Language of document : ECLI:EU:C:2022:733

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

29 september 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten – Interne verzekeringsmarkt – Richtlijn 2002/92/EG – Begrip ‚verzekeringstussenpersoon’ – ‚Verzekeringsbemiddelingsactiviteit’ – Richtlijn (EU) 2016/97 – ‚Verzekeringsdistributiebedrijf’ – Werkingssfeer van deze richtlijnen – Toetreding tot een groepsverzekering – Overdracht van de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten – Verzekerde prestaties in geval van ziekte of ongeval in het buitenland – Door de aangeslotene betaalde vergoeding voor de verkregen verzekeringsdekking – Consumentenbescherming – Gelijke behandeling van verzekeringstussenpersonen”

In zaak C‑633/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 15 oktober 2020, ingekomen bij het Hof op 25 november 2020, in de procedure

Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband eV

tegen

TC Medical Air Ambulance Agency GmbH,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Eerste kamer, L. Bay Larsen (rapporteur), vicepresident van het Hof, P. G. Xuereb en A. Kumin, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Krausenböck, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 januari 2022,

gelet op de opmerkingen van:

–        Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband eV, vertegenwoordigd door J. Kummer en P. Wassermann, Rechtsanwälte,

–        TC Medical Air Ambulance Agency GmbH, vertegenwoordigd door B. Ackermann, Rechtsanwältin,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller en P.‑L. Krüger als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door J. Očková, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. Subrani, avvocatessa dello Stato,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en H. Tserepa-Lacombe als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 maart 2022,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB 2003, L 9, blz. 3), zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 (PB 2014, L 173, blz. 349) (hierna: „richtlijn 2002/92”), en van artikel 2, lid 1, punten 1, 3 en 8, van richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (PB 2016, L 26, blz. 19), zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/411 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 (PB 2018, L 76, blz. 28) (hierna: „richtlijn 2016/97”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband eV (federatie van consumentenorganisaties, Duitsland) en TC Medical Air Ambulance Agency GmbH over de vermeende activiteit van verzekeringsbemiddeling die deze vennootschap zonder vergunning zou uitoefenen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2002/92

3        In de overwegingen 8, 9 en 11 van richtlijn 2002/92 stond te lezen:

„(8)      De coördinatie van de nationale bepalingen betreffende de vereisten inzake beroepsbekwaamheid en de registerinschrijving van personen die werkzaamheden op het gebied van de verzekeringsbemiddeling aanvangen en uitoefenen, kan derhalve zowel tot de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten als tot een betere bescherming van de consument op dit gebied bijdragen.

(9)      Verscheidene soorten personen of instellingen, zoals agenten, makelaars en bankverzekeraars, kunnen verzekeringsproducten distribueren. De gelijke behandeling van marktdeelnemers en de bescherming van de klant vergen dat al deze personen en instellingen onder deze richtlijn vallen.

[…]

(11)      Deze richtlijn betreft personen wier werkzaamheden erin bestaan diensten op het gebied van verzekeringsbemiddeling aan derden te verlenen tegen hetzij een financiële vergoeding, hetzij een overeengekomen, met de dienstverlening door de tussenpersoon verband houdend ander economisch voordeel.”

4        Artikel 1 („Toepassingsgebied”) van deze richtlijn bepaalde in lid 1:

„Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbemiddelingsbedrijf en het herverzekeringsbemiddelingsbedrijf door natuurlijke of rechtspersonen die in een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.”

5        Artikel 2 („Definities”) van die richtlijn luidde:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[…]

3.      ‚verzekeringsbemiddeling’: de werkzaamheden die bestaan in het aanbieden, voorstellen, voorbereidend werk realiseren tot het sluiten van of sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, in het bijzonder in het geval van een schadegeval.

Met uitzondering van hoofdstuk III bis van deze richtlijn, worden die werkzaamheden, uitgeoefend door een verzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekeringsonderneming die onder verantwoordelijkheid van die verzekeringsonderneming handelt, niet als verzekeringsbemiddeling of verzekeringsdistributie beschouwd.

