heeft geven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te onderzoeken of de belachelijk lage prijs voor de overname van Moulinex door SEB en de financiële steun van de Franse Staat de positie van SEB op de betrokken markten niet nog meer versterkten ten opzichte van haar concurrenten.

427.
    Zij stelt vast dat de Commissie zich in de bestreden beschikking zonder nadere precisering beperkt tot de opmerking dat uit een eerste onderzoek van de door de Franse autoriteiten geplande regeling niet blijkt dat de in het kader van de faillissementsprocedure voorgenomen overheidsinterventies maatregelen zijn die ten goede komen aan SEB. Verzoekster meent evenwel dat de belachelijk lage overnameprijs die SEB heeft betaald na de concentratie duidelijk tot een versterking van de positie van de nieuwe entiteit kon leiden.

428.
    Verzoekster herinnert er in dit verband aan dat het Gerecht in zijn arrest van 31 januari 2001, RJB Mining/Commissie (T-156/98, Jurispr. blz. II-337), de beschikking van de Commissie nietig heeft verklaard, aangezien deze niet had onderzocht of en in hoeverre de commerciële macht van de nieuwe entiteit door de belachelijk lage overnameprijs werd versterkt. Derhalve dient de Commissie te bepalen of de hoogte van de overnameprijs na de concentratie duidelijk tot een versterking van de positie van de nieuwe entiteit kan leiden, ongeacht de vraag of de wijze van financiering al dan niet als staatssteun in de zin van het Verdrag moet worden aangemerkt.

429.
    In casu stelt verzoekster in de eerste plaats dat de Commissie zeer goed geïnformeerd was omtrent de financiële voorwaarden van het overnameplan van SEB. De Commissie was met name op de hoogte van de kennelijke wanverhouding tussen de prijs voor de overname van Moulinex (15 miljoen euro) en de werkelijke waarde van de overgenomen activa (geschat op meer dan 850 miljoen euro). Ook wist de Commissie dat deze wanverhouding vooral het gevolg was van het feit dat de Franse Republiek de betaling van de ontslagvergoedingen voor haar rekening heeft genomen en aldus de schulden van Moulinex heeft verminderd, waardoor SEB enerzijds deze onderneming kon overnemen tegen een prijs die volstrekt losstond van de reële waarde van de vennootschap en anderzijds over extra middelen kon beschikken om haar positie verder te versterken.

430.
    Bij wijze van vergelijking stelt verzoekster dat zij:

-    oorspronkelijk alleen al op de activa van Krups een overnamebod van 100 miljoen euro had uitgebracht (bijna zeven maal zo hoog dus als het bod van SEB op alle activa van Krups en Moulinex samen);

-    bij brief van 29 november 2001 aan de Commissie een aanbod heeft gedaan dat de overname van alle werknemers van Moulinex behelsde en voorts bepaalde dat indien de beoogde rentabiliteitsdoelstelling niet zou worden gehaald, zij zou kunnen overgaan tot personeelsinkrimping. Uit deze onderhandelingen blijkt dat het ontslag van de 3600 niet door SEB overgenomen werknemers echter een financiële last van om en nabij de 175 miljoen euro met zich mee zou brengen;

-    aan de curatoren van Moulinex een bod van 150 000 euro op de niet door SEB overgenomen activa van Moulinex heeft voorgelegd.

431.
    Verzoekster meent dat SEB als gevolg van de zeer gunstige voorwaarden voor de overname van Moulinex heeft kunnen profiteren van de synergie van een externe groeioperatie, zonder dat zij de daaraan verbonden kosten hoefde te dragen. De maatregelen van de Franse autoriteiten strekken SEB duidelijk tot voordeel, doordat zij deze onderneming in staat stellen de financiële middelen die zij normaal gesproken zou hebben moeten reserveren voor de overname van Moulinex, in te zetten voor haar commerciële activiteiten.

432.
    Derhalve meent verzoekster dat de Commissie, zonder dat zij hoefde na te gaan of de financiële bijdrage uit de publieke middelen staatssteun in de zin van het Verdrag vormde, had moeten nagaan of de financiële voorwaarden van de overname van Moulinex op zichzelf, direct of indirect, de marktpositie van de nieuwe entiteit SEB/Moulinex konden versterken.

433.
    Hieruit volgt dat de Commissie, door zich te beperken tot een „eerste onderzoek” van de gevolgen van de financiële maatregelen van de Franse autoriteiten, en op basis van een oppervlakkige analyse te constateren dat „de in het kader van de faillissementsprocedure voorgenomen overheidsinterventies” geen maatregelen zijn die ten goede komen aan SEB, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

434.
    Volgens de Commissie is het middel kennelijk geheel ongegrond.

Beoordeling door het Gerecht

435.
    Verzoekster voert in wezen twee grieven aan. Zij verwijt de Commissie dat zij niet heeft onderzocht of SEB haar positie niet heeft versterkt doordat zij slechts een belachelijk lage overnameprijs heeft betaald en de Franse Republiek de betaling van de ontslagvergoedingen voor haar rekening heeft genomen.