[…]

[…]

5.      ‚verzekeringstussenpersoon’: een natuurlijke of rechtspersoon die, tegen vergoeding, toegang heeft tot het verzekeringsbemiddelingsbedrijf of het verzekeringsbemiddelingsbedrijf uitoefent;

[…]”

6        Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van genoemde richtlijn bepaalde:

„Verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen worden bij een bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 7, lid 2, in hun lidstaat van herkomst in een register of in registers ingeschreven.”

 Richtlijn 2016/97

7        In de overwegingen 5 tot en met 7, 10 en 16 van richtlijn 2016/97 wordt verklaard:

„(5)      Verscheidene soorten personen of instellingen […] kunnen verzekeringsproducten distribueren. De gelijke behandeling van marktdeelnemers en de bescherming van de klant vergen dat al deze personen en instellingen onder deze richtlijn vallen.

(6)      Consumenten moeten hetzelfde beschermingsniveau genieten ondanks de verschillen tussen de distributiekanalen. Om te garanderen dat hetzelfde beschermingsniveau geldt en dat de consument kan vertrouwen op vergelijkbare normen, met name op het gebied van openbaarmaking van informatie, is een gelijk speelveld tussen distributeurs essentieel.

(7)      Uit de toepassing van richtlijn [2002/92] is gebleken dat een aantal bepalingen nader moet worden gepreciseerd om de uitoefening van het verzekeringsdistributiebedrijf te vergemakkelijken, en dat ter wille van de bescherming van de consument het toepassingsgebied van die richtlijn moet worden uitgebreid tot alle verkopen van verzekeringsproducten. […]

[…]

(10)      […] Het verdient […] aanbeveling het vertrouwen van klanten te versterken en voor een eenvormiger wettelijke behandeling van de distributie van verzekeringsproducten te zorgen, teneinde overal in de [Europese] Unie een adequaat niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen. Het niveau van consumentenbescherming moet ten opzichte van richtlijn [2002/92] worden verhoogd zodat er minder behoefte is aan uiteenlopende nationale maatregelen. […]

[…]

(16)      Deze richtlijn moet garanderen dat hetzelfde beschermingsniveau geldt en dat alle consumenten op vergelijkbare normen kunnen vertrouwen. Deze richtlijn moet een gelijk speelveld en concurrentie onder dezelfde voorwaarden bevorderen voor tussenpersonen, ongeacht of zij aan een verzekeringsonderneming verbonden zijn. Consumenten hebben er baat bij als verzekeringsproducten via verschillende kanalen en tussenpersonen met verschillende vormen van samenwerking met verzekeringsondernemingen worden gedistribueerd op voorwaarde dat zij vergelijkbare regels inzake consumentenbescherming moeten toepassen. De lidstaten dienen hier rekening mee te houden bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.”

8        Artikel 1, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld inzake de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsdistributiebedrijf in de Unie.”

9        Artikel 2, lid 1, van die richtlijn luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.      ‚verzekeringsdistributie’: de werkzaamheden die bestaan in het adviseren over, het voorstellen van, het realiseren van voorbereidend werk tot het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, of in het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, in het bijzonder in het geval van een schadegeval, daaronder inbegrepen het verstrekken van informatie over één of meerdere verzekeringsovereenkomsten op basis van criteria die een klant via een website of andere media kiest, en het opstellen van een ranglijst van verzekeringsproducten, met inbegrip van prijs- en productvergelijking, of van een korting op de premie van een verzekeringsovereenkomst, wanneer de klant rechtstreeks of onrechtstreeks via een website of andere media een verzekeringsovereenkomst kan sluiten;

[…]

3.      ‚verzekeringstussenpersoon’: een natuurlijke of rechtspersoon die geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming is en die geen nevenverzekeringstussenpersoon is, en die, tegen vergoeding, toegang heeft tot het verzekeringsdistributiebedrijf of het verzekeringsdistributiebedrijf uitoefent;

[…]

8.      ‚verzekeringsdistributeur’: een verzekeringstussenpersoon, een nevenverzekeringstussenpersoon, of een verzekeringsonderneming;

9.      ‚vergoeding’: een commissie, provisie of andere betaling, met inbegrip van economische voordelen van welke aard ook of enigerlei andere financiële of niet-financiële voordeel of stimulans, dat of die in verband met het verzekeringsdistributiebedrijf wordt aangeboden of verstrekt;

[…]”

10      Artikel 3, lid 1, van dezelfde richtlijn bepaalt:

„Verzekerings-, herverzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen worden bij een bevoegde autoriteit in hun lidstaat van herkomst in een register of in registers ingeschreven.

[…]”

11      In artikel 44 van richtlijn 2016/97 is het volgende opgenomen:

„Richtlijn [2002/92], als gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, van deze richtlijn genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken met ingang van 1 oktober 2018, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in nationaal recht van de in bijlage II, deel B, van deze richtlijn genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.”

 Duits recht

12      § 34d, lid 1, van de Gewerbeordnung (wetboek inzake de uitoefening van industriële, commerciële en ambachtelijke beroepen; hierna: „GewO”), in de versie die van toepassing was op de feiten in het hoofdgeding, bepaalde dat eenieder die beroepshalve, als verzekeringsmakelaar of verzekeringsagent, wilde bemiddelen bij het sluiten van verzekeringsovereenkomsten (verzekeringstussenpersoon) van de bevoegde kamer van koophandel en industrie een vergunning moest verkrijgen waarop moest worden vermeld of deze werd afgegeven aan een verzekeringsmakelaar of aan een verzekeringsagent.

13      Volgens § 34d, lid 1, eerste volzin, GewO, in de vanaf 23 februari 2018 geldende versie, moet „eenieder die beroepshalve wil bemiddelen bij het sluiten van verzekerings- of herverzekeringsovereenkomsten (verzekeringstussenpersoon), een vergunning verkrijgen van de bevoegde kamer van koophandel en industrie”.

14      § 34d, lid 1, tweede volzin, punten 1 en 2, GewO, in de vanaf 23 februari 2018 geldende versie, bepaalt dat onder verzekeringstussenpersoon wordt verstaan „degene die als verzekeringsagent van een of meer verzekeringsondernemingen of van een verzekeringsagent is belast met het bemiddelen bij of het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, of die als verzekeringsmakelaar namens de principaal bemiddelt bij of overgaat tot het sluiten van verzekeringsovereenkomsten zonder dat een verzekeringsonderneming of een verzekeringsagent hem daarmee heeft belast”.

15      Krachtens § 34d GewO – zowel in de vóór als de sinds 23 februari 2018 geldende versie – moet degene die overeenkomstig § 34d, lid 1, GewO een vergunning heeft verkregen, in het register van tussenpersonen worden ingeschreven.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16      Verweerster in het hoofdgeding draagt reclamebureaus op om via huis-aan-huisverkoop consumenten aan te bieden zich tegen betaling aan te sluiten bij een groepsverzekering.

17      Daartoe heeft zij bij W. Versicherungs-AG een groepsverzekeringsovereenkomst gesloten die dekking biedt voor de risico’s van ziekte en ongeval tijdens buitenlandse reizen alsmede voor de kosten van terugkeer naar de woonplaats vanuit het binnen- en buitenland.

18      Verweerster in het hoofdgeding, waarvan vaststaat dat zij als verzekeringnemer optreedt, betaalt de aan de verzekeringsonderneming verschuldigde premies.

19      Voorts is zij contractueel verbonden met F. r. AG, een vennootschap die met haar medisch personeel en een vliegtuig tegen vergoeding diensten verstrekt, die bestaan in het organiseren en het uitvoeren van de repatriëring in geval van ziekte of ongeval in het buitenland, alsook in het organiseren van een telefonische alarmcentrale.

20      De klanten van verweerster in het hoofdgeding die toetreden tot de door haar afgesloten groepsverzekering, betalen haar een vergoeding en krijgen in ruil daarvoor recht op verschillende prestaties in geval van ziekte of ongeval in het buitenland, waaronder de vergoeding van de kosten van medische behandelingen en ambulancevervoer, de organisatie en uitvoering van dat vervoer, alsmede het beheer van een telefonische alarmcentrale.

21      De aan de klanten van verweerster in het hoofdgeding gegarandeerde verzekeringsprestaties worden met name verstrekt via aanspraken die verweerster aan haar klanten overdraagt.