436.
    Allereerst zij erop gewezen dat de door SEB betaalde overnameprijs door het Tribunal de commerce te Nanterre in het kader van de faillissementsprocedure in hoogste instantie is vastgesteld en het Tribunal op basis van de Franse wettelijke criteria tot de slotsom is gekomen dat het bod van SEB de beste bescherming bood voor de belangen van de schuldeisers.

437.
    Vervolgens moet worden vastgesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat SEB een belachelijk lage overnameprijs heeft betaald. Zij beroept zich enkel op de balanswaarde in het jaar 2000 van de door SEB verworven activa van Moulinex en op haar eigen overnamevoorstellen.

438.
    De beoordeling van de werkelijke waarde van een onderneming is evenwel een ingewikkelde operatie, die met name ook een subjectief oordeel omvat, en de balanswaarde is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan de werkelijke waarde of de overnamewaarde van een onderneming. De overnamewaarde van Moulinex aan het einde van het jaar 2001, toen deze onderneming een faillissement boven het hoofd hing, kan met name niet gelijk worden gesteld aan de waarde die blijkt uit geconsolideerde rekeningen die bijna twee jaar daarvoor door haar werden gepubliceerd.

439.
    Verder tonen verzoeksters overnamevoorstellen niet aan dat de door SEB voorgestelde overnameprijs extreem laag is. Er zij op gewezen dat verzoekster achtereenvolgens prijzen heeft geboden van 100 miljoen euro, 1 euro en 150 000 euro. Het eerste bod had enkel betrekking op de rechten op het merk Krups, en sloot uitdrukkelijk alle passiva uit. Derhalve kan dit bod niet in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van het overnamebod van SEB. Voorts moet worden vastgesteld dat de voorstellen al naargelang de omvang van het bod aanzienlijk variëren en verzoekster zelfs niet aangeeft welk voorstel betrekking heeft op dezelfde activa als die welke door SEB zijn overgenomen, noch in welk opzicht haar voorstellen de waarde van de door SEB overgenomen Moulinex-onderdelen kunnen bepalen. De door SEB voor Moulinex betaalde overnameprijs van 15 miljoen euro vormt dan ook geen goede beoordelingsbasis.

440.
    Aangaande de grief dat nu de Franse Republiek de betaling van de ontslagvergoedingen voor haar rekening heeft genomen, SEB Moulinex kon verwerven zonder alle schulden van deze onderneming te hoeven overnemen, moet allereerst worden opgemerkt dat, anders dan het geval was in de zaak waarin het door verzoekster aangevoerde arrest RJB Mining/Commissie is gewezen, de Commissie de Franse autoriteiten bij brieven van 27 september en 9 november 2001 heeft verzocht haar de gegevens te verstrekken betreffende een eventuele tussenkomst van de Franse Republiek in het kader van de faillissementsaanvrage en de overname van de groep Moulinex. Vervolgens zij erop gewezen dat de Franse Republiek bij nota van 16 november 2001 heeft geantwoord dat de staat niet voornemens was ten gunste van de groep Moulinex te interveniëren, en dat enkel herplaatsingsmaatregelen waren voorzien die rechtstreeks ten goede kwamen van het personeel. Uit de stukken blijkt trouwens niet dat de Franse Republiek de betaling van de ontslagvergoedingen voor haar rekening heeft genomen, en verzoekster voert geen enkel element aan dat kan aantonen dat de Franse Republiek schulden van SEB heeft overgenomen. Overigens heeft de Commissie, zonder op dit punt te zijn weersproken, beklemtoond dat het onzinnig zou zijn dat de Franse Republiek de ontslagvergoedingen zou betalen, aangezien in Frankrijk alle ondernemingen wettelijk verplicht zijn om een verzekering af te sluiten tegen het risico dat in geval van een collectieve procedure de uit hoofde van de arbeidscontracten verschuldigde bedragen niet zouden worden betaald, zodat bij insolventie deze vergoedingen voor rekening komen van de verzekeraar, en niet van de Franse Republiek. Volgens de door verzoekster niet betwiste verklaringen van de Commissie en de Franse Republiek hebben mogelijke publieke interventies in ieder geval geen betrekking op de door SEB overgenomen activa, en derhalve geen invloed op de waarde van de door SEB verworven goederen.

441.
    Ten slotte kan niet worden verlangd dat de Commissie in elke concentratieprocedure - die zij binnen strikte termijnen moet beëindigen - eerst een staatssteunprocedure tot een goed einde zou moeten brengen. De reden waarom het Gerecht in het arrest RJB Mining/Commissie de beschikking van de Commissie vernietigde op grond dat deze niet had onderzocht of de hoogte van de overnameprijs de positie van de nieuwe entiteit kon versterken, was gelegen in de zeer bijzondere omstandigheden van die zaak, waarin de koopprijs door de Duitse autoriteiten zelf als staatssteun was aangemeld. Deze situatie kan niet worden vergeleken met een concentratie van twee privé-vennootschappen, zoals in casu het geval is.

442.
    Derhalve is het middel ongegrond.

Kosten

443.
    Ingevolge artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen. Aangezien verzoekster en de Commissie elk op meerdere punten in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij elk in hun eigen kosten worden verwezen.