22      Zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, is de activiteit van verweerster in het hoofdgeding niet gericht op het sluiten van een verzekeringsovereenkomst, maar op het aan consumenten aanbieden van de mogelijkheid om toe te treden tot de door haar afgesloten groepsverzekering en gebruik te maken van de door deze verzekering gedekte prestaties.

23      Noch verweerster in het hoofdgeding noch de door haar in de hand genomen reclamebureaus beschikken over de krachtens het nationale recht vereiste vergunning voor de uitoefening van verzekeringsbemiddelingsactiviteiten.

24      Aangezien verzoeker in het hoofdgeding van opvatting was dat de werkzaamheid van verweerster in het hoofdgeding overeenkwam met die van een verzekeringstussenpersoon en er voor die werkzaamheid dus een dergelijke vergunning nodig was, heeft hij bij het Landgericht Koblenz (rechter in eerste aanleg Koblenz, Duitsland) beroep ingesteld tot staking van deze activiteit.

25      Deze rechter heeft dit beroep toegewezen.

26      Verweerster in het hoofdgeding heeft tegen de beslissing van het Landgericht Koblenz hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Koblenz (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Rijnland-Palts, Koblenz, Duitsland), dat deze beslissing heeft vernietigd op grond dat verweerster in het hoofdgeding niet kon worden aangemerkt als „verzekeringstussenpersoon” in de zin van § 34d, lid 1, GewO in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versies.

27      Vervolgens is beroep in Revision ingesteld bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland), dat van oordeel is dat de beslechting van het hoofdgeding afhangt van de vraag of verweerster in het hoofdgeding moet worden aangemerkt als „verzekeringstussenpersoon” in de zin van de richtlijnen 2002/92 en 2016/97.

28      Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is een onderneming die als verzekeringnemer voor haar klanten bij een verzekeringsonderneming een groepsverzekering heeft afgesloten voor de geneeskundige kosten in het buitenland alsmede de kosten van terugkeer naar de woonplaats vanuit het binnen- en buitenland, die consumenten lidmaatschappen aanbiedt die recht geven op de verzekerde prestaties bij ziekte of ongeval in het buitenland, en die van de geworven leden een vergoeding voor de verworven dekking ontvangt, een verzekeringstussenpersoon in de zin van artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn [2002/92] en artikel 2, lid 1, punten 1, 3 en 8, van richtlijn [2016/97]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

29      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2002/92 en artikel 2, lid 1, punten 1, 3 en 8, van richtlijn 2016/97 aldus moeten worden uitgelegd dat het begrip „verzekeringstussenpersoon” en bijgevolg het begrip „verzekeringsdistributeur”, in de zin van deze bepalingen, mede zien op een rechtspersoon wiens werkzaamheid erin bestaat zijn klanten voor te stellen om, tegen een door hen aan die rechtspersoon te betalen vergoeding, vrijwillig toe te treden tot een vooraf door deze rechtspersoon bij een verzekeringsmaatschappij afgesloten groepsverzekering, waardoor deze klanten het recht krijgen op verzekeringsprestaties bij met name ziekte of ongeval in het buitenland.

30      Vooraf zij eraan herinnerd dat richtlijn 2002/92, zoals blijkt uit artikel 44, eerste alinea, van richtlijn 2016/97, met ingang van 1 oktober 2018 is ingetrokken. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt echter dat de verwijzende rechter, om uitspraak te kunnen doen over de vordering tot staking van de werkzaamheid van verweerster in het hoofdgeding, deze werkzaamheid moet toetsen aan zowel de ten tijde van de feiten van het hoofdgeding geldende bepalingen van het Unierecht als de bepalingen die van kracht zijn op het tijdstip waarop deze rechter uitspraak over dit verzoek zal doen. Bijgevolg moet de prejudiciële vraag worden beantwoord in het licht van beide richtlijnen.

31      Zoals blijkt uit artikel 1, lid 1, van richtlijn 2002/92 en artikel 1, lid 1, van richtlijn 2016/97, stellen deze richtlijnen voorschriften vast inzake de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbemiddelingsbedrijf en het herverzekeringsbemiddelingsbedrijf respectievelijk het verzekerings- en herverzekeringsdistributiebedrijf in de Unie.

32      Het begrip „verzekeringsbemiddeling” wordt in artikel 2, punt 3, eerste alinea, van richtlijn 2002/92 gedefinieerd als de werkzaamheden die bestaan in het aanbieden, voorstellen, voorbereidend werk realiseren tot het sluiten van of sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, in het bijzonder in het geval van een schadegeval.

33      Voorts definieert artikel 2, punt 5, van deze richtlijn een verzekeringstussenpersoon als een natuurlijke of rechtspersoon die, tegen vergoeding, toegang heeft tot het verzekeringsbemiddelingsbedrijf of het verzekeringsbemiddelingsbedrijf uitoefent.

34      Volgens overweging 11 van die richtlijn kan deze vergoeding financieel zijn of bestaan in een overeengekomen, met de dienstverlening door de tussenpersoon verband houdend ander economisch voordeel.

35      Richtlijn 2016/97 definieert het begrip „verzekeringsdistributie” in artikel 2, lid 1, punt 1, als de werkzaamheden die bestaan in het adviseren over, het voorstellen van, het realiseren van voorbereidend werk tot het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, of in het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, in het bijzonder in het geval van een schadegeval.

36      Het begrip „verzekeringstussenpersoon” wordt in artikel 2, lid 1, punt 3, van deze richtlijn gedefinieerd als een natuurlijke of rechtspersoon die geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming is en die geen nevenverzekeringstussenpersoon is, en die, tegen vergoeding, toegang heeft tot het verzekeringsdistributiebedrijf of het verzekeringsdistributiebedrijf uitoefent.

37      De „verzekeringsdistributeur” wordt in artikel 2, lid 1, punt 8, van die richtlijn gedefinieerd als „een verzekeringstussenpersoon, een nevenverzekeringstussenpersoon, of een verzekeringsonderneming”.

38      Het begrip „vergoeding” wordt in artikel 2, lid 1, punt 9, van richtlijn 2016/97 gedefinieerd als een commissie, provisie of andere betaling, met inbegrip van economische voordelen van welke aard ook of enigerlei andere financiële of niet-financiële voordeel of stimulans, dat of die in verband met het verzekeringsdistributiebedrijf wordt aangeboden of verstrekt.

39      Om vast te stellen of een rechtspersoon als verweerster in het hoofdgeding onder het begrip „verzekeringstussenpersoon” en dus onder het begrip „verzekeringsdistributeur” in de zin van artikel 2, punt 5, van richtlijn 2002/92 en artikel 2, lid 1, punten 3 en 8, van richtlijn 2016/97 valt, voor zover hij de in artikel 2, punt 3, eerste alinea, van de eerste richtlijn en in artikel 2, lid 1, punt 1, van de tweede richtlijn genoemde werkzaamheden verricht, dient niet alleen rekening te worden gehouden met bewoordingen van deze bepalingen, maar ook met de context en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie in die zin arrest van 31 mei 2018, Länsförsäkringar Sak Försäkringsaktiebolag e.a., C‑542/16, EU:C:2018:369, punt 39).

40      Wat om te beginnen de bewoordingen van artikel 2, punt 5, van richtlijn 2002/92 en die van artikel 2, lid 1, punt 3, van richtlijn 2016/97 betreft, moet worden opgemerkt dat de verzekeringstussenpersoon wordt gedefinieerd als een persoon die „tegen vergoeding” toegang heeft tot het verzekeringsbemiddelingsbedrijf of het verzekeringsdistributiebedrijf dan wel dit uitoefent, en dat het begrip „verzekeringstussenpersoon” wordt gedefinieerd onder verwijzing naar het verzekeringsbemiddelingsbedrijf respectievelijk het verzekeringsdistributiebedrijf, zoals die nader worden omschreven in artikel 2, punt 3, van richtlijn 2002/92 en artikel 2, lid 1, punt 1, van richtlijn 2016/97.