444.
    Overeenkomstig artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering zullen SEB en De'Longhi, interveniënten, hun eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

rechtdoende:

1)    Verklaart beschikking SG (2002) D/228078 van de Commissie van 8 januari 2002 waarbij deze heeft besloten zich niet te verzetten tegen de concentratie van SEB en Moulinex en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte te verklaren, op voorwaarde dat de voorgestelde verbintenissen worden nagekomen (zaak COMP/M.2621 - SEB/Moulinex), nietig voorzover zij betrekking heeft op de markten in Italië, Spanje, Finland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

2)    Verwerpt het beroep voor het overige.

3)    Verwijst verzoekster en de Commissie in hun eigen kosten.

4)    Verstaat dat SEB SA en De'Longhi SpA hun eigen kosten zullen dragen.

Lenaerts
Azizi
Jaeger

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 april 2003.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

K. Lenaerts

Inhoud

     Rechtskader

II - 0000

     Aan het geschil ten grondslag liggende feiten

II - 0000

         I - De betrokken ondernemingen

II - 0000

         II - De nationale procedure

II - 0000

         III - De procedure voor de Commissie

II - 0000

     De bestreden beschikking

II - 0000

         I - De betrokken productmarkten

II - 0000

         II - De betrokken geografische markten

II - 0000

         III - Belang van het merk

II - 0000

         IV - Analyse van de mededinging

II - 0000

         V - Verbintenissen van de partijen bij de concentratie

II - 0000

         VI - Staatssteun

II - 0000

     Procesverloop en conclusies van partijen

II - 0000

     De ontvankelijkheid

II - 0000

         I - Argumenten van partijen

II - 0000

         II - Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

     Ten gronde

II - 0000

         I - Eerste middel: door de door SEB tardief aangegane verbintenissen te aanvaarden, heeft de Commissie wezenlijke vormvoorschriften geschonden

II - 0000

             Argumenten van partijen

II - 0000

             Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

         II - Tweede middel: door aan het einde van de eerste fase de concentratie toe te staan zonder de tweede fase in te leiden, heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting

II - 0000

             Argumenten van partijen

II - 0000

             Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

         III - Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling, daar de verbintenissen ontoereikend waren om de opgeworpen mededingingsproblemen weg te nemen

II - 0000

             Eerste onderdeel: de verbintenis om een merklicentie te verlenen kan naar haar aard geen oplossing bieden voor de door de door de concentratie veroorzaakte mededingingsproblemen

II - 0000

                 A - Argumenten van partijen

II - 0000

                 B - Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

             Tweede onderdeel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door verbintenissen met een te korte looptijd te aanvaarden

II - 0000

                 A - Argumenten van partijen

II - 0000

                 B - Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

             Derde onderdeel: de afnameverplichting voor de Duitse markt en de voorwaarden die zijn verbonden aan de voor alle licentiehouders geldende afnamemogelijkheid leiden tot een versterking van de positie van SEB/Moulinex

II - 0000

                 A - Argumenten van partijen

II - 0000

                 B - Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

             Vierde onderdeel: het feit dat de Commissie heeft aanvaard dat het merk Moulinex in de verschillende landen van de Europese Unie door verschillende ondernemingen wordt gebruikt, kan leiden tot gedragsafstemming tussen SEB/Moulinex en de licentiehouder(s)

II - 0000

                 A - Argumenten van partijen

II - 0000

                 B - Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

             Vijfde onderdeel: de Commissie heeft de concentratie goedgekeurd, terwijl verbintenissen ontbraken met betrekking tot markten waar zich ernstige mededingingsproblemen voordoen

II - 0000

                 A - Argumenten van partijen

II - 0000

                 B - Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

                     1. De ontvankelijkheid

II - 0000

                     2. Ten gronde

II - 0000

                     a) De analyse in vier stappen

II - 0000

                     - De machtspositiedrempel van 40 %

II - 0000

                     - Het ontbreken van aanzienlijke overlapping

II - 0000

                     - De positie van de gefuseerde entiteit ten opzichte van haar concurrenten

II - 0000

                     - Het assortiment-effect

II - 0000

                     b) De landen die niet onder de verbintenissen vallen

II - 0000

                     - Noorwegen

II - 0000

                     - Spanje

II - 0000

                     - Finland

II - 0000

                     - Italië

II - 0000

                     - Het Verenigd Koninkrijk en Ierland

II - 0000

                     c) Conclusie

II - 0000

             De grief dat de verbintenissen tot een verdeling van de markt voor het merk Moulinex leiden

II - 0000

                 A - Argumenten van partijen

II - 0000

                 B - Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

         IV - Vierde middel: door niet te onderzoeken of de belachelijk lage prijs voor de overname van Moulinex door SEB en de financiële steun van de Franse Republiek de positie van SEB op de betrokken markten niet nog meer versterkten ten koste van haar concurrenten, heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting

II - 0000

             Argumenten van partijen

II - 0000

             Beoordeling door het Gerecht

II - 0000

     Kosten

II - 0000


1: Procestaal: Frans.