41      In een situatie als die in het hoofdgeding moet de voorwaarde inzake het bestaan van een vergoeding als vervuld worden beschouwd indien iedere toetreding van een klant van de rechtspersoon die de groepsverzekeringsovereenkomst met de verzekeringsmaatschappij heeft gesloten en die derhalve de verzekeringspremies aan deze maatschappij betaalt, aanleiding geeft tot een betaling aan deze rechtspersoon. In het onderhavige geval draagt verweerster in het hoofdgeding er aldus toe bij dat derden, te weten haar klanten, tegen betaling van een dergelijke vergoeding de verzekeringsdekking verkrijgen die is bepaald in de overeenkomst die zij met een verzekeringsmaatschappij heeft gesloten. Het vooruitzicht op deze vergoeding vormt voor een rechtspersoon als verweerster in het hoofdgeding een eigen economisch belang, dat losstaat van het belang dat haar leden hebben bij het verkrijgen van de uit de betrokken overeenkomst voortvloeiende verzekeringsdekking, waardoor zij ertoe wordt aangezet – gelet op het facultatieve karakter van de toetreding tot die overeenkomst – om zo veel mogelijk leden te werven, zoals in het onderhavige geval overigens blijkt uit het feit dat verweerster in het hoofdgeding reclamebureaus heeft ingeschakeld die via huis-aan-huisverkoop een dergelijke toetreding aanboden.

42      Gelet op de ruime opvatting van het begrip „vergoeding”, die voortvloeit uit zowel overweging 11 van richtlijn 2002/92 als artikel 2, lid 1, punt 9, van richtlijn 2016/97, is het irrelevant dat de betaling aan de rechtspersoon die deze overeenkomst met de verzekeringsmaatschappij heeft gesloten, bij elke toetreding tot de groepsverzekeringsovereenkomst wordt verricht door de leden als tegenprestatie voor de rechten op verzekerde prestaties die deze rechtspersoon aan hen overdraagt, en niet door de verzekeraar in de vorm van bijvoorbeeld een commissie. Voor het overige doet een dergelijke omstandigheid niet af aan het eigen economische belang dat die rechtspersoon erbij heeft om zo veel mogelijk van zijn klanten tot die overeenkomst te laten toetreden, zodat die verschillende betalingen het bedrag van de premies dat hij uit hoofde van die overeenkomst aan de verzekeraar betaalt, financieren of zelfs overschrijden.

43      Met betrekking tot de werkzaamheden waarnaar wordt verwezen in de definities van het begrip „verzekeringstussenpersoon” in artikel 2, punt 5, van richtlijn 2002/92 en artikel 2, lid 1, punt 3, van richtlijn 2016/97, heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit het feit dat de in deze bepalingen opgesomde werkzaamheden als alternatieven worden gepresenteerd voortvloeit dat elk van deze werkzaamheden op zichzelf beschouwd verzekeringsbemiddeling vormt. Bovendien heeft het Hof verklaard dat deze werkzaamheden in ruime bewoordingen zijn omschreven en dat zij meer bepaald niet alleen bestaan in het aanbieden en voorstellen van verzekeringsovereenkomsten, maar ook in het realiseren van ander voorbereidend werk tot het sluiten daarvan, zonder dat de aard van het bedoelde voorbereidende werk op enigerlei wijze wordt beperkt (zie in die zin arrest van 31 mei 2018, Länsförsäkringar Sak Försäkringsaktiebolag e.a., C‑542/16, EU:C:2018:369, punten 37 en 53).

44      Hoewel de bewoordingen van artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2002/92 en die van artikel 2, lid 1, punten 1 en 3, van richtlijn 2016/97 niet uitdrukkelijk melding maken van een werkzaamheid als die waarnaar in de gestelde vraag wordt verwezen, moeten de in die bepalingen vervatte definities aldus worden begrepen dat een dergelijke werkzaamheid daaronder valt.

45      In dit verband is het, zoals met name de Duitse regering en de Europese Commissie hebben benadrukt, irrelevant dat de rechtspersoon die een werkzaamheid als die in het hoofdgeding uitoefent, niet de sluiting van verzekeringsovereenkomsten beoogt waarmee verzekeringnemers tegen betaling van premies risico’s willen afdekken bij een verzekeraar, maar de vrijwillige toetreding van zijn eigen klanten, tegen een aan hem te betalen vergoeding, tot een groepsverzekeringsovereenkomst die hij vooraf met een verzekeraar heeft gesloten om die klanten een dergelijke dekking te bieden. Een dergelijke werkzaamheid is namelijk vergelijkbaar met de bezoldigde werkzaamheid van een verzekeringstussenpersoon of een verzekeringsdistributeur, waarbij verzekeringnemers verzekeringsovereenkomsten sluiten met een verzekeraar om tegen betaling van een premie bepaalde risico’s te af te dekken.

46      Evenmin is doorslaggevend dat de rechtspersoon die een werkzaamheid als die in het hoofdgeding uitoefent, zelf als verzekeringnemer partij is bij de groepsverzekeringsovereenkomst waartoe hij zijn klanten wil laten toetreden. Net zoals de hoedanigheid van verzekeringsdistributeur volgens artikel 2, lid 1, punt 8, van richtlijn 2016/97 niet onverenigbaar is met de hoedanigheid van verzekeraar, is de hoedanigheid van verzekeringstussenpersoon en dus van verzekeringsdistributeur namelijk niet onverenigbaar met de hoedanigheid van verzekeringnemer [zie in die zin arrest van 24 februari 2022, A e.a. (Fractieverzekeringsovereenkomsten), C‑143/20 en C‑213/20, EU:C:2022:118, punten 87 en 88].

47      Wat vervolgens de context van de uit te leggen bepalingen betreft, volgt uit overweging 9 van richtlijn 2002/92 en overweging 5 van richtlijn 2016/97 dat verzekeringsproducten via verscheidene soorten personen of instellingen kunnen worden gedistribueerd en dat de gelijke behandeling van marktdeelnemers en de bescherming van de klant vergen dat al deze personen en instellingen onder deze richtlijnen vallen.

48      Bovendien heeft richtlijn 2016/97 blijkens overweging 7 ervan, gelet op de onnauwkeurige formulering van een aantal bepalingen van richtlijn 2002/92, de werkingssfeer van laatstgenoemde richtlijn uitgebreid tot alle verkopen van verzekeringsproducten.

49      Zoals het heet in de overwegingen 6 en 16 van richtlijn 2016/97, moeten consumenten hetzelfde beschermingsniveau genieten ondanks de verschillen tussen de distributiekanalen. Zoals ook naar voren komt uit overweging 16 van deze richtlijn, hebben consumenten er baat bij als verzekeringsproducten via verschillende kanalen en tussenpersonen met verschillende vormen van samenwerking met verzekeringsondernemingen worden gedistribueerd op voorwaarde dat zij vergelijkbare regels inzake consumentenbescherming moeten toepassen, dit om redenen die ook verband houden met de noodzaak om een gelijk speelveld en concurrentie onder dezelfde voorwaarden tot stand te brengen voor alle verzekeringstussenpersonen en verzekeringsdistributeurs.

50      Gelet op deze context en gelet op hetgeen in de punten 41, 42, 45 en 46 van het onderhavige arrest is opgemerkt, moeten de begrippen in artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2002/92 en artikel 2, lid 1, punten 1, 3 en 8, van richtlijn 2016/97 aldus worden uitgelegd dat zij mede betrekking hebben op een rechtspersoon die een werkzaamheid als die in het hoofdgeding uitoefent.

51      Ten slotte is een dergelijke uitlegging in overeenstemming met de door deze richtlijnen nagestreefde doelstellingen.

52      Zoals in de overwegingen 8 en 9 van richtlijn 2002/92 in wezen tot uitdrukking komt, heeft deze richtlijn met name tot doel de gelijke behandeling van alle categorieën van verzekeringstussenpersonen te verzekeren alsook de bescherming van de consument op dit gebied te verbeteren (zie in die zin arrest van 17 oktober 2013, EEAE e.a., C‑555/11, EU:C:2013:668, punten 27 en 29). Deze doelstellingen worden in nog grotere mate nagestreefd door richtlijn 2016/97, zoals met name blijkt uit de overwegingen 5, 7, 10 en 16 ervan.

53      Wanneer personen die op de verzekeringsmarkt actief zijn met een bedrijfsmodel als bedoeld in de prejudiciële vraag onder de werkingssfeer van deze richtlijnen worden gebracht, kan dat de verwezenlijking van deze twee doelstellingen bevorderen.

54      Wanneer dergelijke personen, wier werkzaamheid blijkens de punten 41, 42 en 45 van het onderhavige arrest vergelijkbaar is met verzekeringsbemiddeling of verzekeringsdistributie in de zin van deze richtlijnen, onder deze werkingssfeer worden gebracht, wordt ten eerste namelijk voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling om alle categorieën van verzekeringstussenpersonen en verzekeringsdistributeurs gelijk te behandelen, zoals is uiteengezet in de in punt 52 van het onderhavige arrest genoemde overwegingen van die richtlijnen.

55      Aangezien de in het vorige punt genoemde activiteiten vergelijkbaar zijn, moeten de vergunnings- en registratieverplichtingen van richtlijn 2002/92 en richtlijn 2016/97, die met name beogen te waarborgen dat de verzekeringstussenpersonen over de nodige betrouwbaarheid en deskundigheid op het gebied van verzekeringsbemiddeling en -adviesverlening beschikken, dus op dezelfde wijze worden toegepast op de marktdeelnemers die deze werkzaamheden verrichten.

56      Ten tweede draagt het onder de werkingssfeer van de richtlijnen 2002/92 en 2016/97 brengen van rechtspersonen wier werkzaamheid overeenstemt met de in de prejudiciële vraag bedoelde werkzaamheid bij tot de doelstelling om de consument beter te beschermen op verzekeringsgebied, omdat zij er zo toe worden verplicht de bij deze richtlijnen vastgestelde regels na te leven.

57      Zoals de advocaat-generaal in de punten 83 en 84 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moet de verzekeringstussenpersoon, om ervoor te zorgen dat de door hem uitgeoefende activiteit de consument een adequaat niveau van bescherming biedt, overeenkomstig die richtlijnen namelijk met name voldoen aan een geheel van professionele, financiële en organisatorische vereisten, aan gedragsregels zoals die ter voorkoming van het risico van belangenconflicten als gevolg van eventuele banden tussen die tussenpersoon en een bepaalde verzekeraar, alsook aan informatie- en adviesverplichtingen jegens die consumenten.

58      Zoals verzoeker in het hoofdgeding heeft beklemtoond, is deze noodzaak om de consumenten te beschermen even belangrijk ten opzichte van een rechtspersoon die hen er met behulp van een bedrijfsmodel als in het hoofdgeding toe aanzet om toe te treden tot een door hem bij een verzekeringsmaatschappij afgesloten groepsverzekeringsovereenkomst, als ten opzichte van een verzekeringstussenpersoon of een verzekeringsdistributeur wiens bezoldigde werkzaamheid beoogt deze consumenten rechtstreeks verzekeringsovereenkomsten te laten sluiten.

59      Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2002/92 en artikel 2, lid 1, punten 1, 3 en 8, van richtlijn 2016/97 aldus moeten worden uitgelegd dat het begrip „verzekeringstussenpersoon” en bijgevolg het begrip „verzekeringsdistributeur”, in de zin van deze bepalingen, mede zien op een rechtspersoon wiens werkzaamheid erin bestaat zijn klanten voor te stellen om, tegen een door hen aan die rechtspersoon te betalen vergoeding, vrijwillig toe te treden tot een vooraf door deze rechtspersoon bij een verzekeringsmaatschappij afgesloten groepsverzekering, waardoor deze klanten het recht krijgen op verzekeringsprestaties bij met name ziekte of ongeval in het buitenland.

 Kosten

60      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014, en artikel 2, lid 1, punten 1, 3 en 8, van richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/411 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018,

moeten aldus worden uitgelegd dat:

het begrip „verzekeringstussenpersoon” en bijgevolg het begrip „verzekeringsdistributeur”, in de zin van deze bepalingen, mede zien op een rechtspersoon wiens werkzaamheid erin bestaat zijn klanten voor te stellen om, tegen een door hen aan die rechtspersoon te betalen vergoeding, vrijwillig toe te treden tot een vooraf door deze rechtspersoon bij een verzekeringsmaatschappij afgesloten groepsverzekering, waardoor deze klanten het recht krijgen op verzekeringsprestaties bij met name ziekte of ongeval in het buitenland.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.